gepubliceerd op 15 december 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 november 1985 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van de beroepsinstituten die voor de dienstverlenende intellectuele beroepen zijn opgericht
19 NOVEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 november 1985 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van de beroepsinstituten die voor de dienstverlenende intellectuele beroepen zijn opgericht
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, inzonderheid op artikel 6, § 3, vervangen bij de wet van 15 juli 1985 en gewijzigd bij de wet van 10 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 november 1985 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van de beroepsinstituten die voor de dienstverlenende intellectuele beroepen zijn opgericht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 mei 1994, 26 oktober 1995, 5 februari 1998, 12 oktober 1998, 30 november 1998 en 12 augustus 2000;
Gelet op het advies nr. 37.217/3 van de Raad van State, gegeven op 8 juni 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit van 27 november 1985 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van de beroepsinstituten die voor de dienstverlenende intellectuele beroepen zijn opgericht wordt vervangen als volgt : « § 1. Behalve de voorzitter en zijn plaatsvervanger, bestaat elke Uitvoerende Kamer uit zes werkende en zes plaatsvervangende leden. »
Art. 2.Artikel 8, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. Met uitzondering van de voorzitters van de Uitvoerende Kamers en de Kamers van beroep, en hun plaatsvervangers, benoemd zoals bepaald in artikel 8, § 5, van de wet, worden de leden van de Kamers verkozen door de personen en volgens de regels vermeld in de artikelen 2 en 4. »
Art. 3.In artikel 13, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « Terzelfder tijd stelt hij » vervangen door « Hij stelt ».
Art. 4.In artikel 19, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « in hoofdletters » vervangen door de woorden « zodat zijn identiteit met zekerheid kan worden vastgesteld ».
Art. 5.In artikel 44, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « Hij neemt geen deel aan de beraadslagingen. » toegevoegd na het woord « uitgenodigd ».
Art. 6.Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 46.Elke aanvraag met betrekking tot de inschrijving, de weglating of de toelating om het beroep occasioneel uit te oefenen wordt bij ter post aangetekende brief toegezonden aan de voorzitter van de bevoegde Uitvoerende Kamer. »
Art. 7.In de Nederlandstalige tekst wordt het woord « betekend » in de artikelen 48, eerste en tweede lid, en 60, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit vervangen door het woord « ter kennis gebracht ».
Art. 8.De artikelen 49 tot 51 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «
Art. 49.De rechtskundige assessor, ingelicht over een tekortkoming of bij wie een tuchtklacht aanhangig is gemaakt betreffende een persoon ingeschreven op het tableau of op de lijst van stagiairs of betreffende diegene die toestemming heeft gekregen om het beroep occasioneel uit te oefenen, of aan wie een geschil inzake erelonen wordt voorgelegd, schrijft de zaak in onder een volgnummer in een daartoe aangelegd register. Hij kan een werkend of plaatsvervangend lid van de Uitvoerende Kamer aanwijzen om de zaak te onderzoeken en hem dienaangaande verslag uit te brengen. Het staat hem vrij een termijn vast te stellen binnen dewelke dit verslag moet worden voorgelegd. Nadat de rechtskundige assessor de informatie die hij noodzakelijk acht heeft ontvangen of zich heeft laten bezorgen, oordeelt hij, over de opportuniteit van de tuchtrechtelijke vervolging.
Hij kan de zaak verwijzen naar de Uitvoerende Kamer indien hij van oordeel is dat de feiten een deontologische inbreuk inhouden en zwaarwichtig genoeg zijn. In het tegengestelde geval klasseert hij het dossier zonder gevolg..
Art. 50.§ 1. De rechtskundige assessor belast onder zijn controle de secretaris om de belanghebbende persoon op te roepen. § 2. De oproeping tot verschijning omvat de uit-eenzetting van de ten laste gelegde feiten en de plaats, dag en uur van de zitting.
De oproeping tot verschijning wordt gericht aan de betrokken persoon, bij ter post aangetekende brief verstuurd, ten minste dertig dagen vóórr de datum van de vergadering. Tijdens die termijn moet het tuchtdossier ter beschikking van de betrokkene worden gelaten, op de openingsdagen en -uren van het secretariaat van de Uitvoerende Kamer.
De klagende partijen worden ingelicht over de zittingsdatum. § 3. De opgeroepen personen kunnen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door één of meer leden van het Instituut die voldoen aan de voorwaarden om voor de Kamers te worden verkozen; wanneer zij niet vertegenwoordigd worden door een advocaat, dient het mandaat schriftelijk te zijn. De Kamer kan de persoonlijke verschijning bevelen. § 4. De zittingen van de Kamer zijn openbaar, behoudens in de gevallen zoals voorzien door artikel 148 van de Grondwet en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, of wanneer de opgeroepen persoon, geheel vrijwillig en ondubbelzinnig, afstand doet van de openbaarheid van de debatten. § 5. De rechtskundige assessor wordt gehoord; de Kamer kan eveneens de verslaggever, getuigen en de klagende partijen horen. De rechtskundige assessor en de verslaggever kunnen niet deelnemen aan de beraadslagingen.
Art. 51.De beslissingen van de Kamer worden door de secretaris ter kennis gebracht binnen 15 dagen na de uitspraak. Op straffe van nietigheid dient de kennisgeving vergezeld te worden van de mogelijkheid, de modaliteiten en termijnen inzake beroep. »
Art. 9.Artikel 55, § 2, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 2. In tuchtzaken kan de voorzitter een werkend of plaatsvervangend lid van de Kamer van Beroep aanwijzen om de objectieve elementen van het dossier te onderzoeken.
Bij aanwijzing van de verslaggever staat het de voorzitter vrij een termijn vast te stellen binnen dewelke het dossier moet worden onderzocht. Van zodra de verslaggever zijn onderzoek heeft beëindigd, licht hij de voorzitter hierover in. De verslaggever kan worden gehoord door de kamer van beroep; hij neemt niet deel aan de beraadslagingen. »
Art. 10.In artikel 59, 3°, van hetzelfde besluit wordt het woord « Raad » vervangen door het woord « Kamer ».
Art. 11.Artikel 62, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. De verenigde Uitvoerende Kamers beraadslagen slechts geldig in aanwezigheid van hun twee voorzitters of hun plaatsvervangers, en twee leden van elke taalgroep. »
Art. 12.In artikel 64, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « en één of meerdere plaatsvervangende secretarissen » ingevoegd tussen de woorden « een secretaris » en de woorden « aan onder ».
Art. 13.§ 1. Artikel 65 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 65.Eenieder die partij is in een zaak die wordt voorgelegd aan een Uitvoerende Kamer, de verenigde Uitvoerende Kamers of aan een Kamer van Beroep of aan de verenigde Kamers van Beroep heeft het recht de wraking van een lid van deze Kamer te vragen, overeenkomstig de artikelen 828 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. » § 2. Artikel 66 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 66.De beoordeling van een wrakingsverzoek tegen een lid van de Uitvoerende Kamer of van de verenigde Uitvoerende Kamers wordt opgedragen aan respectievelijk de Kamer van Beroep of de verenigde Kamers van Beroep. De beoordeling van een wrakingsverzoek tegen een lid van een kamer van beroep of van de verenigde kamers van beroep wordt opgedragen aan het Hof van Cassatie. De procedure verloopt zoals bepaald in artikel 838 van het Gerechtelijk Wetboek. »
Art. 14.Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 november 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand, S. LARUELLE