Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 juli 2001
gepubliceerd op 24 augustus 2001

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister

bron
ministerie van justitie
numac
2001009580
pub.
24/08/2001
prom.
19/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/19/2001009580/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JULI 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat we ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen, strekt ertoe de uitvoering te verwezenlijken van de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 15, 16 en 29 van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister.

In hoofdstuk I worden de nadere regels bepaald volgens dewelke de gerechtelijke overheden en de politiediensten lijsten kunnen verkrijgen van personen die in het Centraal Strafregister geregistreerd zijn. Deze mogelijkheid wordt hen geboden om hen bijkomende doeltreffende middelen te verschaffen in het kader van de opsporing van de daders van misdaden of wanbedrijven.

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de artikelen 3 en 7 van de wet van 8 augustus 1997. In artikel 3 wordt gesteld : "de doelstelling van het Strafregister bestaat erin de daarin geregistreerde gegevens mede te delen aan : 1° de overheden belast met de uitvoering van de opdrachten van de rechterlijke macht in strafzaken". Artikel 7 handelt over de toegang tot de in het Centraal Strafregister geregistreerde gegevens van de overheden en diensten bedoeld in het ontwerp van besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd.

Het Centraal Strafregister is inderdaad een gegevensbank aan de hand waarvan gegevens in verschillende vorm kunnen worden verstrekt : 1° toegang tot de gegevens door middel van de identiteit van de persoon van wie men het gerechtelijk verleden wenst te kennen; 2° toegang tot de gegevens door middel van de uitgesproken beslissingen : veroordelingen, interneringen, invrijheidstellingen of maatregelen ten aanzien van minderjarigen.

Ingeval het verzoek om inlichtingen overeenkomstig de tweede wijze geschiedt, moet het verzoek tot het Centraal Strafregister worden gericht door middel van een formulier met criteria waardoor de personen waarvan men de identiteit wenst te kennen doeltreffend kunnen worden omschreven. Op het formulier wordt ook melding gemaakt van de specifieke zaak die aan het verzoek ten grondslag ligt; het dient te handelen over het onderzoek van een misdaad of een wanbedrijf dat ten minste met drie jaar gevangenisstraf strafbaar is.

Overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zijn de arresten van herstel in eer en rechten en de veroordelingen waarop dat herstel in eer en rechten betrekking heeft niet toegankelijk door middel van deze tweede wijze van raadpleging.

In hoofdstuk II worden de onontbeerlijke gegevens die met betrekking tot ieder vonnis aan het Strafregister moeten worden overgezonden nader omschreven. Het is inderdaad belangrijk dat het Centraal Strafregister de gegevens ontvangt die noodzakelijk zijn om de doelstelling bedoeld in artikel 3 van de wet goed uit te voeren, zoals het ter beschikking stellen aan de overheden, diensten en personen die toegang ertoe hebben van gegevens die voor hen nuttig zijn of die moeten dienen als basis voor gerechtelijke statistieken in strafzaken.

Artikel 4 van dit ontwerp strekt ertoe de door de griffies gebruikte nomenclaturen van de misdrijven en straffen te uniformeren. De aan de gang zijnde informatisering van de hoven en rechtbanken moet inderdaad leiden tot het automatisch overzenden van de aldaar geregistreerde gegevens naar het Centraal Strafregister. Deze rechtstreekse invoer in de gegevensbank die het Centraal Strafregister vormt is slechts mogelijk als de griffies een uniform werkinstrument hanteren.

In hoofdstuk III worden de voorwaarden vastgesteld waaronder toegang tot het Rijksregister van natuurlijke personen en het gebruik van het identificatienummer wordt verleend.

In hoofdstuk IV worden op basis van de artikelen 15 en 16 van de wet veiligheidsmaatregelen en maatregelen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer voorzien.

Artikelen 6 tot 9 strekken ertoe de toegang tot het Centraal Strafregister te beperken en te controleren. De aard van de gegevens die erin zijn geregistreerd brengt een zeer strikte toepassing met zich van de bepalingen in de wet betreffende de toegang tot deze gegevensbank zodat het beginsel van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt gewaarborgd.

In artikel 6 wordt voor de personen gemachtigd om toegang te hebben tot het Centraal Strafregister een individuele toegangscode voorzien.

Wanneer zij over deze toegangscode beschikken, kiezen zij een paswoord dat zij aan niemand mogen bekend maken.

In artikelen 7 en 9 wordt het doel van het controlesysteem waarvan sprake is in het laatste lid van artikel 15 van de wet nader omschreven door te voorzien in aanvullende maatregelen zoals is bepaald overeenkomstig artikel 16 van de wet. Het beginsel van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer brengt met zich dat van de raadplegingen van het Centraal Strafregister een bewijs wordt bewaard, teneinde als dusdanig misbruiken te voorkomen. Het moet mogelijk zijn na te gaan of de voorwaarden inzake de toegang tot het Strafregister behoorlijk worden nageleefd. Daartoe moet eenieder die het Centraal Strafregister raadpleegt zijn identiteit, de referentie van de wettelijke basis die de raadpleging mogelijk maakt en de exacte reden van de raadpleging vermelden. Deze gegevens, alsook de identiteit van de persoon die het voorwerp van de raadpleging was, worden gedurende drie jaar bijgehouden.

Artikel 10 betreft de aanwijzing binnen het Ministerie van Justitie van een veiligheidsadviseur. Hij moet toezien op de goede werking van het systeem van geautomatiseerde verwerking dat het Centraal Strafregister vormt, waken over de naleving van de regels betreffende de toegang tot het Strafregister en instaan voor het toezicht op de geregistreerde gegevens. Het is inderdaad belangrijk dat de voor het Strafregister noodzakelijke gegevens, die in dit ontwerp worden bepaald, daadwerkelijk worden overgezonden. Naast dit toezien op de goede werking van het systeem, moet hij ook raad en advies geven over alle aspecten die verband houden met de veiligheid van de gegevens.

We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, VERWILGHEN De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

19 JULI 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van Strafvordering, inzonderheid op de artikelen 589 tot 593, 601 en 602, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1997;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op de artikelen 5 en 8;

Gelet op de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 25 september 1998;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies L. 30.088/2 van de Raad van State, gegeven op 21 juni 2000 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens van toepassing is;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Specifieke lijsten van personen geregistreerd in het Centraal Strafregister

Artikel 1.Uitsluitend ter identificatie van de daders van een misdaad of een wanbedrijf strafbaar met een gevangenisstraf van ten minste drie jaar, kunnen de procureurs des Konings en de onderzoeksrechters zich op eigen initiatief of op verzoek van een politiedienst richten tot de Dienst Centraal Strafregister van het Ministerie van Justitie teneinde een lijst te bekomen van personen die zijn veroordeeld voor een of meer welbepaalde strafbare feiten, die omschreven worden in het verzoek zoals bedoeld in artikel 2, tot een criminele of correctionele straf, die zijn geïnterneerd, die definitief of voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld of ten aanzien van wie een jeugdbeschermingsmaatregel is uitgesproken.

De gerehabiliteerde personen worden niet vermeld op de lijst bedoeld in het vorige lid.

Art. 2.Het verzoek, waarvan de Minister van Justitie het formulier opmaakt, bevat ten minste de volgende gegevens : 1° de redenen die het verzoek verantwoorden (verwijzing naar een dossier);2° de aard van de beslissing (veroordeling tot een criminele of tot een correctionele straf, internering, invrijheidstelling, maatregel in het kader van de jeugdbescherming) genomen ten aanzien van de personen van wie de identiteit wordt gevraagd;3° in geval van veroordeling tot gevangenisstraf, opsluiting of hechtenis, een minimumstraf en, in voorkomend geval, een maximumstraf;4° de kwalificatie(s) van de tenlastelegging in verband waarmee de beslissing moet zijn gewezen. Indien zij de doeltreffendheid van de bekomen lijst kunnen verhogen, moet het formulier de volgende gegevens bevatten : 1° het geslacht van de personen van wie de identiteit wordt gevraagd;2° de leeftijdsgroepen waartoe die personen behoren;3° hun nationaliteit;4° het gerecht of de gerechten dat of die de beslissingen hebben gewezen;5° een tijdvak waarbinnen beslissingen ten aanzien van die personen zijn gewezen;6° een tijdvak waarbinnen die personen een strafbaar feit hebben gepleegd;7° de plaats waar zij zijn gepleegd. HOOFDSTUK II. - Inhoud van de gegevens die aan het Centraal Strafregister worden medegedeeld

Art. 3.De griffiers en de secretarissen van Commissies zenden, met toepassing van artikel 592 van het Wetboek van Strafvordering voor iedere beslissing de volgende gegevens over aan het Centraal Strafregister : 1° het nummer van de betrokken persoon in het Centraal Srafregister, als het nummer bekend is;2° de naam, de voornamen en eventuele pseudoniemen van de betrokkene;3° de plaats en datum van geboorte;4° het geslacht;5° het postnummer van zijn woonplaats;6° het beroep;7° de nationaliteit;8° de rechtbank die of het hof dat uitspraak heeft gedaan;9° het aantal rechters waaruit de kamer bestond;10° de eventuele vermelding dat de beslissing is uitgesproken na verzet tegen een eerdere beslissing;11° de aanleg;12° de nodige gegevens omtrent het vonnis of arrest waartegen beroep is ingesteld of verzet is gedaan;13° het nummer van het vonnis of arrest;14° de datum van het vonnis of arrest;15° de mededeling of het vonnis of arrest al dan niet op tegenspraak is uitgesproken;16° de datum waarop de gegevens aan het Centraal Strafregister worden overgezonden;17° de aard, de duur en het bedrag van de hoofdstraf, de bijkomende of de vervangende straf of van de uitgesproken maatregel;18° in voorkomend geval, de aard en duur van het uitstel en het eventuele deel van de straf dat erdoor wordt vrijgesteld;19° de kwalificatie van de in aanmerking genomen tenlastelegging en de in dezen toepasselijke regelgeving;20° de plaats waar en datum waarop de feiten werden gepleegd.

Art. 4.In overleg met het College van de procureurs-generaal stelt de Minister van Justitie de procedure vast om nomenclatures op te stellen die gebruikt zullen worden om de in het vorige artikel opgesomde gegevens over te zenden. HOOFDSTUK III. - Toegang tot het Rijksregister van natuurlijke personen en gebruik van het identificatienummer

Art. 5.De met toepassing van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering verkregen gegevens mogen slechts gebruikt worden ter controle van de identiteit van de personen waarvoor een raadpleging van het Centraal Strafregister werd uitgevoerd.

Zij mogen niet aan derden meegedeeld worden.

Voor de toepassing van het vorige lid worden niet als derden beschouwd : 1° de natuurlijke personen waarop deze gegevens betrekking hebben of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de door de wet gemachtigde personen om het dossier te raadplegen waarin deze gegevens zouden kunnen voorkomen;3° de personen, overheden en diensten die door artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering gemachtigd worden om toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, voor de informatiegegevens die hen mogen worden meegedeeld krachtens hun aanwijzing, in het kader van de betrekkingen die deze personen, overheden en diensten onderling onderhouden tijdens de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. HOOFDSTUK IV. - Veiligheidsmaatregelen

Art. 6.De personen die door of krachtens de wet gemachtigd zijn om toegang te hebben tot het Centraal Strafregister krijgen een individuele toegangscode. Zij kiezen een wachtwoord zodra zij die code hebben gekregen. Zij mogen die code en dat wachtwoord aan niemand bekendmaken.

Art. 7.Bij elke raadpleging vermelden de in artikel 6 bedoelde personen hun identiteit, de referentie naar de wettelijke grondslag van de raadpleging en de exacte reden van de raadpleging.

Art. 8.De lijst van de personen die krachtens de artikelen 591 en 593 van het Wetboek van Strafvordering schriftelijk bij naam moeten worden aangewezen, wordt jaarlijks opgemaakt en bezorgd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Voor iedere persoon worden de graad en de functie vermeld.

De in het eerste lid bedoelde personen verbinden er zich schriftelijk toe te waken over de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de gegevens waartoe zij toegang hebben.

Art. 9.Telkens wanneer het Strafregister wordt geraadpleegd, registreert het Centrum voor Informatieverwerking van het Ministerie van Justitie, benevens de in artikel 7 genoemde gegevens, de identiteit van de persoon op wie de raadpleging betrekking heeft gehad. Deze gegevens worden drie jaar bijgehouden.

Art. 10.De Minister van Justitie wijst binnen zijn departement een veiligheidsadviseur aan.

Hij moet alle maatregelen nemen die nodig zijn om de veiligheid van de geregistreerde gegevens te waarborgen, waarbij hij inzonderheid moet verhinderen dat zij worden vervalst, beschadigd of meegedeeld aan personen die geen toestemming hebben om kennis ervan te nemen.

Hij vergewist zich ervan dat de regels inzake de toegang tot het Centraal Strafregister en de regels bedoeld in hoofdstuk II worden nageleefd.

Aan de personen betrokken bij de verzameling, de behandeling, de overzending of de ontvangst van bedoelde gegevens geeft hij advies over alle aspecten die verband houden met de veiligheid van de gegevens.

Hij verstrekt bovendien deskundig advies over de veiligheid van het netwerk.

De veiligheidsadviseur kan zich laten bijstaan door een of meer adjuncten. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister, met uitzondering van de artikelen 1 en 2, die Wij op zijn vroegst op dezelfde dag in werking zullen laten treden.

Art. 12.Artikel 5 van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister treedt in werking de eerste dag van de zesde maand volgend op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 13.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juli 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^