gepubliceerd op 06 juni 2008
Koninklijk besluit tot vaststelling van het feit dat een beoordeling van de gevolgen op het milieu vereist is voor het nationaal operationeel programma voor de visserijsector en dat een beoordeling van de gevolgen op het milieu niet vereist is voor het nationaal strategisch plan voor de visserijsector
18 MEI 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het feit dat een beoordeling van de gevolgen op het milieu vereist is voor het nationaal operationeel programma voor de visserijsector en dat een beoordeling van de gevolgen op het milieu niet vereist is voor het nationaal strategisch plan voor de visserijsector
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 2008 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden;
Gelet op het advies van het Adviescomité, gegeven op 17 januari 2008;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 januari 2008;
Gelet op advies nr. 44.194/3 van de Raad van State, gegeven op 11 maart 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat in uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds, een nationaal strategisch plan en een operationeel programma voor de visserijsector door elke Lidstaat moeten opgesteld worden;
Overwegende de omstandigheid dat het nationaal strategisch plan voor de visserijsector en het nationaal operationele programma voor de visserijsector onvoorwaardelijk moeten ingediend worden bij de Europese Commissie voor de maand juni van dit jaar, in afwachting van de goedkeuring van de vermelde plannen die nog in 2008 dient plaats te vinden; het volstaat om dit tijdelijk element in overweging te nemen gezien het verwerven van de Europese fondsen afhangt van de ijver waarmee de Lidstaten aan de slag gaan om de voorgeschreven termijn te respecteren; om deze termijn te respecteren, is het essentieel dat de beoordelingsprocedure van de gevolgen voor het leefmilieu zo vlug mogelijk van start kan gaan;
Overwegende dat bij het vaststellen of een beoordeling van de gevolgen op het milieu voor een plan of programma al dan niet vereist is, het nodig is, overeenkomstig artikel 6, § 3, van de wet, om deze vraag voor te leggen aan het Adviescomité zoals gecreëerd in artikel 5 van deze wet;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu;2° het Comité : het Adviescomité, opgericht bij artikel 5 van de wet.
Art. 2.In toepassing van artikel 6, § 3, van de wet, wordt een beoordeling van de gevolgen voor het milieu op het nationaal operationeel programma voor de visserijsector geëist. Er is immers vastgesteld, voornamelijk op basis van elementen weergegeven in het advies van het Adviescomité vermeld in bijlage I, dat het vermelde programma zou kunnen resulteren in aanzienlijke effecten op het milieu voor wat betreft de maricultuur in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.
Art. 3.In toepassing van artikel 6, § 3, van de wet, wordt een beoordeling van de gevolgen voor het milieu voor het nationaal strategisch plan voor de visserijsector niet geëist. Er is immers vastgesteld, voornamelijk op basis van elementen weergegeven in het advies van het Adviescomité vermeld in bijlage I, dat het vermelde plan, gezien de algemeenheid van zijn inhoud, niet toelaat te bepalen of het zou kunnen resulteren in aanzienlijke effecten op het milieu voor wat betreft de maricultuur in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 15 februari 2008.
Art. 5.Onze Eerste Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 mei 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME
Bijlage Adviescomité SEA Advies over de noodzaak om al dan niet een strategische milieubeoordeling uit te voeren in het kader van het Nationaal Plan Visserij Doel : Toepassing van artikel 6, § 3, 2°, van de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu : Is er al dan niet een strategische milieubeoordeling (SEA) vereist voor het nationaal strategisch plan en het nationaal operationeel programma voor de visserijsector? Overeenkomstig artikel 6, § 3, 2°, van de wet van 13 februari 2006, werd aan het Adviescomité op 21 december 2007 de vraag voorgelegd door de Dienst Mariene Milieu van het Directoraat -generaal Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu of er al dan niet een milieubeoordeling vereist is voor het Nationaal strategisch plan (NSP) en voor het Nationaal operationeel programma (NOP) voor de visserijsector.
Binnen de termijn vermeld in het bovenvermelde artikel (30 dagen), legt het adviescomité voor de strategische milieubeoordelingen de onderstaande adviezen voor in verband met de hoofdstukken over de maricultuur (aquacultuur op zee) uit het NSP en het NOP. De maricultuur behoort immers tot de federale bevoegdheden.
De andere onderdelen van het NSP en het NOP ressorteren ofwel onder het Vlaams Gewest ( de visserijsector in het algemeen, de haveninfrastructuur, de vloot, de aquacultuur op zijn territorium, ...) ofwel onder het Waals Gewest ( de aquacultuur op zijn territorium). 1. Context De verordening (EG) nr.1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds voorziet in de verplichting voor elke Lidstaat om een strategisch plan voor de visserijsector op te stellen, wil men aanspraak kunnen maken op financiële steun. Dit plan omvat, indien dit relevant is voor de betrokken Lidstaat, een korte beschrijving van alle aspecten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en behelst de prioriteiten, de doelstellingen, een raming van de benodigde overheidsmiddelen en de termijnen voor de uitvoering ervan op nationaal niveau.
In uitvoering van het NSP stelt elke Lidstaat een nationaal operationeel programma (NOP) op ter uitvoering van de beleidsmaatregelen en prioriteiten die erin zijn vermeld. Er wordt ook gepreciseerd dat het NOP moet aansluiten op het NSP. Het NOP bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2013.
Het NSP moet aan de Europese Commissie worden voorgelegd uiterlijk op het moment waarop de Lidstaat zijn operationeel programma indient. 2. Uitvoering van de federale SEA procedure? Om te bepalen of er al dan niet een SEA moet worden uitgevoerd, dient te worden verwezen naar bijlage I bij de wet van 13 februari 2006 die de criteria vermeldt aan de hand waarvan het mogelijk is om de vermoedelijke omvang te bepalen van de gevolgen van het plan of het programma.Over het algemeen kunnen we stellen dat, om te vallen binnen de toepassingssfeer van de wet, een ontwerpplan een aantal voldoende precieze gegevens moet omvatten, zoals de verwijzing naar cijferelementen (tonnage, aantal activiteiten, aantal exploitaties...), naar geografische elementen of naar de aard van de desbetreffende projecten (in casus de soort vissen/schelpdieren waarover het in de maricultuur gaat). 2.1. Uitvoering van een SEA voor het NSP? Het NSP is opgevat als een algemeen kader waarin op een beknopte wijze de nationale beleidsmaatregelen op het gebied van de visserij zijn vermeld.
Wat de maricultuur betreft, verwijst het NSP globaal genomen naar projecten die technisch en economisch haalbaar zijn in de maricultuursector : - in het kader van duurzame visserij, hebben deze projecten betrekking op de schelpdierenkweek, onder meer de mosselkweek voor de haven van Nieuwpoort in een eerste fase en in een latere fase in de gebieden aangeduid voor windmolenparken (o.m. de Thorntonbank). - intensieve viskweekprojecten : tongkweek in vaste installaties.
Conclusie. - Advies van het Adviescomité In het NSP zijn de beleidslijnen op het gebied van de maricultuur (mosselkweek voor de haven van Nieuwpoort en in gebieden waar windmolenparken komen, tongkweek) slechts zeer algemeen beschreven en er is alleen sprake van mogelijke projecten. Het is dus niet gemakkelijk om in kaart te brengen welke projecten er precies zullen worden geïmplementeerd en om de draagwijdte en de ligging van de projecten te identificeren. Wat dat betreft worden de voorgestelde maatregelen niet voldoende beschreven in het NSP, waardoor het onmogelijk is de vermoedelijke draagwijdte van de milieu-impact van het plan te evalueren in het licht van het bepaalde in punt 1. eerste streepje van bijlage I (de mate waarin het plan of het desbetreffende programma een kader vormt voor projecten en andere activiteiten met betrekking tot de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden alsmede wat betreft de toewijzing van hulpbronnen), waarbij dit eerste criterium van primordiaal belang is voor de besluitvorming, m.a.w. of er al dan niet een SEA moet worden uitgevoerd. Rekening houdend met de elementen in het NSP en andere criteria van de bijlage I (voornamelijk punt 2. : kenmerken van de impact en de zone die kan worden getroffen), lijkt het bovendien ook moeilijk om nauwkeurig en duidelijk te evalueren of het in het NSP uiteengezette beleid inzake mariene aquacultuur al dan niet aanzienlijke gevolgen voor het milieu kan hebben.
In het licht van de bovenvermelde argumenten, formuleert het Adviescomité het volgende advies : « voor het NSP is geen strategische milieubeoordeling vereist », bij gebrek aan nauwkeurige elementen die het mogelijk maken om te bepalen dat het NSP aanzienlijke gevolgen voor het milieu kan hebben.
Overeenkomstig artikel 14, § 1 van het koninklijk besluit van 22 oktober 2006 betreffende de organisatie en de werking van het Adviescomité voor de beoordelingsprocedure van de gevolgen van de plannen en programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu, werd dit advies bij consensus uitgebracht. 2.2. Uitvoering van een SEA voor het NOP? Het NOP omvat onder meer een omschrijving van de pijlers van het in aanmerking genomen beleid, een definiëring van de specifieke doelstellingen van elke van deze pijlers alsook de manier waarop deze pijlers zullen worden geïmplementeerd (art. 20 b) en c) van de Verordening 1198/2006/EG). Het NOP moet bovendien aansluiten bij het NSP. De maricultuur in België Algemeen kader : In België is er een vernieuwde belangstelling ontstaan voor de kweek van zoutwatersoorten in de kuststreek : tarbot, oesters en mosselen.
Ook voor tong, zeebaars en kabeljauw is er meer en meer belangstelling. De aanleiding hiervoor is voornamelijk het toenemend verbruik en het positieve imago van vis. Momenteel zijn verschillende projecten aan de gang om de kweek van mosselen in de Noordzee te bestuderen.
Aquacultuur kan ook een antwoord bieden op de terugval van de visvangst, maar gaat gepaard met grote onzekerheden (veiligheid, ziektes, financieel).
Conclusie. - Advies van het Adviescomité Gelet op de criteria uit bijlage I, mag men aannemen dat het NOP aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu : Het ontwerp van NOP definieert nauwkeuriger dan het NSP een kader voor de projecten inzake maricultuur, onder meer gelet op de cijfergegevens en geografische gegevens die in het NOP worden vermeld : Indicatoren : - Een stijging van de aquacultuurproductie tussen 2007 en 2013 met 1605 ton; 60 visverwerkings- of afzetbedrijven financieel steunen door middel van investeringen (bijv. voor modernisering) die het voldoen aan normen en/of het verhogen van de rentabiliteit en de productiviteit beogen, met het oog op het promoten van kwaliteitsproducten.
Prioritaire doelstellingen : - diversificatie en vernieuwing binnen de aquacultuursector met speciale aandacht voor soorten met goede afzetvooruitzichten : Schelpdierkweek in volle zee opent de weg naar meer diversificatie in visserij- en aquacultuurproducten. De kweek van mosselen of andere schelpdiersoorten op offshore-kweekeenheden kan rendabel zijn, eventueel samen met andere organismen die hun voordeel halen uit de excretieproducten van de gekweekte schelpdieren. Maricultuur kan dus een nieuw elan geven aan de kustzone, waar zowel de distributie, de visverwerkende bedrijven, de vishandels, de horeca en de ganse toeristische sector de vruchten kunnen van plukken. - omschakeling van bestaande infrastructuur naar aquacultuur in vaste installaties; - invoering van aquacultuurmethoden die de negatieve gevolgen voor het milieu aanzienlijk terugdringen of de positieve gevolgen ten opzichte van de gangbare praktijk in de aquacultuursector vergroten; - voldoen aan de sanitaire voorschriften en behalen van de HACCP- en andere kwaliteitsnormen door afzet- en verwerkingsbedrijven van vis en aquacultuurproducten. - verbetering van de werkomstandigheden van viskwekers; - vermindering van de kost van niet in te schatten omstandigheden waarop viskwekers geen vat hebben; - verhogen van de rentabiliteit en de prestaties van de sector; - verbetering van de werkomstandigheden.
Uitgangssituatie en gekwantificeerde doelstellingen : - de jaarlijkse productie van mariene vis van 0 ton in 2007 verhogen naar 375 ton in 2013; - de jaarlijkse productie van schelpdieren en wieren van 70 ton in 2007 verhogen naar 1300 ton in 2013; - de optimalisatie van kweek en teelt van kleinere visformaten en kleinere vissoorten (rietvoorn, blankvoorn, zeelt en winde, riviergrondeling, ...) door onderwaterrefugia te voorzien die tussen 4 à 10 % van de vijveroppervlakte omvatten; - het aantal bedrijven dat zich voor infectieuze hematopoïetische necrose en virale hemorragische septikemie op een ziektevrije status kan beroepen verhogen van 1,3% van de bedrijven (1 op 77) in 2006 naar 80 % van de bedrijven in 2013; - het steunen van een 20-tal investeringsdossiers van visverwerkende bedrijven zodat ze voldoen aan de sanitaire voorschriften en de HACCP- en andere kwaliteitsnormen halen en voor het ontwikkelen van nicheproducten.
Maatregelen voor de aquacultuur : De continue productie van larven van een goede kwaliteit is cruciaal.
Om België een leidende positie te geven in deze teelten is er nood aan hoogstaande broodstock- en hatcherytechnieken. Het gebruik van « state-of-the-art »-recirculatietechnieken zorgt niet alleen voor een betere ziektecontrole in de larvale stadia, maar ook voor een volledig controleerbare voortplantingscyclus in de broodstock.
Op langere termijn is er mogelijkheid voor het uitbaten van een open zeeboerderij, waarbij een kunstrif, zoals het windmolenpark op de Thornton Bank dienst zou doen als artificieel rif. Daartoe worden de volgende maatregelen aangemoedigd : - het uitbouwen van broodstock en hatcheries voor de continue productie van larven. Materiële investeringen m.b.t. tot het verhogen van de larvale productiecapaciteit en de kwaliteit ervan; - de bouw van viskwekerijen met « state-of-the-art » recirculatiesystemen; - kweek van lucratieve en meer exotische soorten met een goede afzetmogelijkheden in België (voor dergelijke soorten dient vooraf een complete marktstudie te gebeuren); - bouw van een kweekinstallatie voor de productie van jonge dieren van commercieel belangrijke soorten; - bouw van offshore-bijvoedersystemen met specifieke signalen, om visbestanden in bepaalde gebieden te houden Het feit dat er een afstemming bestaat tussen het NOP en de integratie van milieuoverwegingen teneinde de duurzame ontwikkeling te bevorderen : Het doel van de ontwikkeling van de maricultuur in België past in het kader van een duurzame visserij en van de bescherming en ontwikkeling van de aquatische fauna en flora De ontwikkeling van de maricultuur kan milieuproblemen opleveren (cf. ontstaan van infectieziekten, impact op de fauna en flora, wijziging van de fysisch-chemische samenstelling van het water, wijziging van de natuurlijke kenmerken, ... ) en het feit dat bepaalde kenmerken van deze impact bijzonder kunnen zijn : bijvoorbeeld de omkeerbaarheid/onomkeerbaarheid, het cumulatieve karakter, de waarschijnlijkheid, de duur, de frequentie, ... : Bestaande aquacultuuractiviteiten hebben in sommige gevallen een negatieve impact op het milieu. Enerzijds door de lozing van vervuild water (effluentwater) en vloeibare mest, anderzijds door ontsnappingen van habitatvreemde organismen.
Intensieve maricultuur,in het bijzonder mosselkweek, kan ook leiden tot : - veranderingen in de fysico-chemische samenstelling van de bodem, voornamelijk onder en stroomafwaarts van de productiegebieden, als gevolg van de neerslag van organisch materiaal (biodepositie) door de mosselen (faeces en pseudofaeces); - een daling van de zuurstofconcentratie van het interstitiële water (hypoxische omstandigheden),een verhoging van de sulfaatreductie en de denitrificatie als gevolg van de bacteriële groei die gestimuleerd wordt door de aanrijking van de bodem met welbepaalde stoffen; ...
We willen er evenwel op wijzen dat in het NOP vermeld is dat de volgende technieken kunnen gesubsidieerd worden : - intensievere recirculatiemethoden : door hiervan gebruik te maken wordt de noodzaak tot spuien gereduceerd. Een secundaire behandeling van het effluentwater door middel van flocculatie, denitrificatie en defosfatering kan het effluentwater verder zuiveren waardoor de impact op het milieu geminimaliseerd wordt. Verdere indikking van de mest door ontwateren (centrifugeren, uitpersen, e.d.) kan het volume aan mest sterk reduceren. De rest van de vaste fractie kan vergist worden en gebruikt worden voor warmteproductie; - geïntegreerde kweeksystemen (polyculturen) : de output aan vervuild water en mest kan gereduceerd worden door hiervan gebruik te maken; - investeringen die ontsnappingen van uitheemse soorten beogen te voorkomen; - het invoeren van maatregelen voor de uitroeiing van infectieuze hematopoïetische necrose (NHI) en virale hemorragische septikemie (SHV) in de Belgische stroomgebieden; - de controle van ziekten in de aquacultuur; de kosten voor de uitroeiing van ziekten in de aquacultuur (virosen), daarbij inbegrepen de compensatie voor gehele of gedeeltelijke verliezen (slachtingen) en de tijdelijke inactiviteit van productiesites ten gevolge van desinfecties en het terugkrijgen van een goed sanitair statuut; - De Noordzee is een bijzonder gebied dat overeenkomstig bepaalde Europese richtlijnen speciale beschermingszones omvat (cf.
Habitatrichtlijn en richtlijn Vogels); - Het feit dat de maricultuur momenteel niet erg sterk ontwikkeld is in de Noordzee en dat de intensifiëring van het beleid terzake ex ante moet worden geëvalueerd teneinde alle negatieve gevolgen op het mariene milieu te kunnen voorkomen en te beperken.
Gezien het specifieke karakter van het NOP dat als doel heeft het beleid dat door het NSP is vastgelegd gedetailleerd te beschrijven en rekening houdend met de bovenvermelde argumenten, formuleert het Adviescomité het volgende advies : « voor het NOP is een strategische beoordeling van de gevolgen voor het milieu vereist voor wat betreft de maricultuur in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België ».
Overeenkomstig artikel 14, § 1 van het koninklijk besluit van 22 oktober 2006 betreffende de organisatie en de werking van het Adviescomité voor de beoordelingsprocedure van de gevolgen van de plannen en programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu, werd dit advies bij consensus uitgebracht.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 mei 2008 tot vaststelling dat een beoordeling van de gevolgen op het milieu vereist is voor het nationaal operationeel programma voor de visserijsector, en dat een beoordeling van de gevolgen op het milieu niet vereist is voor het nationaal strategisch plan voor de visserijsector.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME