gepubliceerd op 18 april 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en de opleiding
21 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en de opleiding (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en de opleiding.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 januari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 Vorming en opleiding (Overeenkomst geregistreerd op 15 september 2000 onder het nummer 55554/CO/149.02) Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor het koetswerk.
Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en werksters.
Voorwerp
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de sector, in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000, gesloten op 8 december 1998 en van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.
Risicogroepen
Art. 3.§ 1. In uitvoering van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt de inning van 0,15 pct. voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 (artikel 3.2., § 1) en afgesloten voor onbepaalde duur, bevestigd. § 2. Rekening houdende met de artikelen 105 en 106 van de hogergenoemde wet, wordt deze inning aangewend tot ondersteuning van vormings- en opleidingsinitiatieven van personen uit risicogroepen, met name langdurig werkzoekenden, laaggeschoolde werkzoekenden, werkzoekenden van 45 jaar en ouder, werkzoekenden die het begeleidingsplan hebben gevolgd, herintreders en herintreedsters, bestaansminimumtrekkers, gehandicapten, migranten, werkzoekenden in een herinschakelingsstatuut, deeltijdse leerplichtigen, laaggeschoolde werklieden, werklieden die geconfronteerd worden met meervoudig ontslag, herstructurering of de introductie van nieuwe technologie en werklieden van 45 jaar en ouder.
Voor deze laatste categorie wordt daarenboven aanbevolen om vooraleer over te gaan tot de afdanking van een werkman van 45 jaar of meer, contact op te nemen met de vakbondsafvaardiging, of bij ontstentenis hiervan, met één van de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité, teneinde alternatieve mogelijkheden inzake beroepsopleiding of herscholing te onderzoeken.
Individuele gevallen kunnen overgemaakt worden aan het sociaal fonds, teneinde begeleidingsmaatregelen te onderzoeken. § 3. De ondertekenende partijen engageren zich om in het raam van de opleiding van de deeltijds leerplichtigen te zoeken naar een paritair beheerd en kwalitatief alternerend opleidingssysteem. Daartoe zal in functie van een sectorale aansluiting onder meer onderhandeld worden met bevoegde instanties inzake de Middenstandsopleiding, ILW, VDAB/FOREm, CDBSO/CEFA's,...
Ten laatste op 1 september 1999, moet zowel het statuut als het opleidingsprogramma operationeel zijn. § 4. Gezien deze inspanning, vragen partijen dat de Minister van Werkgelegenheid de sector zou vrijstellen van de stortingen van 0,10 pct. in 1999 en 2000 bestemd voor het Tewerkstellingsfonds.
Voortdurende vorming
Art. 4.§ 1. Eveneens in uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 zullen daarenboven de inspanningen op het gebied van de voortdurende vorming van werknemers en werkgevers verder ondersteund worden door de inning van 0,10 pct. van de brutolonen, voorzien in het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 (artikel 3.2., § 4, alinea 1) en afgesloten voor onbepaalde duur, vanaf 1 oktober 1999 op te trekken tot 0,25 pct. § 2. De basisopdracht van "Educam" omvat : Het ondersteunen van een sectoraal opleidingsbeleid, met name : - onderzoek van kwalificatie- en opleidingsnoden; - ontwikkeling van opleidingstrajecten in functie van de instroom en de permanente vorming; - kwaliteitsbewaking en certificering van de opleidingsinspanningen ten behoeve van de sector; - andere door de sector te bepalen opleidingsinitiatieven; - het ontwikkelen van initiatieven ter bevordering van de werkzekerheid van werklieden, meer specifiek zoals voorzien in artikel 3.1. van het nationaal akkoord van 27 april 1999 en in artikel 3, § 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. § 3. De ondertekenende partijen engageren zich om het actieterrein van "Educam" uit te breiden met de volgende initiatieven : - het erkennen en certificeren van productgebonden opleidingen evenwel steeds gekaderd in de bestaande trajectaanpak (basistechnieken gekoppeld aan productspecifieke opleiding), en rekening houdend met de eigen kwaliteitseisen; - het organiseren en het logistiek ondersteunen van opleidingssessies voor werknemers uit ondernemingen die omwille van hun structuur en hun omvang niet in staat zijn om de organisatie van de opleiding waar te nemen; - actief samenwerken met opleidingsfondsen die ressorteren onder andere paritaire comités of subcomités, in functie van een inhoudelijke afstemming van de opleidingsprogramma's; - het voeren van een promotiebeleid rond de "Educam"-producten en -dienstverlening, in de eerste plaats ten aanzien van de bedrijven die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, alsook ten aanzien van andere opleidingsactoren (Onderwijs, Middenstandsopleiding, VDAB, FOREm,...). Dit promotiebeleid moet bijdragen tot een betere bekendheid van "Educam" als dusdanig en haar rol in de realisatie van een paritair opleidingsbeleid, alsook tot het imago van de sector in het algemeen; - "Educam" zal haar opleidingssteun bij gecertificeerde opleidingen verhogen; - "Educam" zal vóór 30 juli 2000 haar certificeringsopdracht operationaliseren.
Vormingskrediet
Art. 5.§ 1. Vanaf 1 januari 1999 wordt er collectief per onderneming een vormingskrediet naar rato van 4 uur per kwartaal per werkman opgebouwd. Met dit vormingskrediet zal de permanente vorming van de werklieden verzekerd worden.
Onder "permanente vorming" wordt verstaan : de vorming die het vakmanschap van de werkman bevordert, zijn arbeidsmarktpositie versterkt en beantwoordt aan de noden van de ondernemingen en de sector.
Het vormingskrediet wordt berekend op basis van het gemiddeld aantal werklieden tijdens het eerste kwartaal van het voorgaande kalenderjaar.
Deze berekening resulteert in een "vormingskredietteller".
Bijvoorbeeld : een bedrijf dat tijdens het 1ste kwartaal 1998, 10 arbeiders tewerkstelde, beschikt in 1999 over een vormingskrediet van 160 uren. De vormingskredietteller bedraagt na het eerste kwartaal 1999, 40 uren. § 2. De vormingskredietteller wordt verminderd naar rata van het aantal door de werkman of werklieden gevolgde opleidingsuren. Hiertoe komen enkel door "Educam" gecertificeerde of georganiseerde opleidingsuren in aanmerking. Het saldo van de vormingskredietteller op het einde van het kalenderjaar is overdraagbaar naar het volgend kalenderjaar. "Educam" beheert de vormingskredietteller.
Ieder jaar in de loop van het derde kwartaal, meldt "Educam" aan de bedrijven die ressorteren onder het paritair subcomité hun vormingskrediet. § 3. Het vormingskrediet wordt in overleg met de syndicale afvaardiging, bij ontstentenis in overleg met de arbeiders, maximaal gespreid over alle categorieën werklieden van de onderneming.
Bedrijfsopleidingsplan
Art. 6.§ 1. Elke onderneming van 15 werknemers en meer, stelt jaarlijks een bedrijfsopleidingsplan op. Dergelijk bedrijfsopleidingsplan wordt ter goedkeuring aan de ondernemingsraad, bij ontstentenis aan de vakbondsafvaardiging of aan het personeel voorgelegd.
Het bedrijfsopleidingsplan wordt jaarlijks vóór 25 december aan "Educam" overgemaakt.
Dit plan houdt rekening met de opleidingsnoden en de gewenste antwoorden hierop van het bedrijf. In functie van een sectorale certificering, een optimaal gebruik van het vormingskrediet en van het genot op de wet op het betaald educatief verlof, verloopt de uitvoering van dit plan - hoewel niet exclusief - in samenwerking met "Educam".
De uitvoering van dit plan wordt eveneens gezamenlijk opgevolgd en jaarlijks geëvalueerd. § 2. De jaarlijkse evaluatie gebeurt in de ondernemingsraad, bij ontstentenis in samenspraak met de vakbondsafvaardiging of door het paritair subcomité.
Middelen
Art. 7.Voor de aanwending van de bijdragen bepaald in artikel 3, § 1 en artikel 4, § 1 in functie van de uitvoering van de opdrachten opgesomd in artikel 4, § 2 en § 3, artikel 5 en artikel 6 bepaalt het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen" de verdere uitvoeringsmodaliteiten. In het bijzonder worden voor de opdrachten geformuleerd in artikel 4, § 3 en artikel 5, vanuit het sociaal fonds, bijkomende middelen vrijgemaakt.
De in artikel 4, § 3, artikel 5 en artikel 6 gestelde bepalingen worden voor 31 december 1999 in een paritaire werkgroep, in samenspraak met "Educam" verder uitgewerkt en geconcretiseerd.
Geldigheid
Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en treedt buiten werking op 30 juni 2001, met uitzondering van : - artikel 3, § 1. Dat geldig is vanaf 1 januari 1999 voor onbepaalde duur en dat kan opgezegd worden met een opzeggingstermijn van drie maanden, betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk en aan de ondertekenende organisaties; - artikel 4, § 1 dat geldig is vanaf 1 oktober 1999 voor onbepaalde duur en dat kan opgezegd worden met een opzeggingstermijn van drie maanden, betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk en aan de ondertekenende organisaties.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX