gepubliceerd op 19 juni 1998
Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
18 MEI 1998. - Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, inzonderheid op artikel 30, § 2, eerste lid, vervangen bij de wet van 17 februari 1997, op artikel 32, § 2, 2°, vervangen bij de wet van 18 februari 1997 en op artikel 34, § 5, eerste lid, vervangen bij de wet van 17 februari 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 maart 1991;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën van 17 juni 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 13 oktober 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 27 oktober 1997;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 19 december 1997 over de adviesaanvraag binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, van 21 januari 1998 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie;
Gelet op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 3 van het koninklijk besluit betreffende de commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden wordt vervangen als volgt: «
Art. 3.De commissie bestaat uit zes kamers.
De commissie heeft haar zetel in het Ministerie van Justitie. »
Art. 2.In artikel 5, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "beide kamers" vervangen door "de zes kamers".
Art. 3.In hoofdstuk II van hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende: «
Art. 2bis.Het maximumbedrag van de begrafeniskosten, dat in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de hulp, wordt vastgesteld op 80 000 frank.
De begrafeniskosten worden enkel in aanmerking genomen indien zij gestaafd worden met een bewijsstuk. »
Art. 4.In artikel 11, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "beide kamers" vervangen door "de zes kamers".
Art. 5.In artikel 13 van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "voorschot" vervangen door "noodhulp".
Art. 6.In artikel 37, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "voorschot" vervangen door "noodhulp".
Art. 7.In het opschrift van afdeling IX van hoofdstuk IV van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "voorschot" vervangen door "noodhulp".
Art. 8.In artikel 39, eerste lid van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "voorschot" vervangen door "noodhulp".
Art. 9.In artikel 40, eerste lid van hetzelfde koninklijk besluit wordt de term "voorschot" vervangen door "noodhulp".
Art. 10.In hoofdstuk IV van hetzelfde koninklijk besluit wordt een afdeling XIbis ingevoegd, luidende: « Afdeling XIbis. - De erkenning van verenigingen die de verzoeker eventueel kunnen bijstaan. »
Art. 11.In hoofdstuk IV, afdeling XIbis van hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 53bis ingevoegd, luidende: «
Art. 53bis.§ 1. Om te kunnen worden erkend moet een vereniging aan volgende voorwaarden voldoen : 1° rechtspersoonlijkheid bezitten;2° het doel of één der doelen waarvoor zij is opgericht, is het helpen en bijstaan van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden;3° effectief en regelmatig prestaties verrichten in verband met het doel. Het verzoek om erkenning wordt bij aangetekend schrijven gericht aan het Ministerie van Justitie, Steundienst Slachtofferzorg. Het verzoek bevat als bijlage de oprichtingsakte, de statuten en een activiteitenverslag van de vereniging. De verenigingen die in het kader van de uitoefening van hun activiteit subsidies ontvangen van de federale overheid of van de gemeenschaps- of gewestelijke overheid brengen hiervan een bewijs bij en zij vermelden uitdrukkelijk het project waarvoor zij subsidies ontvangen en de termijn van deze subsidies.
De Steundienst Slachtofferzorg kan bijkomende inlichtingen vragen, waarop de aanvrager schriftelijk dient te antwoorden.
De beslissing waarbij de erkenning wordt verleend of geweigerd, wordt binnen de zes maanden na de ontvangst van de documenten vermeldt in het tweede lid van dit artikel genomen. De beslissing is gemotiveerd.
De erkenning wordt gegeven voor een termijn van zes jaar en kan worden hernieuwd. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de Steundienst Slachtofferzorg. De aanvrager voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1, 1°, 2° en 3°. § 2. In geval van wijziging van de statuten of stopzetting van de activiteiten is de vereniging verplicht dit binnen de dertig dagen mee te delen. § 3. De erkenning wordt ingetrokken wanneer de voorwaarden bepaald in § 1, 1°, 2° en 3° niet meer worden nageleefd.
De erkenning kan eveneens worden ingetrokken naar aanleiding van een schriftelijke klacht van een persoon die beweert het slachtoffer te zijn van een opzettelijke gewelddaad en door de vereniging te worden geschaad. § 4. Wanneer een intrekking van de erkenning overwogen wordt, wordt de vereniging hiervan op de hoogte gebracht bij gemotiveerd aangetekend schrijven.
De vereniging heeft zestig dagen om hierop schriftelijk te antwoorden.
Na het verstrijken van de termijn voorzien in § 4, tweede lid wordt de beslissing binnen de zestig dagen aan de vereniging ter kennis gebracht. De beslissing is gemotiveerd. Na het verstrijken van deze temmijn van 60 dagen wordt het stilzwijgen geacht een beslissing van niet intrekking van de erkenning te zijn. § 5. De erkenning wordt geschorst vanaf de kennisgeving voorzien in § 4, eerste lid, indien de voorwaarden bepaald in § 1, 1°, 2° en 3° niet meer zijn voldaan.
De erkenning kan worden geschorst bij gemotiveerde beslissing vanaf de kennisgeving voorzien in § 4, eerste lid, indien de intrekking wordt overwogen naar aanleiding van een klacht van een persoon die beweert het slachtoffer te zijn van een opzettelijke gewelddaad en door de vereniging te worden geschaad.
De schorsing neemt een einde op de dag van de beslissing tot intrekking of niet intrekking van de erkenning. »
Art. 12.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 mei 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS