gepubliceerd op 20 augustus 1998
Koninklijk besluit betreffende de voortgezette vorming van de hoofdofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
20 JULI 1998. - Koninklijk besluit betreffende de voortgezette vorming van de hoofdofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, inzonderheid op de artikelen 26bis, ingevoegd bij de wet van 11 juni 1998, en 40;
Gelet op de wet van 11 juni 1998 tot wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsoffcieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, inzonderheid op artikel 65, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 december 1983, 25 juni 1991 en 5 maart 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 oktober 1973 tot vaststelling van de bezoldiging van de personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen voor vorming en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen van sommige betrekkingen bij die scholen, inzonderheid op artikel 3, 1°;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 1978 houdende inrichting van het koninklijk hoger instituut voor defensie, inzonderheid op de artikelen 9 tot 18, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1985 en 18 februari 1987;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 juli 1993 houdende toekenning van toelagen voor leeropdrachten en aan bekleders van bepaalde betrekkingen in bepaalde scholen voor vorming en voortgezette vorming van officieren, inzonderheid op artikel 3, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad, inzonderheid op artikel 42, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 maart 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, inzonderheid op artikel 12, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, inzonderheid op artikel 9, § 8;
Gelet op het protocol van het onderhandelingscomité, afgesloten op 19 maart 1997;
Gelet op de dwingende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat, met het oog op het verzekeren van het voortbestaan van de goede werking van de krijgsmacht alsook van haar paraatstelling,de continuïteit van de vorming van de hogere kaders alsook het verlenen van het hogere stafbrevet en van het hogere brevet van militair administrateur aan de officieren die bestemd zijn om zekere bevelvoerende en staffuncties uit te oefenen, diende verzekerd te worden door nieuwe cursussen die het ontworpen besluit als reglementaire basis moeten. Dat het bijgevolg van belang is dat het verlenen van voormelde brevetten kan gebeuren in een onbetwistbaar reglementair kader;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 29 juni 1998 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. In functie van de behoeften van de krijgsmacht kunnen jaarlijks volgende cursussen van voortgezette vorming van de hoofdofficieren georganiseerd worden : 1° de hogere stafcursus;2° de hogere cursus voor militair administrateur. Deze cursussen worden onderwezen in het instituut en lopen over een academiejaar. Dit academiejaar kan meer dan twaalf maanden tellen. § 2. In functie van de behoeften van de krijgsmacht kan de minister jaarlijks officieren aanwijzen om een hogere cursus te volgen in een buitenlandse militaire instelling bepaald door de minister of door de militaire overheid die hij aanwijst.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit : 1° wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad bedoeld;2° wordt de medische dienst als een "krijgsmachtdeel" beschouwd. Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder : 1° "hogere cursussen" : de cursussen bedoeld in artikel 1;2° "hogere cursussen aan het instituut", de cursussen bedoeld in artikel 1, § 1;3° "hogere cursussen in het buitenland" de cursussen bedoeld in artikel 1, § 2;4° "officier-stagiair" : de officier die één van de cursussen bedoeld in artikel 1 volgt;5° "het instituut" : het koninklijk hoger instituut voor defensie;6° "de minister" : de minister van Landsverdediging.
Art. 3.De minister kan burgers of buitenlandse officieren toelaten tot het volgen van één van de hogere cursussen aan het instituut, na het advies ingewonnen te hebben van de chef van de generale staf en van de commandant van het instituut. HOOFDSTUK II. - De aanvaarding van de officieren-stagiairs
Art. 4.§ 1. In de loop van de tien jaren die volgen op het bevorderingscomité voor de graad van majoor waarbij hij gunstig aanbevolen werd, kan de officier die aan de volgende voorwaarden voldoet, zijn kandidatuur indienen om een hogere cursus te volgen : 1° bekleed zijn met de graad van luitenant-kolonel of van majoor en de voorwaarden vervullen om benoemd te kunnen worden tot de hogere graad;2° nog geen vijf jaar opeenvolgend of niet zijn kandidatuur gesteld hebben;3° geen houder zijn van één van de volgende brevetten : a) hogere stafbrevet;b) brevet van militair administrateur of hogere brevet van militair administrateur;c) brevet van ingenieur van het militair materieel;4° niet, bij wijze van beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, de proeven afgelegd hebben voorbehouden aan de officieren die geslaagd zijn voor een extra-muros-vorming;5° niet verzaakt hebben tijdens een vroegere hogere cursus of in het instituut geen gelijkwaardige cursus gevolgd hebben;6° niet het voorwerp uitgemaakt hebben van de definitieve ontneming van de hoedanigheid van officier-stagiair bedoeld in artikel 10. De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 1°, is evenwel niet van toepassing op de kapitein-commandant die de anciënniteit in die graad bezit, bepaald door de chef van de generale staf, op advies van de stafchef van zijn krijgsmachtdeel, en die geslaagd is voor de beroepsproeven voor de bevordering in de graad van majoor. Voor deze officier vangt de periode van tien jaar bedoeld in het eerste lid aan het jaar waarin hij zijn kandidatuur stelt om een hogere cursus te volgen. § 2. Voor het indienen van een kandidatuur voor een hogere cursus in het buitenland kunnen door de chef van de generale staf bijkomende voorwaarden bepaald worden. § 3. Een officier kan zijn kandidatuur indienen voor één of meerdere hogere cursussen. In dit laatste geval, drukt hij zijn voorkeur uit.
Bij het indienen van zijn kandidatuur preciseert hij in welke taal hij de cursus die in het instituut georganiseerd wordt wenst te volgen.
Art. 5.De minister bepaalt, in functie van de behoeften en op voorstel van de chef van de generale staf, per krijgsmachtdeel het aantal officieren die kunnen aanvaard worden in de hoedanigheid van officier-stagiair voor elke hogere cursus.
Het openstellen van de plaatsen wordt ter kennis gebracht van de potentiële kandidaten.
Art. 6.§ 1er. De voorwaarden om door de minister aanvaard te worden in de hoedanigheid van officier-stagiair zijn de volgende : 1° zijn kandidatuur ingediend hebben;2° ingeschreven zijn op een lijst van de voorgedragen officieren opgemaakt door de stafchef van het krijgsmachtdeel. § 2. De stafchef van het krijgsmachtdeel stelt deze lijst op, rekening houdend met : 1° de resultaten behaald op het einde van vroeger gevolgde vormingscursussen;2° de eindbeoordeling die door de commandant van het instituut gegeven wordt aan het einde van de cursus voor kandidaat-hoofdofficier;3° het resultaat behaald bij de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;4° de professionele hoedanigheden en het rendement in de als officier uitgeoefende functies.5° de fysieke hoedanigheden;6° de vereiste karaktereigenschappen en het vereiste potentieel om met bekwaamheid dienst te kunnen doen in de nationale en internationale staven. § 3. Elke stafchef van een krijgsmachtdeel maakt de in § 1, 2°, bedoelde lijst, alsook een lijst van alle officieren van zijn krijgsmachtdeel die hun kandidatuur gesteld hebben en die niet voorgedragen worden, over aan de chef van de generale staf.
De chef van de generale staf maakt het geheel van deze lijsten over aan de minister. § 4. Aan elke officier die zijn kandidatuur ingediend heeft wordt kennis gegeven van de lijst bedoeld in § 1, 2°.
De kandidaat die aan de voorwaarden voldoet bepaald in artikel 4, § 1, en die niet op genoemde lijst hernomen is, kan bij de minister een beroep aantekenen binnen de zes werkdagen die volgen op de kennisgeving van deze lijst.
Art. 7.§ 1. Wegens uitzonderlijke redenen te beoordelen door de minister of door de militaire overheid die hij aanwijst, kan een aanvaarde officier uitstel naar de volgende sessie vragen. § 2. Een aanvaarde officier kan steeds verzaken zijn vorming aan te vangen.
Deze verzaking is definitief en onherroepelijk.
Art. 8.§ 1. Wanneer de vorming onderbroken moet worden wegens gezondheidsredenen of wegens dwingende dienstredenen die beoordeeld worden door de minister of door de militaire overheid die hij aanwijst, wordt de officier-stagiair aangehecht aan de eerste vorming die wordt georganiseerd nadat de oorzaak van onderbreking een einde heeft genomen.
Hetzelfde geldt wanneer een aanvaarde officier de vorming niet kan aanvangen om dwingende dienstredenen die beoordeeld worden door de minister of door de militaire overheid die hij aanwijst, om in de deelstand "in operationele inzet" geplaatst te worden. § 2. Wanneer het evenwel een hogere cursus in het buitenland betreft en wanneer het niet meer mogelijk is om de betrokken officier aan te wijzen om dezelfde cursus later te volgen, overeenkomstig de bepalingen van § 1, wordt deze officier naar gelang het geval aangehecht aan de hogere stafcursus of aan de hogere cursus voor militair administrateur georganiseerd in het instituut.
Art. 9.Een officier die een uitstel bekomen heeft, overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 1, of die aangehecht werd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, wordt niet meegeteld in het aantal officieren in artikel 5 voor de hogere cursus waaraan hij aangehecht wordt.
Art. 10.§ 1. De commandant van het instituut stelt het ontnemen van de hoedanigheid van officier-stagiair voor, wanneer een officier-stagiair : 1° ervan afziet zijn vorming voort te zetten;2° niet langer de beroepsbekwaamheden, de karakteriële bekwaamheden of de fysieke bekwaamheden bezit om met goed gevolg zijn vorming verder te zetten. Van het gemotiveerd voorstel bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt kennis gegeven aan de betrokken officier; deze kan een verweerschrift indienen binnen de vijf werkdagen na de kennisgeving van het voorstel.
Het voorstel en, in voorkomend geval, het verweerschrift worden overgezonden aan de stafchef van het krijgsmachtdeel, die een gemotiveerd advies uitbrengt. § 2. Wanneer de betrokken officier-stagiair evenwel een hogere cursus volgt in het buitenland, wordt het voorstel tot intrekking van de hoedanigheid van officier-stagiair ingediend door de stafchef van het krijgsmachtdeel. Het voorstel en, in voorkomend geval, het verweerschrift worden overgezonden aan de chef van de generale staf, die een gemotiveerd advies uitbrengt. § 3. De minister spreekt de definitieve ontneming van de hoedanigheid van officier-stagiair uit. HOOFDSTUK III. - De hogere cursussen en de verleende brevetten Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepaling
Art. 11.De hogere cursus heeft tot doel hoofdofficieren voor te bereiden op de uitoefening van hoge staf- en commandofuncties, in een nationaal en internationaal kader.
Daartoe wordt er in de hogere cursus georganiseerd in het instituut naar gestreefd : 1° de algemene beroepskennis uit te breiden;2° de uitwisseling van kennis en ervaring eigen aan elke officier-stagiair, te begunstigen;3° het groepswerk te bevorderen en onderhandelingstechnieken te beheersen;4° een algemene informatie op hoog niveau aan te bieden in diverse domeinen zoals veiligheidspolitiek, economie, financiën en door contacten met andere departementen een breed inzicht te verschaffen in deze domeinen;5° een kritische benadering van de beroepsproblemen aan te moedigen. Afdeling II. - De hogere stafcursus georganiseerd in het instituut en
het hogere stafbrevet
Art. 12.In het kader van het doel bepaald in artikel 11 beoogt de hogere stafcursus georganiseerd in het instituut meer in het bijzonder de vereiste kennis bij te brengen aan de officier-stagiair met betrekking tot : 1° de strategische concepten in het kader van de internationale betrekkingen;2° de paraatstelling en de aanwending van zijn krijgsmachtdeel;3° de intermachten en de intergeallieerde operaties en samenwerking;4° het crisisbeheer. Deze cursus heeft ook tot doel de officier-stagiair vertrouwd te maken met de moderne beheers- en paraatstellingsmethoden toegepast in de Belgische krijgsmacht, in bepaalde buitenlandse krijgsmachten en in de ondernemingen.
De stof van deze cursus maakt het voorwerp uit van een reglement vastgesteld door de minister.
Art. 13.§ 1. Op het einde van de hogere stafcursus georganiseerd in het instituut verdedigt de officier-stagiair mondeling voor een examencommissie een persoonlijk werk dat in verband staat met een domein dat de aanwending van de krijgsmacht of de defensieproblematiek in zijn geheel behelst.
De nadere regels betreffende het persoonlijk werk bedoeld in het eerste lid worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister.
De examencommissie wijst de officieren-stagiairs aan die met succes de hogere stafcursus georganiseerd in het instituut hebben gevolgd. In haar globale beoordeling houdt de examencommissie rekening met : 1° het resultaat behaald voor het persoonlijk werk bedoeld in het eerste lid;2° de beoordelingen door de commandant van het instituut uitgebracht betreffende de prestaties van de officier-stagiair tijdens de studies. Deze beoordelingen worden aan de officier-stagiair bekendgemaakt vóór de proef bedoeld in het eerste lid. § 2. De samenstelling en de werking van de examencommissie worden door de minister bepaald.
Art. 14.De Koning verleent het hogere stafbrevet aan de Belgische officier die met succes de hogere stafcursus gevolgd heeft, georganiseerd in het instituut of een gelijkwaardige hogere cursus in het buitenland, bedoeld in artikel 1, § 2. Afdeling III. - De hogere cursus voor militair administrateur en het
hogere brevet van militair administrateur
Art. 15.In het kader van het doel bepaald in artikel l l beoogt de hogere cursus voor militair administrateur meer in het bijzonder de vereiste kennis bij te brengen aan de officier-stagiair met betrekking tot : 1° de bijstand aan het hoog commando in zijn taak van paraatstelling en van beheer van de krijgsmacht;2° het leiden, het coördineren en de controle van verschillende bestuursorganen van de krijgsmacht;3° het uitoefenen van ambten betreffende administratieve, juridische, budgettaire en financiële problemen. De stof van deze cursus maakt het voorwerp uit van een reglement vastgesteld door de minister.
Art. 16.§ 1. Ten laatste op het einde van de hogere cursus voor militair administrateur wordt de officier-stagiair mondeling voor een examencommissie ondervraagd over de stof onderwezen tijdens de cursus.
De nadere regels betreffende de proef bedoeld in het eerste lid worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister.
De examencommissie wijst de officieren-stagiairs aan die met succes de hogere cursus voor militair administrateur hebben gevolgd. In haar globale beoordeling houdt de examencommissie rekening met : 1° het resultaat behaald tijdens de proef bedoeld in het eerste lid;2° de beoordelingen door de commandant van het instituut uitgebracht betreffende de prestaties van de officier-stagiair tijdens de studies. Deze beoordelingen worden aan de officier-stagiair bekendgemaakt vóór de proef bedoeld in het eerste lid. § 2. De samenstelling en de werking van de examencommissie worden door de minister bepaald.
Art. 17.De Koning verleent het hogere brevet van militair administrateur aan de Belgische officier die met succes de hogere cursus voor militair administrateur gevolgd heeft, georganiseerd in het instituut of een gelijkwaardige hogere cursus in het buitenland bedoeld in artikel 1, § 2. HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 18.In artikel 65 van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 december 1983, 25 juni 1991 en 5 maart 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.Aan de benaming van de graad van de officieren die houder zijn van het stafbrevet, van het hogere stafbrevet, van het brevet van militair administrateur of van het hogere brevet van militair administrateur, wordt toegevoegd, naargelang het geval : "stafbrevethouder" of "militair administrateur". »; 2° paragraaf 4, eerste lid, wordt vervangen door het volgende lid : « Aan de benaming van de graad van de officieren die houder zijn van het brevet van ingenieur van het militair materieel, wordt toegevoegd "ingenieur van het militair materieel".».
Art. 19.In artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 1 oktober 1973 tot vaststelling van de bezoldiging van de personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen voor vorming en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen van sommige betrekkingen bij die scholen worden de woorden "of van het brevet van militair administrateur" vervangen door de woorden ", van het brevet van militair administrateur of van het hogere brevet van militair administrateur".
Art. 20.In het opschrift van het koninklijk besluit van 12 juli 1993 houdende toekenning van toelagen voor leeropdrachten en aan bekleders van bepaalde betrekkingen in bepaalde scholen voor opleiding en voortgezette opleiding van officieren worden de woorden "opleiding en voortgezette opleiding van" vervangen door de woorden "vorming en voortgezette vorming van de".
Art. 21.In artikel 3, eerste lid 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "of van het brevet van militair administrateur" vervangen door de woorden ", van het brevet van militair administrateur of van het hogere brevet van militair administrateur".
Art. 22.In artikel 42 van het koninklijk besluit van 7 februari 1994 betreffende de voortgezette vorming van de lagere officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven, door de beroepsofficieren van de krijgsmacht af te leggen met het oog op de bevordering tot de graad van majoor of tot een gelijkwaardige graad, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 4, 3°, wordt vervangen door de volgende tekst : « 3° de hogere cursus voor militair administrateur bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 20 juli 1998 betreffende de voortgezette vorming van de hoofdofficieren van het actief kader van de krijgsmacht »;2° paragraaf 6, eerste lid, 2°, wordt vervangen door de volgende tekst : « 2° op het einde van het vormingsgedeelte bedoeld in § 4, 3°, een mondeling examen voor een examencommissie over de tijdens de cursus onderwezen stof.»; 3° paragraaf 6, tweede lid, wordt opgeheven;4° in § 8 worden de woorden "Het brevet" vervangen door de woorden "Het hogere brevet".
Art. 23.In artikel 12, eerste lid, van het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de Franse tekst van 1° wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° du brevet d'état-major ou du brevet supérieur d'état-major;»; 2° het onderdeel 2° wordt vervangen door de volgende tekst : « 2° het brevet van militair administrateur of het hogere brevet van militair administrateur;».
Art. 24.Artikel 9, § 8, 1°, van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° de hogere stafcursus en de hogere cursus voor militair administrateur; ».
Art. 25.Hoofdstuk II, dat de artikelen 9 tot 18 bevat, van het koninklijk besluit van 20 november 1978 houdende inrichting van het koninklijk hoger instituut voor defensie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1985 en 18 februari 1987, wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 26.De officier die op het einde van een vorming gevolgd aan de school der militaire administrateurs het brevet van militair administrateur niet bekomen heeft, kan niet toegelaten worden om de hogere cursus voor militair administrateur te volgen.
Art. 27.Voor de officier die voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor geslaagd is vóór 1994 wordt de beoordeling bedoeld in artikel 6, § 2, 2°, vervangen door een globale beoordeling die een beoordeling omvat betreffende de studies en een beoordeling betreffende het gedrag en de houding, alsook een advies betreffende de geschiktheid van de officier om de hogere cursus of cursussen te volgen waarvoor hij zijn kandidatuur gesteld heeft.
Art. 28.Elk jaar waarin een officier zijn kandidatuur ingediend heeft voor de hogere stafcursus bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 20 november 1978 houdende inrichting van het koninklijk hoger instituut voor defensie wordt in aanmerking genomen voor de voorwaarde gesteld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2°.
Art. 29.De wet van 11 juni 1998 tot wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, treedt in werking.
Art. 30.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 juli 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET