Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 mei 2006
gepubliceerd op 12 juni 2006

Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000773
pub.
12/06/2006
prom.
18/05/2006
ELI
eli/besluit/2006/05/18/2005000773/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 MEI 2006. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de personeelsleden van de politiediensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 238, eerste lid en 239, derde lid;

Gelet op de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op artikel 43, derde lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 juni 1998 tot invoering van een tijdelijke regeling van verlof voorafgaand aan de pensionering voor bepaalde gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten;

Gelet op het protocol nr. 39/2 van 9 februari 2001 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 februari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenaren Zaken van 29 mei 2001;

Gelet op het advies van de adviesraad van burgemeesters, gegeven op 7 juni 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 24 juni 2005;

Gelet op het advies 39.082/2 van de Raad van State, gegeven op 6 oktober 2005;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op: 1° de personeelsleden van het operationeel kader bedoeld in artikel 238 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, die deel uitmaken van een korps van een politiezone waarvoor, naar gelang van het geval, de bevoegde gemeenteraad of politieraad een verlof voorafgaand aan de pensionering heeft ingesteld zoals bedoeld in artikel 238 van voornoemde wet van 7 december 1998;2° de vast benoemde personeelsleden van de federale politie;3° de vast benoemde personeelsleden die werden aangewezen om een ambt uit te oefenen bij de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, hierna « personeelsleden » genoemd en die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 238 van voornoemde wet van 7 december 1998 of in artikel 42 van voornoemde wet van 27 december 2000 of in artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 tot invoering van een tijdelijke regeling van verlof voorafgaand aan de pensionering voor bepaalde gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, om een verlof voorafgaand aan de pensionering aan te vragen. HOOFDSTUK II. - Administratieve stand

Art. 2.Gedurende de perioden van verlof voorafgaand aan de pensionering bedoeld in artikel 238 van voornoemde wet van 7 december 1998 of in artikel 42 van voornoemde wet van 27 december 2000, bevinden de personeelsleden zich in disponibiliteit. HOOFDSTUK III. - Procedure

Art. 3.De personeelsleden die een verlof voorafgaand aan de pensionering wensen te bekomen, richten hun aanvraag daartoe, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door middel van een tegen ontvangstbewijs overhandigde brief, aan de korpschef, indien zij in dienst zijn bij een korps van de lokale politie, of aan de directeur-generaal van het personeel, indien zij in dienst zijn bij de federale politie of bij de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie.

De directeur-generaal van het personeel of de korpschef stuurt de aanvraag samen met zijn gemotiveerd advies door naar, naar gelang van het geval, de minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeester of het politiecollege.

In afwijking van het eerste lid, sturen de commissaris-generaal, de inspecteur-generaal, de directeur-generaal van het personeel en de korpschef hun aanvraag tot het bekomen van een verlof voorafgaand aan de pensionering, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door middel van een tegen ontvangstbewijs overhandigde brief, rechtstreeks naar, naar gelang van het geval, de Minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeester of het politiecollege.

De aanvraag geschiedt hoogstens twaalf maanden en minstens twee maanden vóór de erin vermelde gewenste ingangsdatum van het verlof. De postdatum of de datum van het ontvangstbewijs geldt als bewijs.

De Minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeester of het politiecollege beslissen over de hun toegestuurde aanvragen binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de in het vierde lid bedoelde datum. HOOFDSTUK IV. - Aanvang van het verlof voorafgaand aan de pensionering

Art. 4.Het verlof voorafgaand aan de pensionering gaat in op de eerste dag van een maand.

Indien de aanvraag tot het verkrijgen van het verlof minder dan zes maanden vóór de gewenste ingangsdatum ervan werd ingediend, kan de Minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeester of het politiecollege, in het belang van de goede werking van de dienst en na overleg met het personeelslid, de aanvang van het verlof uitstellen voor een periode van ten hoogste vier maanden vanaf de gewenste ingangsdatum. HOOFDSTUK V. - Gevolgen van het verlof voorafgaand aan de pensionering

Art. 5.Op de aanvraag tot het bekomen van een verlof voorafgaand aan de pensionering, alsook op het daaraan verbonden verzoek tot opruststelling, kan worden teruggekomen zolang het verlof geen aanvang heeft genomen.

Het verlof is voltijds en onherroepelijk.

Art. 6.De burgemeester of het politiecollege waaronder het in verlof voorafgaand aan de pensionering gestelde personeelslid van de lokale politie ressorteert, beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.

De Minister van Binnenlandse Zaken, waaronder het in verlof voorafgaand aan de pensionering gestelde personeelslid van de federale politie of van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie ressorteert, beslist, volgens de behoeften van de dienst en volgens de voorgeschreven procedure, of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.

Art. 7.De dag waarop het verlof voorafgaand aan de pensionering een aanvang neemt, wordt van rechtswege een einde gesteld aan het mandaat dat, in voorkomend geval, uitgeoefend wordt door het personeelslid dat dit verlof geniet.

Het personeelslid met een mandaat dat een aanvraag tot verlof voorafgaand aan de pensionering heeft ingediend, moet door de Minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeester of het politiecollege, in de in artikel 3, vijfde lid, bedoelde beslissing, worden ingelicht over de in het eerste lid bedoelde regel.

HOOFDTSTUK VI. - Berekening van het wachtgeld

Art. 8.De onregelmatige prestaties bedoeld in artikel 239 van voornoemde wet van 7 december 1998 of in artikel 43, eerste lid, van voornoemde wet van 27 december 2000, zijn deze verricht in het jaar 2000.

HOODFSTUK VII. - Overgangs- en wijzigingsbepalingen

Art. 9.In afwijking van artikel 2, derde lid, van voornoemd koninklijk besluit van 22 juni 1998, wordt het verlof voorafgaand aan de pensionering, gelijkgesteld met een periode van disponibiliteit.

Art. 10.Het personeelslid dat een verlof voorafgaand aan de pensionering geniet dat ten vroegste aanvangt vanaf 1 april 2001, blijft vanaf de ingangsdatum van dit verlof onderworpen aan de bepalingen van het administratief en geldelijk statuut waaraan het onderworpen was op de datum van de aanvang van dat verlof, rekening houdend met wijzigingen die aan deze bepalingen zouden aangebracht worden.

Art. 11.Artikel 6 van voornoemd koninklijk besluit van 22 juni 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 6.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1998 en houdt op uitwerking te hebben op 31 maart 2001.

In afwijking van het eerste lid blijven de bepalingen van dit besluit evenwel van toepassing op : 1° de personeelsleden wier verlof uiterlijk op 1 april 2001 is ingegaan;2° de personeelsleden die hun aanvraag tot het bekomen van het verlof uiterlijk op 31 maart 2001 hebben ingediend.».

Art. 12.In afwijking van artikel 3 van voornoemd koninklijk besluit van 22 juni 1998, wordt het wachtgeld berekend overeenkomstig artikel 43, eerste lid, van voornoemde wet van 27 december 2000 voor de personeelsleden bedoeld in artikel 6, tweede lid, 2°, van dat besluit zoals gewijzigd door dit besluit, die een verlof voorafgaand aan de pensionering genieten dat ten vroegste aanvangt op 1 april 2001 en ten laatste op 30 juni 2003 en die, op de datum van de aanvang van dit verlof, volledig onderworpen waren aan de bepalingen die het statuut of de rechtspositie vastleggen van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader van de federale politie en van de lokale politie.

Art. 13.In afwijking van artikel 2, tweede en vijfde lid, van voormeld koninklijk besluit van 22 juni 1998, wordt de leeftijd van 60 jaar bedoeld in voormelde bepalingen, voor de personeelsleden bedoeld in artikel 6, tweede lid, van dat besluit zoals gewijzigd door dit besluit, vervangen door de vroegst mogelijke leeftijd waarop ze in hun statuut hun oppensioenstelling mogen vragen.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 9 dat in werking treedt op 1 januari 2001 en de artikelen 11, 12 en 13 die in werking treden op 1 april 2001.

Art. 15.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^