gepubliceerd op 08 augustus 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van verscheidene wetten inzake pensioenen van de openbare sector
19 JULI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van verscheidene wetten inzake pensioenen van de openbare sector
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen tot uitvoering van enerzijds de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen en anderzijds de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Dit besluit concretiseert de nieuwe voordelen die toegekend werden in het kader van het intersectoraal akkoord 2005-2006 van 19 september 2006.
Artikel 40bis, § 1, vijfde lid, van de wet van 5 augustus 1978 laat de Koning toe het minimumbedrag te verhogen waaronder de cumulatie van rust- en overlevingspensioenen niet teruggebracht mag worden ten gevolge van de beperkende regels die dit artikel bevat.
Dit minimum werd aanvankelijk vastgesteld op 110 pct. van het gewaarborgd minimumoverlevingspensioenbedrag. Het werd niet meer gewijzigd sinds 1 september 1989, datum waarop het, in het kader van de versoepelingsmaatregelen van de regels inzake de cumulatie van rust- en overlevingspensioenen, gebracht werd op een forfaitair bedrag van 125.000 BEF aan de vroegere spilindex 114,20, wat aan de index 138,01 overeenkomt met 357.036 BEF of 8.850,70 EUR. Dit bedrag is dus sinds meer dan vijftien jaar, aanpassingen aan de index buiten beschouwing gelaten, niet meer gewijzigd. Zodoende en naar analogie met hetgeen de laatste jaren verwezenlijkt werd voor de gerechtigden op een forfaitair gewaarborgd minimumpensioen in de overheidssector heeft de regering beslist om het hiervoor bepaalde cumulatieminimum eveneens met 4 pct. te verhogen.
Verder laat artikel 132, § 2, van voormelde wet van 26 juni 1992 de Koning toe bepaalde bedragen te verhogen. Tot op heden heeft Uwe Majesteit enkel gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om de gewaarborgde minimumpensioenbedragen, toegekend aan de gepensioneerden van de openbare sector, te verhogen.
Het in artikel 126, § 3, eerste lid, van deze wet bedoelde bedrag werd daarentegen tot op heden nog niet gewijzigd, zodat het sinds vijftien jaar, aanpassingen aan de index buiten beschouwing gelaten, ongewijzigd gebleven is. Deze bepaling voorziet in een gedeeltelijke vrijstelling van de inkomsten van de echtgenoot die afgetrokken worden van het supplement gewaarborgd minimum dat toegekend wordt aan een gehuwde gepensioneerde. Zij stelt eveneens het maximumbedrag van deze vrijstelling vast dat momenteel vastgesteld is op 202,53 EUR per maand, aan de index 138,01.
De Regering heeft dus beslist om het maximumbedrag van deze vrijstelling te verhogen tot 205,00 EUR per maand, aan de index 138,01.
Er werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State.
Artikel 1 Artikel 1 verwezenlijkt de in de inleidende uiteenzetting bepaalde doelstelling en verhoogt het bedrag waaronder de cumulatie van een overlevingspensioen met een rustpensioen niet mag teruggebracht worden van 8.850,70 EUR tot 9.205,00 EUR/jaar aan de index 138,01, d.w.z. tot 1.074,07 EUR/maand aan de huidige index 140,02.
Artikel 2 Artikel 2 verwezenlijkt dezelfde doelstelling in de tekst van dezelfde bepaling zoals zij luidde voor haar wijziging door de wet van 15 mei 1984.
Artikel 3 Artikel 3 herziet het maximumbedrag van de vrijstelling die toegekend wordt op de inkomsten en voordelen van de echtgenoot die afgetrokken worden van het supplement van het gewaarborgd minimumpensioen van een gehuwde gepensioneerde. Deze vrijstelling wordt verhoogd van 202,53 EUR tot 205,00 EUR, aan de index 138,01, of van 283,58 EUR tot 287,04 EUR aan de huidige index 140,02.
Artikel 4 Artikel 4 stelt de datum van inwerkingtreding van dit besluit vast op 1 oktober 2006.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK
19 JULI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van verscheidene wetten inzake pensioenen van de openbare sector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, inzonderheid op artikel 40bis, § 1, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 30 van 30 maart 1982 en gewijzigd bij de wetten van 15 mei 1984, 6 juli 1989 en 20 juli 1991 en de koninklijke besluiten van 20 juni 1990 en 20 juli 2000;
Gelet op de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 132, § 2;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 december 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 30 maart 2007;
Gelet op het advies van het Comité Overheidsbedrijven, gegeven op 24 april 2007;
Gelet op het protocol n° 159/4 van 26 april 2007 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 21 juni 2007;
Gelet op het advies nr. 43.086/2 van de Raad van State, gegeven op 6 juni 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 40bis, § 1, vijfde lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 30 van 30 maart 1982 en gewijzigd bij de wetten van 15 mei 1984 en 6 juli 1989 en de koninklijke besluiten van 20 juni 1990 en 20 juli 2000, wordt het bedrag « 8.850,70 EUR » vervangen door het bedrag « 9.205,00 EUR ».
Art. 2.In artikel 40bis, § 1, vierde lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 30 van 30 maart 1982 en gewijzigd bij de wet van 6 juli 1989 en de koninklijke besluiten van 20 juni 1990 en 20 juli 2000 wordt het bedrag « 8.850,70 EUR » vervangen door het bedrag « 9.205,00 EUR ».
Art. 3.In artikel 126, § 3, eerste lid, van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het bedrag « 202,53 EUR » vervangen door het bedrag « 205,00 EUR ».
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2006.
Art. 5.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 juli 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK