gepubliceerd op 29 december 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en de meewerkende echtgenoten
21 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en de meewerkende echtgenoten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 86, § 3, gewijzigd bij de wet van 22 augustus 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, inzonderheid op de artikelen 9, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juli 2002 en 13 januari 2003, 9bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, 10, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juli 2001, 13 januari 2003 en 23 december 2005, 12, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 juli 2000 en 13 januari 2003, 12ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 2002, 13, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, 52, § 2, 55, eerste lid, 63, § 2, eerste lid, 84, § 3 en 86, § 1, derde lid;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen, gegeven op 28 november 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 november 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 november 2006;
Gelet op het advies 41.838/1 van de Raad van State, gegeven op 7 december 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat het merendeel van de bepalingen van dit besluit in werking treden op 1 januari 2007;
Overwegende dat de verzekeringsinstellingen over voldoende tijd moeten beschikken om hun computerprogramma's aan de nieuwe bepalingen aan te passen, opdat de betaling van de bij dit besluit voorziene uitkeringen verzekerd kan worden;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Middenstand, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en de meewerkende echtgenoten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juli 2002 en 13 januari 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 9.§ 1. Het dagbedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering toe te kennen tijdens het tijdvak van vergoedbare primaire ongeschiktheid wordt vastgesteld als volgt : 1° voor de gerechtigde die personen ten laste heeft in toepassing van de bepalingen van artikel 225, § 1, 1° tot 5°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, is het dagbedrag gelijk aan het in werkdagen gewaardeerde bedrag van het gewaarborgd minimumrustpensioen, toegekend krachtens de artikelen 131, § 1, eerste lid, en 131bis, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, voor een zelfstandige met een volledige loopbaan die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen; 2° voor de gerechtigde die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 226 of 226bis van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het dagbedrag gelijk aan het in werkdagen gewaardeerde bedrag van het gewaarborgd minimumrustpensioen, toegekend krachtens de artikelen 131, § 1, eerste lid, en 131bis, van de voormelde wet van 15 mei 1984, voor een zelfstandige met een volledige loopbaan die niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, van het voormelde koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967; 3° voor de niet onder 1° en 2° bedoelde gerechtigde, is het dagbedrag gelijk aan 22,4220 euro.Dit bedrag wordt met ingang van 1 september 2007 verhoogd tot 22,8704 euro, en met ingang van 1 december 2007 tot 23,2738 euro.
Het dagbedrag van de uitkering van de gerechtigde bedoeld onder 1° en 2°, wordt verhoogd met een herwaarderingscoëfficiënt van 2 % voor de periode van 1 september 2007 tot 30 november 2007. § 2. Een onderbreking in de staat van arbeidsongeschiktheid van minder dan veertien dagen wordt geacht de loop van het tijdvak van primaire vergoedbare ongeschiktheid niet te hebben onderbroken. § 3. De in artikel 93 bedoelde tijdvakken van moederschapsrust die vallen in de loop van een tijdvak van vergoedbare primaire arbeidsongeschiktheid schorsen het laatstgenoemde tijdvak. »
Art. 2.Artikel 9bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 3.Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 juli 2001, 13 januari 2003 en 23 december 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 10.§ 1. Voor de gerechtigde voor wie de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid niet met arbeidsperiodes gelijkgesteld worden in het raam van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen voor zelfstandigen, is het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering gelijk aan het dagbedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 9. § 2. Voor de gerechtigde voor wie de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid met arbeidsperiodes gelijkgesteld worden in het raam van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen voor zelfstandigen, is het dagbedrag van de invaliditeitsuitkering gelijk aan het dagbedrag van de minimumuitkering voor een regelmatig werknemer, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 214, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. § 3. Een onderbreking in de staat van arbeidsongeschiktheid van minder dan drie maanden wordt geacht de loop van het tijdvak van invaliditeit niet te hebben onderbroken. § 4. De in artikel 93 bedoelde tijdvakken van moederschapsrust die vallen in de loop van een tijdvak van invaliditeit schorsen het laatstgenoemde tijdvak. »
Art. 4.Artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 juli 2000 en 13 januari 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 12.De arbeidsongeschikt erkende gerechtigde die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 215bis, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, kan vanaf de vierde maand van arbeidsongeschiktheid, aanspraak maken op een forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden, waarvan het dagbedrag 10,4466 euro bedraagt. »
Art. 5.Artikel 12ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 2002, wordt opgeheven.
Art. 6.In artikel 13, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de woorden « artikelen 9, 9bis, 10 en 12ter » vervangen door de woorden « artikelen 9, 10 en 12 ».
Art. 7.Artikel 52, § 2, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 8.In artikel 55, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikelen 8, 9, tweede lid en 10, tweede lid » vervangen door de woorden « artikelen 8, 9, § 2, en 10, § 3 ».
Art. 9.In artikel 63, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 9, tweede lid, en artikel 10, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 9, § 2 en artikel 10, § 3 ».
Art. 10.In artikel 84, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikelen 8, 9, tweede lid, of 10, tweede lid » vervangen door de woorden « artikelen 8, 9, § 2, of 10, § 3 ».
Art. 11.In artikel 86, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikelen 8, 9, tweede lid, of 10, tweede lid » vervangen door de woorden « artikelen 8, 9, § 2, of 10, § 3 ».
Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.
Art. 13.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 december 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE