gepubliceerd op 24 augustus 2000
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 37 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
20 JULI 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 37 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 37, gewijzigd bij de wetten van 30 december 1988 en 29 december 1990;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 juni 1981 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding en tot uitvoering van sommige artikelen van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 2 vervangen bij het koninklijk besluit van 19 maart 1998;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van 17 december 1999;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 januari 2000;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 21 maart 2000;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat onderhavige bepalingen op 1 april 1999 in werking treden, zodat de betrokken werkgevers dringend alle zekerheid moeten bekomen over de toepassing van deze vermindering vanaf deze datum;
De dringende noodzakelijkheid is tevens gemotiveerd door het feit dat de regelen voor de toepassing van de vermindering met zekerheid moeten vastgelegd worden om de Rijksdienst voor sociale zekerheid de mogelijkheid te geven, enerzijds, de werkgevers van deze vermindering in te lichten en, anderzijds, de aangepaste aangiften op te maken en de informaticaprogramma's voor controle van deze vermindering te ontwikkelen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 juni 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 juni 1981 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding en tot uitvoering van sommige artikelen van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 maart 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.§ 1. De werkgevers bedoeld bij de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden die onderworpen zijn aan het geheel van de stelsels voor rust- en overlevingspensioenen van de werknemers, de invaliditeitspensioenen, de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector gezondheidszorgen), de arbeidsvoorziening en werkloosheid de kinderbijslag voor werknemers, de beroepsziekten en de arbeidsongevallen, genieten vanaf 1 april 1999 een vermindering van de bijdragen, voor het geheel van bovenvermelde regelingen voor de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, overeenkomstig volgende principes : 1° Voor de voltijdse werknemers met volledige prestaties wordt de bijdragevermindering, zes jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, gelijk aan : - i voor de werknemers met een loon kleiner dan een eerste loongrens of met een loon groter dan een derde loongrens : een forfaitair bedrag van F* per kwartaal; - ii voor de werknemers met een loon groter dan of gelijk aan de eerste loongrens en kleiner dan of gelijk aan een tweede loongrens : een forfaitair bedrag van 29.706 BEF per kwartaal. - iii voor de werknemers met een loon groter dan de tweede en kleiner dan of gelijk aan de derde loongrens : een bedrag dat lineair daalt in functie van het loon van de werknemer van 29.706 BEF tot het bedrag F*. 2° Het omschreven eindstelsel, van toepassing zes jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, wordt als volgt bereikt. - i voor de werknemers met een loon kleiner dan een eerste loongrens of met een loon groter dan een derde loongrens wordt een forfaitaire basisvermindering per kwartaal toegekend, die, vanaf een basisbedrag van 8.170 BEF, jaarlijks evenredig verhoogd wordt om na zes jaar het bedrag F* te bereiken. - ii voor de werknemers met een loon groter dan de eerste loongrens en kleiner dan of gelijk aan de tweede loongrens wordt de lastenverlaging gelijk aan 29.706 BEF per kwartaal; - iii voor de werknemers met een loon groter dan de tweede loongrens en kleiner dan of gelijk aan de derde loongrens, wordt een in functie van het loon forfaitaire bijdragevermindering toegekend, waarbij over een periode van zes jaar geleidelijk zal worden overgegaan naar de in functie van het loon gelineariseerde vermindering zoals omschreven in 1°, iii.
De vermindering wordt verrekend bij de storting van de sociale zekerheidsbijdragen. 3° Voor voltijdse werknemers met onvolledige prestaties en deeltijdse werknemers wordt voornoemde lastenverlaging proportioneel toegekend, mits een ondergrens inzake arbeidsprestaties wordt overschreden.Via een voor de voltijdse werknemers met onvolledige prestaties en deeltijdse werknemers eenvormige toeslag, kan van een bijdragevermindering, die strikt proportioneel is met de geleverde arbeidsprestaties, afgeweken worden zonder dat daarbij de bijdragevermindering in geval van volledige prestaties overschreden kan worden. 4° Het bedrag F* wordt tweejaarlijks vastgelegd bij een in Ministerraad overlegd besluit.Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van dit artikel wordt het bedrag vastgesteld op 16.025 BEF per kwartaal. Voor het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit artikel wordt het bedrag vastgesteld op 19.000 BEF per kwartaal. Vóór 30 september 1999 evalueren de sociale gesprekpartners in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad de globale evolutie van de lonen, de vormingsinspanningen, en de werkgelegenheid. Indien die globale evaluatie niet positief is, wordt het bedrag F* dat van toepassing is vanaf het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, op 12.500 BEF per kwartaal gebracht tenzij de onderneming gebonden is door een vormings- en tewerkstellings- collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité of, bij onstentenis, in de onderneming. Voor de ondernemingen met minder dan 50 werknemers op 30 juni van het vorige jaar aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en waar geen vakbondsafvaardiging bestaat, kan de vormings- en tewerkstellings- collectieve arbeidsovereenkomst de vorm aannemen van een vormings- en tewerkstellingsakkoord.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de vormvereisten waaraan een vormings- of tewerkstellingsakkoord en een vormings- en tewerkstellings- collectieve arbeidsovereenkomst moeten voldoen, alsook de procedure inzake raadpleging die moet worden gevolgd bij het tot stand komen van een vormings- en tewerkstellingsakkoord en, op gemeenschappelijk voorstel van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de vormvereisten van de evaluatie door de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. § 2. De verhoging van de bijdragevermindering voorzien in 1°, 2° en 3° van § 1, waarop een werkgever recht heeft, kan geheel of gedeeltelijk worden ingehouden voor de werkgevers die, zonder rechtvaardiging, hun verplichtingen niet nakomen inzake de betaling van sociale zekerheidsbijdragen, inzake het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces of die worden schuldig bevonden aan het doen of laten verrichten van arbeid door een werknemer waarvoor geen bijdragen werden betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid - cel mijnwerkers. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Nationale Arbeidsraad, nadere regelen tot uitvoering van deze inhouding. § 3. Het bedrag van de door dit artikel toegekende bijdragevermindering is beperkt tot het bedrag van de eventueel verschuldigde werkgeversbijdrage voor de regelingen bedoeld in artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 3bis van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945, bij artikel 56, 1° en 2° van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 en bij artikel 59, 1° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Wanneer de werkgever in hoofde van dezelfde werknemer verschillende types van bijdragevermindering kan toepassen, kan het totaal van deze verminderingen in geen geval groter zijn dan het bedrag van de patronale bijdragen die eventueel verschuldigd zijn ingevolge de regelingen bedoeld in artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 3bis van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945, bij artikel 56, 1° en 2° van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 en bij artikel 59, 1° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Zo dit zich zou voordoen, wordt de toegestane bijdragevermindering krachtens dit artikel herleid tot hetgeen verschuldigd is.
Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : « Art. 2bis, § 1. Voor de berekening van de forfaitaire vermindering van werkgeversbijdragen waarin voorzien door artikel 2, wordt verstaan onder : 1° de factoren die betrekking hebben op de arbeidsduur : J = het aantal arbeidsdagen bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitsluiting van de vakantiedagen voor handarbeiders en de dagen gedekt door een afdankingsvergoeding. X = J, plus de vakantiedagen voor handarbeiders, plus de dagen bedoeld in de artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.
H = het aantal voor een deeltijds werknemer aangegeven arbeidsuren overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J. Z = H, plus de uren die overeenstemmen met de vakantiedagen voor de handarbeiders, plus eventueel de uren overeenkomstig de dagen bedoeld door het artikel 50 van de voormelde wet van 3 juli 1978.
U = het aantal uren dat een voltijds werknemer per week werkt, die hetzelfde werk in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde sector verricht.
D = het aantal dagen per kwartaal dat als referentie geldt voor een voltijds tewerkgestelde werknemer, dat wil zeggen 65. voltijdse werknemer met volledige prestaties : de voltijds tewerkgestelde werknemer, voor wie J minstens gelijk is aan 64. voltijdse werknemer met onvolledige prestaties : de voltijds tewerkgestelde werknemer, voor wie J kleiner is dan 64 in het arbeidsstelsel van 5 dagen per week. deeltijdse werknemer : de werknemer waarvan de wekelijkse arbeidsduur lager ligt dan die van een voltijdse werknemer van dezelfde categorie in dezelfde onderneming.
De werknemers die bij een werkgever deels voltijds en deels deeltijds gedurende een kwartaal zijn tewerkgesteld, moeten voor gans dit kwartaal beschouwd worden als deeltijdse werknemers, voor de berekening van onderhavige vermindering van werkgeversbijdragen. µ = de breuk van de prestaties. µ wordt op de volgende wijze bepaald : voor de voltijds tewerkgestelde werknemers met onvolledige prestaties : µ = X/D voor de deeltijds tewerkgestelde werknemers : µ = Z/13.U µ wordt afgerond tot het tweede cijfer na de komma, 0,005 wordt naar boven afgerond, waarbij µ steeds kleiner dan of gelijk aan 1 is. 2° de factoren die betrekking hebben op het loon : W = de uitgekeerde loonmassa die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %), met uitzondering van de vergoedingen die worden betaald aan de werknemers ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst. S = de loonmassa die in aanmerking wordt genomen om het bedrag van de vermindering R(t) te bepalen.
Voor de werkgevers die genieten van één van de verminderingen voorzien in het artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikel 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of in Hoofdstuk II, Afdeling IV, onderafdeling 2 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt S forfaitair verminderd met 9.750 frank per kwartaal. 3° de factoren die betrekking hebben op de vermindering van de werkgeversbijdragen : t = een periode van vier opeenvolgende kwartalen vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 2. R(t) = de vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van artikel 2, per kwartaal, voor een voltijds tewerkgestelde werknemer met volledige prestaties, voor het jaar t, t vertrekkende van 1.
P(t) = de vermindering van sociale zekerheidsbijdragen van artikel 2, per kwartaal voor een werknemer met onvolledige prestaties voor het jaar t; t vertrekkende van 1.
F(t) = de forfaitaire bijdragevermindering bedoeld in artikel 2 per kwartaal, voor het jaar t; t vertrekkende van 1.
Voor t gaande van 1 tot 6 : F(t) = F(t - 1) + F* - F(t - 1)/7 - t F(t) wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt naar boven afgerond.
Als t hoger ligt dan 6 : F(t) = F* F(t-1)= de bijdragevermindering voor de sociale zekerheid in het jaar dat voorafgaat aan het jaar t.
F(0) is gelijk aan 8.170 BEF, F(0) overeenkomstig het fictieve bedrag van de driemaandelijkse bijdragevermindering voor de sociale zekerheid in het jaar dat voorafgaat aan het eerste toepassingsjaar van het verminderingssysteem bedoeld door artikel 2.
F* = minimumforfait van de driemaandelijkse vermindering vanaf het zesde toepassingsjaar van het nieuwe systeem van bijdragevermindering waarin voorzien door artikel 2.
M* = een forfait dat gebruikt wordt bij de berekening van de vermindering waarin voorzien in artikel 2, met M* = 8.500 BEF. § 2. De lastenverlaging geschiedt volgens de loonmassa S en de arbeidsduur in het kwartaal. 1° Loonmassa S a.De lastenverlaging hangt af van de zone waarin de loonmassa S van de werknemer zich situeert. Hiertoe onderscheidt men vijf zones die afgebakend worden door de waarden S0, S1, S2 en S3 : S0 is gelijk aan 103.479 BEF;
S1 is gelijk aan 131.105 BEF;
S2 is gelijk aan 151.775 BEF voor t = 1 en is gelijk aan 158.667 BEF voor t = 2;
S3 is gelijk aan 186.160 BEF voor t = 1 en t = 2. b. Om de loonmassa (S) te bepalen, gaat men als volgt tewerk : 1) voor de voltijdse werknemers met volledige prestaties : S = W 2) voor de voltijdse werknemers met onvolledige prestaties : S = W/J .D S wordt afgerond naar de dichtst bijzijnde eenheid, 0,5 wordt naar boven afgerond. 3) voor de deeltijdse werknemers : S = W/H.13.U S wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde eenheid, 0,5 wordt naar boven afgerond. c. Naar gelang van de zone waarin de op die manier verkregen loonmassa (S) zich bevindt, wordt er in hoofde van de werknemer één van de volgende 5 regelingen van bijdragevermindering toegepast : 1) S is lager dan of gelijk aan S0 : R(t) = F(t) 2) S is hoger dan S0 en lager dan of gelijk aan S1 : R(t) = M* + 21.206 3) S is groter dan S1 en lager dan of gelijk aan S2 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999.
Art. 4.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 juli 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE