gepubliceerd op 27 juni 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juli 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende flexibiliteit, in uitvoering van artikel 12 van het nationaal akkoord 1999-2000 van 27 april 1999
21 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juli 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende flexibiliteit, in uitvoering van artikel 12 van het nationaal akkoord 1999-2000 van 27 april 1999 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het garagebedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juli 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende flexibiliteit, in uitvoering van artikel 12 van het nationaal akkoord 1999-2000 van 27 april 1999.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 januari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het garagebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juli 1999 Flexibiliteit (Overeenkomst geregistreerd op 2 december 1999 onder het nummer 53155/CO/112) In uitvoering van artikel 12 van het nationaal akkoord 1999-2000 van 27 april 1999 HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.
Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte en toepassingssfeer van de overeenkomst
Art. 2.Het huidig akkoord wordt afgesloten in toepassing van artikel 20bis , § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971, gewijzigd door artikel 37 van hoofdstuk V van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Dit impliceert dat het huidig akkoord de afwijkingen inzake arbeidstijd regelt voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het garagebedrijf ressorteren. HOOFDSTUK III. - Toepassingsmodaliteiten Sectie 1. - Piekperioden
Art. 3.Om het hoofd te kunnen bieden aan een te voorziene toename van het werk in het bedrijf tijdens sommige periodes van het jaar, kunnen de ondernemingen een glijdende werkweek instellen, zoals voorzien in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, volgens de hierna volgende modaliteiten, op voorwaarde dat zij, over een periode van een jaar, de conventionele gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, zijnde 38 uren niet overschrijden.
Art. 4.§ 1. Over een periode van één jaar welke overeenstemt met het kalenderjaar, bedraagt het te presteren aantal arbeidsuren, 52 maal de wekelijkse arbeidsduur voorzien in het arbeidsreglement, van de onderneming hierna genoemd "arbeidsreglement".
De rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen en de periodes van schorsing van uitvoering van de arbeidsovereenkomst vastgesteld bij de wet van 3 juli 1978, betreffende de arbeidsovereenkomsten gelden als arbeidstijd voor de berekening van de arbeidsduur die over het jaar moet nageleefd worden. § 2. Het aantal uur dat gepresteerd mag worden beneden of boven het normaal dagrooster dat voorzien is in het arbeidsreglement, bedraagt maximum 2 uur per dag. De dagelijkse arbeidsduur mag evenwel nooit de 9 uren overschrijden. § 3. Het aantal uur dat gepresteerd mag worden beneden of boven de wekelijkse grens van de arbeid, zoals vastgesteld in het arbeidsreglement, bedraagt maximum 5 uur per week. De wekelijkse arbeidsduur mag evenwel nooit de 45 uren overschrijden. § 4. De arbeidsperiodes tijdens dewelke de wekelijkse arbeidsduur mag worden overschreden, worden bepaald met een maximum van 60 arbeidsdagen per jaar. De uren die boven de gewone in artikel 4 bedoelde grenzen worden verricht, worden gerecupereerd in de loop van zes kalendermaanden die op deze periode volgen, echter binnen de grenzen bepaald in § 1. § 5. De keuze van de periode(s) gebeurt voor 31 december van het voorafgaande kalenderjaar en kan eventueel bijgestuurd worden op 30 juni van het kalenderjaar. § 6. In de ondernemingen waar een vakbondsafvaardiging bestaat, worden het stelsel en de periodes bepaald volgens een paritair akkoord tussen de vakbondsafvaardigingen en de werkgever.
In de ondernemingen met minder dan 50 werknemers en zonder vakbondsafvaardiging kan de procedure inzake aanpassing van het arbeidsreglement slechts opgestart worden ten vroegste 30 dagen nadat zij die aanpassing per aangetekend schrijven hebben meegedeeld aan de voorzitter van het paritair comité. § 7. De nationale vakbondsorganisaties of de voorzitter van het Paritair Comité ontvangen een afschrift van de beslissing die in de onderneming wordt uitgehangen.
Sectie 2. - Onvoorziene toename van het werk
Art. 5.§ 1. Om het hoofd te kunnen bieden aan een onvoorziene toename van het werk, mogen bijkomende prestaties met een maximum van 5 uren per week worden verricht. § 2. Die uren worden gepresteerd binnen het raam van artikel 25 van de arbeidswet van 16 maart 1971. § 3. Deze uren worden binnen de 3 kalendermaanden gerecupereerd. Deze variabele werktijd wordt enkel verricht door vrijwilligers. Deze bijkomende prestaties dienen te worden meegedeeld door aanplakking, 24 uren op voorhand, van een bericht zoals voorzien in artikel 14 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen en de latere wijzigingen ervan. § 4. De afwijkende regeling dient gemeld te worden aan de ondernemingsraad of de vakbondsafvaardiging of bij ontstentenis aan het paritair comité. § 5. De onderneming kan, tot beloop van maximum 60 werkdagen per jaar en per werknemer, beroep doen op de soepele werktijdregeling wegens onvoorziene toename van het werk, binnen het raam van de jaargrens bepaald in artikel 6.
Sectie 3. - Jaargrens
Art. 6.De totale duur van de periodes voorzien onder Sectie 1 en 2 mogen 60 werkdagen per jaar en per werkman niet overschrijden. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepaling
Art. 7.Bovenstaande bepalingen doen geen afbreuk aan de wettelijke bepalingen, aan de bestaande ondernemingsovereenkomsten of aan de besprekingen die in de ondernemingen aan de gang zijn. HOOFDSTUK V. - Duurtijd
Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is geldig vanaf 1 januari 1999 tot en met 30 juni 2001.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX