Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 september 2001
gepubliceerd op 22 november 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de landbouw, betreffende de loonmarge

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012895
pub.
22/11/2001
prom.
18/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/18/2001012895/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de landbouw, betreffende de loonmarge (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermorgen;

Gelet op de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de landbouw;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de landbouw, betreffende de loonmarge.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 september 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Bijlage Paritair Comité voor de landbouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999 Loonmarge voor de landbouwsector (Overeenkomst geregistreerd op 11 juni 1999 onder het nummer 50938/CO/144) Gelet op het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en rekening houdende met de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen waarbij voor de jaren 1999 en 2000 de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt vastgesteld, hebben de ondertekenende partijen deze collectieve arbeidsovereenkomst gesloten.

Artikel 1.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor de landbouw en op de door hen tewerkgestelde reguliere arbeiders en arbeidsters met uitzondering van de arbeiders en arbeidsters die tewerkgesteld worden in uitvoering van de voor de sector geldende regeling inzake seizoen- en gelegenheidswerk.

Art. 2.De ondertekenende partijen stellen vast dat, in uitvoering van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de sociale partners op interprofessioneel niveau de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling voor de periode 1999-2000, hebben vastgesteld op 5,9 pct.

Art. 3.De ondertekenende partijen hebben ingeschat dat de loonkostenontwikkeling, die het gevolg is van de toepassing van het sectoraal indexeringsmechanisme, kan bepaald worden op 3 pct. voor de periode 1999-2000. Zij hebben zich in dit verband gebaseerd op de indexeringsaanpassingen voor de jaren 1997 en 1998.

Art. 4.De ondertekenende partijen voorzien voor de jaren 1999 en 2000 voor de risicogroepen een globale inspanning van 0,15 pct. In dit verband wordt een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten. Deze inspanning richt zich ook naar de werklozen op wie het begeleidingsplan van toepassing is. Het betreft hier een collectieve arbeidsovereenkomst die voorziet in een verlenging van de inspanning die in de jaren 1997 en 1998 reeds geleverd werd zodat er in dit verband geen aanrekening op de globale marge voor de loonkostenontwikkeling moet gebeuren.

Art. 5.De ondertekenende partijen hebben voor de jaren 1999 en 2000 een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing waarvan aan de werknemers tijdens de werkuren socio-economische, professionele vorming en vorming inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk kan gegeven worden.

Deze vorming wordt gefinancieerd door een werkgeversbijdrage van 0,20 pct. De loonkost, die de werkgever ter gelegenheid van deze vorming gedragen heeft, wordt terugbetaald volgens de modaliteiten bepaald door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de landbouw.

De bijkomende inspanning die voor deze vormingsinitiatieven wordt voorzien, namelijk 0,10 pct. wordt aangerekend op de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling.

Art. 6.De ondertekenende partijen hebben voor de sector landbouw een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten waarbij de geldende regeling inzake de syndicale premie wordt aangepast. Vanaf het jaar 2000 wordt het sociaal voordeel voor gesyndiceerden gebracht op 2 250 BEF. Er wordt in dit verband geen aanpassing van de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te betalen werkgeversbijdragen voorzien, zodat er geen aanrekening op de globale marge voor loonkostenontwikkeling dient te gebeuren.

Art. 7.De ondertekenende partijen hebben een regeling uitgewerkt in toepassing waarvan er, bij een ononderbroken periode van arbeidsongeschiktheid, voorzien wordt in een aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding. Deze vergoeding wordt toegekend gedurende een aantal weken dat in functie staat van de anciënniteit van de werknemer in de onderneming. De aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding van 200 BEF per dag wordt uitbetaald door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de landbouw. Er wordt in dit verband geen bijkomende specifieke werkgeversbijdrage voorzien zodat er terzake geen aanrekening dient te gebeuren op de globale marge voor de loonkostenontwikkeling.

Art. 8.De ondertekenende partijen hebben een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing waarvan de door de werkgever te respecteren opzeggingstermijn, behalve in het geval van conventioneel brugpensioen, wordt aangepast rekening houdende in dit verband met de aanbeveling van de sociale partners in het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998. Bovendien is er een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten waarbij in bepaalde gevallen voorzien wordt in een door de werkgever ten laste te nemen éénmalige carensdag per kalenderjaar voor werknemers met tenminste 15 jaar anciënniteit.

De hierboven vermelde nieuwe regelingen hebben een impact op de loonkost van de ondernemingen die ressorteren onder het toepassingsgebied van de respectievelijke collectieve arbeidsovereenkomsten.

Art. 9.Voor de ondernemingen die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor de landbouw wordt, met ingang van het jaar 2000, de eindejaarspremie uitbetaald via het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de landbouw. Er wordt in dit verband een bijdrage voorzien ter financiering, die de werkgevers zullen overmaken aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. De einde-jaarspremie wordt bovendien gebracht op 6 pct. van het jaarloon.

De eventuele meerkost die hieruit voortvloeit dient aangerekend te worden op de globale marge inzake de loonkostenontwikkeling.

Art. 10.Inzake reële koopkrachtaanpassingen wordt voor de periode 1999-2000, het volgende voorzien voor de reguliere werknemers : - voor de ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor de landbouw worden de minimum- en de reële uurlonen verhoogd met 2 BEF per uur op 1 oktober 1999 en met 3 BEF per uur op 1 oktober 2000 en dit vóór indexering.

Art. 11.De hierboven aangehaalde maatregelen hebben tot gevolg dat de loonkostenevolutie per gepresteerd uur beneden de 5,9 pct. blijft in alle ondernemingen die behoren tot het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor de landbouw.

Art. 12.De ondertekenende partijen zijn zich ervan bewust dat de globale loonkostenontwikkeling niet hoger mag zijn dan 5,9 pct. over de periode 1999-2000. De ondertekenende partijen nemen zich voor om de loonkostenevolutie op de voet te volgen en geregeld de impact van de hierboven aangehaalde regelingen op de globale loonkostenontwikkeling te evalueren.

Art. 13.De ondertekenende partijen zijn van oordeel dat zij in hun onderhandelingsronde 1999-2000 de letter en de geest van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 hebben gerespecteerd.

De ondertekenende partijen zijn van oordeel dat zij, door de ondertekening van dit globaal akkoord voor de periode 1999-2000 in voldoende mate een antwoord geformuleerd hebben op de engagementen waartoe de intersectoriële sociale partners hen hadden uitgenodigd.

Art. 14.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is afgesloten voor een bepaalde duur. Zij treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op uitwerking te hebben op 1 januari 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 18 september 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^