Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 juni 2003
gepubliceerd op 18 september 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, betreffende de deeltijdse arbeid

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012431
pub.
18/09/2003
prom.
19/06/2003
ELI
eli/besluit/2003/06/19/2003012431/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JUNI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, betreffende de deeltijdse arbeid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de warenhuizen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002, gesloten in het Paritair Comité voor de warenhuizen, betreffende de deeltijdse arbeid.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juni 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de warenhuizen Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 november 2002 Deeltijdse arbeid (Overeenkomst geregistreerd op 3 januari 2003 onder het nummer 64935/CO/312) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de warenhuizen. HOOFDSTUK II. - Overeengekomen arbeidsduur

Art. 2.De wekelijkse arbeidsduur van de deeltijdse werknemers wordt vastgesteld in de arbeidsovereenkomst.

De minimum contractuele arbeidsduur van de deeltijdse werknemers bedraagt achttien uur per week In geval van tijdskrediet kan de wekelijkse arbeidsduur 17,5 uur bedragen.

De arbeidsduur is gespreid over ten hoogste vijf dagen per week, met een minimum van drie uur per dag, zonder onderbroken uurrooster.

Vanaf 1 januari 2000 hebben alle deeltijdse werknemers met een arbeidsovereenkomst voor ten hoogste 24 uur per week op hun schriftelijk verzoek het recht om hun prestaties te spreiden over vier dagen per week.

Art. 3.Op 1 januari 2001 blijft de duur van de prestaties van de deeltijdse werknemers ongewijzigd. De arbeidsduurvermindering die dan is voorzien voor de voltijdse werknemers resulteert voor de deeltijdse werknemers in een proportionele loonsverhoging van 2,857 pct.

Art. 4.§ 1. Bij afwijking van artikel 2, alinea 2, mag de onderneming deeltijdse werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur tewerkstellen voor een wekelijkse arbeidsduur van een derde tijd of van acht uur, aan de hierna vermelde voorwaarden.

De arbeidsprestaties van de werknemers met arbeidsovereenkomst van een derde tijd of met arbeidsovereenkomst van acht uur per week, zullen gespreid worden over de vrijdag, zaterdag en de vooravonden van feestdagen in de regeling twee dagen per week : - ofwel 2 x 6 u.; - ofwel 1 x 8 u. en 1 x 4 u. voor een derde tijd; - ofwel 1 x 8 u.; - ofwel 2 x 4 u. voor de 8 u.

De arbeidsprestaties van de werknemers van een derde tijd zullen ook kunnen plaatsvinden op woensdagnamiddag over twee dagen per week, hetzij vrijdag en woensdag, hetzij zaterdag en woensdag, mits akkoord van de syndicale afvaardiging. § 2. Het aantal gecumuleerde uren van de arbeidsovereenkomsten een derde tijd en van acht uur is vastgesteld voor elke zetel op 3 pct. ten hoogste van het volume van de contractuele uren voor onbepaalde duur. § 3. De bepalingen van de voorgaande alineas worden toegepast als volgt : a) op de werknemers van acht uur per week in dienst op 31 oktober 1990. Behalve wanneer zij hun arbeidsovereenkomst niet wensen verhoogd te zien tot een derde tijd per week, zullen de werknemers in dienst op 31 oktober 1990 een arbeidsovereenkomst van derde tijd voorgesteld krijgen waarvan de arbeidsregeling hierboven is bepaald.

De werknemers die hun arbeidsovereenkomst wensen te behouden op 8 uur per week, zullen een arbeidsovereenkomst van 8 uur per week voorgesteld krijgen dat beantwoordt aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 22 maart 1990 en waarvan de arbeidsregeling hierboven is bepaald. b) voor de werknemers aangeworven met ingang van 1 november 1990. De onderneming zal bij de aanwerving de keuze voorstellen tussen een arbeidsovereenkomst van 8 uur per week en een arbeidsovereenkomst van een derde tijd.

Art. 5.Mits zij vooraf akkoord gaan, mogen de deeltijdse werknemers bijkomende arbeidsuren verrichten boven de wekelijkse arbeidsduur vastgesteld in hun arbeidsovereenkomst.

Indien de onderneming voorziet dat de wekelijkse arbeidsduur vastgesteld in de arbeidsovereenkomst gedurende meer dan vier opeenvolgende dagen zal overschreden worden, dient het akkoord van de vakbondsafvaardiging gevraagd te worden.

Wanneer de arbeidsduur in de loop van een periode van zes opeenvolgende maanden herhaaldelijk overschreden wordt, kan de betrokken werknemer vragen dat de in zijn arbeidsovereenkomst vastgestelde arbeidsduur zou worden aangepast aan het gemiddelde van zijn werkelijke prestaties tijdens deze periode van zes maanden. Het gemiddelde van de prestaties van de maanden juli en augustus wordt gelijkgesteld met dat van de vier andere maanden van de halfjaarlijkse periode.

Deze aanpassing gebeurt na een voorafgaand gesprek met de aanvrager.

Zo de werknemer dit wil, mag de aanpassing niet beneden het gemiddelde liggen van het aantal uren dat gedurende de periode van zes maanden werkelijk werd verricht.

De bijkomende uren die het gevolg zijn van prestaties, hetzij in verband met de opening van een nieuwe zetel, hetzij in verband met de heropening van een zetel of een gedeelte van een zetel na verbouwing, worden niet in aanmerking genomen voor de aanpassing van de arbeidsovereenkomst in de zin van de bepalingen van lid 2 en 3 van dit artikel. HOOFDSTUK III. - Individueel recht op verhoging van de arbeidsduur

Art. 6.Vanaf 1 december 2002, hebben de deeltijdse werknemers met een anciënniteit van vijf jaar in de onderneming en met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur van 18 uur per week, die hiervoor een schriftelijke aanvraag doen, een individueel recht tot verhoging van de overeengekomen arbeidsduur tot 20 uur per week, in een variabel uurrooster.

Vanaf 1 december 2003 geldt voor de deeltijdse werknemers met een anciënniteit van drie jaar in de ondermening en met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur van 18 uur per week, die hiervoor een schriftelijke aanvraag doen, een individueel recht tot verhoging van de overeengekomen arbeidsduur tot 20 uur per week, in een variabel uurrooster.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de ondernemingen in moeilijkheden die hiertoe op ondernemingsniveau een collectieve arbeidsovereenkomst sluiten en dit zolang de onderneming in moeilijkheden is. HOOFDSTUK IV. - Voorrang voor voltijdse tewerkstelling

Art. 7.Wanneer de onderneming de indienstneming van een voltijdse tewerkgestelde werknemer overweegt, wordt voorrang gegeven aan een deeltijds tewerkgestelde werknemer, voor zover deze zich kandidaat stelt, de vereiste kwalificatie bezit en de vooropgestelde arbeidstijdregeling aanvaardt.

Art. 8.De werknemers die op verzoek van de directie een deeltijdse betrekking hebben aanvaard en die vallen onder de toepassing van het koninklijk besluit van 8 augustus 1986, tot wijziging van de artikelen 124, 156, 160 en 160bis van het koninklijk besluit van 20 december 1963, betreffende de arbeidsvoorziening en de werkloosheid, hebben de mogelijkheid hun voltijdse betrekking te hervatten. HOOFDSTUK V. - Feestdagen

Art. 9.Voor de toepassing van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1974) en van het koninklijk uitvoeringsbesluit van 18 april 1974 op de deeltijdse werknemers, moeten de volgende modaliteiten in acht worden genomen : 1. Feestdag valt in de eerste zes dagen van de week a) voor het personeel met een vaste arbeidstijdregeling (dit wil zeggen de werknemers wiens arbeidsdagen of gedeelten van arbeidsdagen door de partijen werden vastgesteld) : - voor zover de feestdag samenvalt met een gewone activiteitsdag van de werknemer, heeft hij recht op rust van diezelfde dag enerzijds, en op de betaling van het normale loon voor deze niet gewerkte dag anderzijds, krachtens de beginselen van de wet van 4 januari 1974; - de vaststelling van het loon geschiedt overeenkomstig artikel 2, 4de lid, van het koninklijk besluit van 18 april 1974, namelijk in verhouding tot de arbeidsuren die normaal tijdens de feestdag zouden verricht zijn indien het een werkdag was geweest. b) voor het personeel met een variabele arbeidstijdregeling (dit wil zeggen de werknemer wiens arbeidsdagen of gedeelten van arbeidsdagen van week tot week of van maand tot maand kunnen veranderen) : - in dit geval, ongeacht of de feestdag al dan niet samenvalt met een gewone activiteitsdag -van de werknemer, heeft hij recht op rust (indien hij op die feestdag moest werken) of op een compensatie (indien hij op die feestdag normaal niet moest werken) die overeenkomt met het gemiddelde van zijn prestaties tijdens de drie voorgaande maanden; - de compensatie geschiedt hetzij op een gewone activiteitsdag door proportionele vervanging, hetzij door deze op te nemen in de jaarlijkse vakantie, volgens het algemene reglement dat in de onderneming van kracht is. 2. De feestdag valt samen met een zondag - wanneer een feestdag samenvalt met een zondag, heeft de werknemer, voor wie het niet om een gewone activiteitsdag gaat, recht op een compensatie naar rata van de prestaties tijdens de drie voorgaande maanden; - de compensatie geschiedt, hetzij op een gewone activiteitsdag door proportionele vervanging, hetzij door deze op te nemen in de jaarlijkse vakantie, volgens het algemeen reglement dat in de onderneming van kracht is. HOOFDSTUK VI. - Variabele deeltijdse arbeidsovereenkomsten

Art. 10.§ 1. De deeltijdse arbeidsovereenkomsten bedoeld in alinea 3 van artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978), ingelast bij artikel 182, 1°, van de programmawet van 22 december 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1989), mogen in een onderneming slechts worden ingevoerd krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968. De bepalingen van deze overeenkomsten zullen automatisch ingelast worden in de arbeidsreglementen van de onderneming. § 2. Deze overeenkomsten moeten ten minste beantwoorden aan volgende voorwaarden : - ze moeten voorzien in een wekelijkse contractuele arbeidsduur van gemiddeld minimum 24 uur; - de wekelijkse arbeidsduur wordt vastgesteld in een cyclus van één jaar per kalenderjaar; - de wekelijkse arbeidsduur wordt gespreid over ten hoogste vijf dagen per week, zonder onderbroken uurrooster; - de uurroosters die overeenstemmen met de in de cyclus voorziene wekelijkse arbeidsduur worden meegedeeld drie weken op voorhand voor de vierde week. § 3. Er kan worden afgeweken van de bepalingen voor voorgaande alineas bij ondernemingsovereenkomst. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 11.De collectieve arbeidsovereenkomst van 13 december 1989 tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden (koninklijk besluit van 21 september 1990, Belgisch Staatsblad van 20 december 1990), wordt opgeheven.

Art. 12.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2002 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan door elk van de partijen worden opgezegd mits naleving van een opzeggingstermijn van drie maanden betekend bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de warenhuizen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 juni 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^