Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 juli 1997
gepubliceerd op 09 augustus 1997

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

bron
ministerie van middenstand en landbouw
numac
1997022569
pub.
09/08/1997
prom.
18/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/18/1997022569/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 3, 14, 15, 16bis, 17bis, 18, 27, 28, 29, 30, 31, 32 en 37;

Gelet op de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, inzonderheid op de artikelen 124, 125 en 126;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, bekrachtigd bij de wet van 26 juni 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 maart 1997 en 25 april 1997, inzonderheid op de artikelen 3, 4, 5, 7, 11 en 12;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 juni 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 4 juli 1997;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit dat het enerzijds onontbeerlijk is voor de toepassing van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, dat in werking treedt op 1 juli 1997, dat de toepassingsmodaliteiten inzake de maatregelen met betrekking tot de berekening van het pensioen, dringend worden bekendgemaakt en dat anderzijds het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen de nodige schikkingen moet kunnen treffen om in de uitvoering ervan te voorzien en de gepensioneerden tijdig in kennis te stellen van hun recht;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1970, 10 mei 1971, 20 september 1984, 4 mei 1988, 3 oktober 1990 en 11 april 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° onder "koninklijk besluit nr.72" : het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, onder "wet van 15 mei 1984" : de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en onder "koninklijk besluit van 30 januari 1997" : het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie; »; 2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 9° onder "de pensioenleeftijd" : de pensioenleeftijd zoals voorzien in de artikelen 3, 1, en 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997.» .

Art. 2.Artikel 2, eerste lid, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit, opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° het recht op het rustpensioen of op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot moet krachtens de pensioenregeling der zelfstandigen, het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevings- pensioen der werknemers, de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn of de pensioenregelingen beoogd in artikel 2 van voormeld koninklijk besluit nr. 50, gerechtvaardigd zijn voor het kalenderjaar dat voorafgaat aan het ingaan van het rustpensioen als zelfstandige; ».

Art. 3.Artikel 12, 1°, van hetzelfde besluit, opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° wanneer zij in aanmerking werden genomen voor de toekenning van één van de rust- of overlevingspensioenen voorzien bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der werknemers, bij de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn of bij het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; ».

Art. 4.Artikel 17 van hetzelfde besluit, opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 17.Met het oog op de toepassing van de artikelen 16bis, 2, en 17bis, 2, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 en op de opening van het recht op pensioen overeenkomstig Boek III, Titel II, van de wet van 15 mei 1984 of het koninklijk besluit van 30 januari 1997, worden de kwartalen die voorafgaan aan het jaar waarin de zelfstandige de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt, in aanmerking genomen indien zij gedekt zijn door de bijdragen bedoeld in artikel 13, of indien zij gelijkgesteld werden krachtens artikel 14, 1, van het koninklijk besluit nr. 72. ».

Art. 5.Artikel 24, tweede lid, van hetzelfde besluit, opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het rustpensioen wordt evenwel verminderd, per kalenderkwartaal van aanwending dat in aanmerking genomen wordt krachtens het vorige lid, met een bedrag gelijk aan 1/180 van het basisbedrag, behoorlijk aangepast aan het indexcijfer, beoogd in artikel 9, 1, 1° of 2°, naargelang van het geval, van het koninklijk besluit nr. 72. ».

Art. 6.In artikel 25 van hetzelfde besluit, opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, worden de 2 en 3 respectievelijk vervangen door de volgende bepalingen : « 2. Wanneer de langstlevende echtgenoot tenminste 65 jaar oud is, wordt het overlevingspensioen verminderd, per kalenderkwartaal van aanwending dat in aanmerking genomen wordt krachtens 1, met een bedrag gelijk aan 1/180 van het basisbedrag, behoorlijk aangepast aan het indexcijfer, beoogd in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 72. » « 3. Het overlevingspensioen dat werd toegekend met ingang op een vroegere datum wordt, met het oog op de toepassing van 2, van ambtswege herzien vanaf de 1e van de maand die volgt op deze waarin de overlevende echtgenoot de leeftijd van 65 jaar bereikt. ».

Art. 7.In artikel 28, 8, van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 16 juli 1970, worden de woorden "de leeftijd van 65 of van 60 jaar bereikt, naar gelang het een man of een vrouw betreft" vervangen door de woorden "de pensioenleeftijd bereikt".

Art. 8.In artikel 31 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1970, 10 mei 1971, 27 december 1974, 20 februari 1976, 2 juli 1981, 20 september 1984 en 23 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De gelijkstelling van de periodes bedoeld in 1, 1°, 3°, 5° en 6°, hierna "militaire dienst" genoemd, wordt slechts toegekend indien de belanghebbende de hoedanigheid van zelfstandige had op het ogenblik waarop de voormelde tijdvakken een aanvang namen of indien hij diezelfde hoedanigheid verwerft binnen 180 dagen volgend op het einde ervan.»; 2° tussen het eerste en het tweede lid van 2 wordt het volgende lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste lid wordt de gelijkstelling van de periodes die gelegen zijn vóór 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag, slechts toegekend indien de betrokkene op het ogenblik waarop deze periodes een aanvang namen, een activiteit als zelfstandige uitoefende die aanleiding gegeven heeft tot de betaling van de bijdragen bedoeld in artikel 13.»; 3° in het tweede lid van 2 dat het derde lid wordt, worden de woorden "bedoeld in vorig lid" vervangen door de woorden "bedoeld in het eerste lid";4° 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3.De gelijkstelling van de periodes bedoeld in 1, 2° en 4°, wordt slechts toegestaan indien de belanghebbende de hoedanigheid van zelfstandige bezat op het ogenblik waarop die periodes een aanvang namen. ».

Art. 9.Artikel 39 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 16 juli 1970 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 juli 1972, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De zelfstandige die deze hoedanigheid sedert ten minste één jaar bezit en zijn bezigheid stopzet ten vroegste op 1 januari van het vijfde kalenderjaar dat voorafgaat aan dit waarin hij voor de eerste maal de leeftijd bereikt die vereist is om het recht op een niet vervroegd rustpensioen als zelfstandige te openen, kan om zijn rechten op de uitkeringen te vrijwaren verder bijdragen blijven betalen tot het einde van het kwartaal dat voorafgaat, naar gelang van het geval, aan dit waarin hij voor de eerste maal de leeftijd bereikt die vereist is om het recht op een niet vervroegd rustpensioen als zelfstandige te openen of aan dit waarin het vervroegd pensioen als zelfstandige ingaat.

De zelfstandige die op 31 maart 1997 het voordeel geniet van de bepalingen van artikel 39 van dit besluit, zoals van kracht op die datum, kan verder bijdragen blijven betalen tot de in het vorige lid bepaalde einddatum. ».

Art. 10.Artikel 46, 1, A., van hetzelfde, besluit, opnieuw opgenomen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de kwartalen gedekt door de voortgezette verzekering in de zin van artikel 41, 3, wordt het fictief inkomen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in B. 1. »

Art. 11.In afdeling 3 van hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt tussen de artikelen 46 en 47 een punt c ingevoegd, luidend als volgt : « c) Voor de gelijkgestelde tijdvakken aan te houden fictieve inkomsten wanneer het recht op pensioen vastgesteld wordt overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 januari 1997.

Artikel 46bis.Voor de berekening van het pensioen dat betrekking heeft op gelijkgestelde kwartalen die gelegen zijn vóór 1 januari 1984, wordt een fictief inkomen in aanmerking genomen waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan de in artikel 5, 2, 1°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde bedrijfsinkomsten.

Artikel 46ter.1. Voor de berekening van het pensioen dat betrekking heeft op gelijkgestelde kwartalen die gelegen zijn na 31 december 1983 wordt een fictief inkomen in aanmerking genomen waarvan het jaarlijks bedrag als volgt wordt bepaald : A. Voor de kwartalen gedekt door de voortgezette verzekering in de zin van de artikelen 38 tot 40, is het fictief inkomen gelijk aan de bedrijfsinkomsten, eventueel beperkt overeenkomstig artikel 5, 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, op basis waarvan de in artikel 41 bedoelde bijdragen werden betaald; « Voor de kwartalen gedekt door de voortgezette verzekering in de zin van artikel 41, 3, wordt het fictief inkomen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in B. 1. » B. 1) Voor de kwartalen bedoeld in artikel 31, 2, is het fictief inkomen gelijk aan de door artikel 5, 2, 1°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 vastgestelde bedrijfsinkomsten.

Voor de kwartalen gelegen na 1983 en vóór 1997, worden deze inkomsten eerst vermenigvuldigd met het omgekeerde van de in artikel 6, 3, 3°, van hetzelfde besluit bedoelde breuk en vervolgens met de coëfficiënt die bekomen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarin de gelijkgestelde periode gelegen is te delen door de spilindex waaraan de in het vorig lid bedoelde bedrijfsinkomsten verbonden zijn. Het aldus verkregen resultaat wordt gedeeld door 1,02 of 1,0404 of 1,0612, naargelang de aanpassing van de op 30 april 1984 lopende pensioenen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, op 31 december van het jaar waarin het gelijkgestelde kwartaal gelegen is, een-, twee- of driemaal niet werd toegepast ter uitvoering van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984 houdende bepaalde tijdelijke wijzigingen in de regeling inzake de koppeling van sommige sociale uitkeringen van de maatschappelijke zekerheid en uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk en tot toekenning van een inhaalpremie aan sommige gerechtigden op sociale uitkeringen.

Voor de kwartalen gelegen na 1996, worden de in het eerste lid bedoelde bedrijfsinkomsten vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer de in artikel 6, 2, 3°, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde coëfficiënt. Het aldus verkregen resultaat wordt vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarin de gelijkgestelde periode gelegen is te delen door de spilindex waaraan genoemde inkomsten verbonden zijn. 2) Voor de kwartalen bedoeld in artikel 31, 3, is het fictief inkomen gelijk aan de bedrijfsinkomsten, eventueel beperkt overeenkomstig artikel 5, 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, die als basis dienen voor de definitieve berekening van de laatste bijdrage die de betrokkene krachtens het koninklijk besluit nr.38 is verschuldigd op het ogenblik waarop de bedoelde periode aanvangt.

Indien de gelijkstelling kwartalen dekt die gelegen zijn na het jaar waarop de bovenbedoelde bijdrage betrekking heeft, worden de bedrijfsinkomsten, waarvan sprake in het vorige lid, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarin de betrokken kwartalen gelegen zijn te delen door hetzelfde gemiddelde van het jaar waarop de bovengenoemde bijdrage betrekking heeft. Het aldus verkregen resultaat wordt gedeeld door 1,02 of 1,0404 naargelang de aanpassing van de pensioenen aan het indexcijfer tussen 31 december van het jaar waarin het laatste kwartaal is gelegen waarvoor een bijdrage was verschuldigd en 31 december van het jaar waarin het gelijkgestelde kwartaal zich bevindt, een- of tweemaal niet werd toegepast ter uitvoering van artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984.

Wanneer de in het eerste lid bedoelde bijdrage betrekking heeft op een kwartaal vóór 1984, is het bepaalde in 1) van toepassing;

C. Voor de in artikel 32 bedoelde kwartalen van voorlopige hechtenis wordt het fictief inkomen vastgesteld overeenkomstig B. 2);

D. 1) Voor de in artikel 33, 1 en 2, 1° en 2°, bedoelde studie- of leertijdkwartalen is het fictief inkomen gelijk aan het inkomen dat als basis heeft gediend voor het berekenen van de bijdragen betaald bij toepassing van artikel 35, in voorkomend geval begrensd overeenkomstig artikel 5, 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997. 2) Wat de in artikel 33, 2, 3°, bedoelde periode van arbeidsongeschiktheid betreft, is het fictief inkomen gelijk aan het laatste fictief inkomen dat in aanmerking werd genomen overeenkomstig het bepaalde in 1). Indien deze periode verder gaat dan het jaar waarvoor dit laatste fictief inkomen in aanmerking werd genomen, wordt, voor elk kwartaal van de volgende jaren, het fictief inkomen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen aangepast door, naar analogie, het bepaalde in B. 2), tweede lid, toe te passen.

In de in artikel 35, 1, voorlaatste lid, bedoelde hypothese is het fictief inkomen voor de onder 1) en 2) beoogde kwartalen gelijk aan het in B. 1) bepaald fictief inkomen;

E. 1) Voor de in de artikelen 29 en 30bis bedoelde gelijkgestelde ziekte- of invaliditeitsperiodes die zijn ingegaan vóór 1 april 1984, wordt het fictief inkomen, voor alle kwartalen die zij dekken, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in B. 1). 2) a) Voor de in artikel 30bis bedoelde gelijkgestelde ziekte- of invaliditeitskwartalen die ten vroegste op 1 april 1984 ingaan, is het fictief inkomen gelijk aan het jaarlijks gemiddelde van de inkomsten die, hetzij krachtens artikel 5, 2, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, hetzij krachtens A van deze paragraaf, in aanmerking dienen te worden genomen voor het jaar waarin de gelijkgestelde periode ingaat en voor de drie kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het bedoelde jaar.Indien de gelijkgestelde periode ingaat op 1 januari, wordt dit gemiddelde gemaakt voor de vier kalenderjaren die aan deze ingangsdatum voorafgaan. Nochtans, indien in de loop van de periode die voor de berekening van het gemiddelde in aanmerking zou moeten worden genomen, één of meerdere jaren geen enkel kwartaal omvatten waarvoor een inkomen op grond van deze littera in aanmerking kan worden genomen, wordt dit gemiddelde berekend op grond van alleen die jaren die tenminste een dergelijk kwartaal omvatten.

Mocht voor een bepaald jaar rekening moeten worden gehouden met meer dan één inkomen in de zin van het voorgaande lid, dan wordt alleen het hoogste inkomen in aanmerking genomen.

In het jaar waarin de gelijkgestelde periode ingaat, wordt met het inkomen in de zin van het eerste lid geen rekening gehouden voor de kwartalen die volgen op het einde van de gelijkgestelde periode.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de bijdragen, waarvan de zelfstandige werd vrijgesteld door de Commissie voor vrijstelling van bijdragen, geacht betaald te zijn.

Wat betreft de jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de gelijkgestelde periode ingaat, worden de inkomsten in de zin van het eerste lid, met het oog op de toepassing van het bedoelde lid, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarin de gelijkgestelde periode ingaat te delen door hetzelfde gemiddelde van elk der betrokken jaren. Het aldus verkregen resultaat wordt gedeeld door 1,02 of 1,0404 of 1,0612 naargelang de aanpassing van de pensioenen aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen tussen 31 december van het jaar waarop de betrokken inkomsten betrekking hebben en 31 december van het jaar waarin het gelijkgestelde kwartaal is gelegen, een-, twee-, of driemaal niet werd toegepast ter uitvoering van artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984.

De bedrijfsinkomsten beoogd in artikel 5, 2, 1°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, worden, voor de toepassing van het eerste lid, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de breuk die, krachtens artikel 6, 3, 3°, van hetzelfde besluit, bepaald werd voor het jaar waarin het gelijkgesteld tijdvak begint voor de kwartalen gelegen na 1983 en vóór 1997, en met een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer de in artikel 6, 2, 3°, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde coëfficiënt voor de kwartalen gelegen na 1996. Voor de herwaardering ervan overeenkomstig het vijfde lid, wordt het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar waarop die inkomsten betrekking hebben, vervangen door de spilindex waaraan genoemde inkomsten gebonden zijn.b) Indien de gelijkgestelde periode verder gaat dan het jaar waarin zij ingaat, is het fictief inkomen dat in aanmerking dient te worden genomen voor de kwartalen na dat jaar, gelijk aan het fictief inkomen dat in aanmerking wordt genomen voor de kwartalen van het jaar waarin de gelijkgestelde periode is ingegaan, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het jaar waarvoor het fictief inkomen moet worden toegekend, te delen door hetzelfde gemiddelde van het jaar waarin de gelijkgestelde periode ingaat.Het aldus verkregen resultaat wordt evenwel gedeeld door 1,02 of 1,0404 naargelang de aanpassing van de pensioenen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen tussen 31 december van het jaar in de loop waarvan de gelijkstelling een aanvang heeft genomen en 31 december van het jaar waarin het gelijkgestelde kwartaal is gelegen, een- of tweemaal niet werd toegepast, ter uitvoering van artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984. 3) Een onderbreking in de periode van arbeidsongeschiktheid, binnen de perken gesteld bij de artikelen 8, 9, tweede lid, en 10, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, brengt als dusdanig geen herziening van de berekening van het fictief inkomen met zich.2. Wanneer, voor de toepassing van dit artikel, rekening gehouden moet worden met het gemiddeld indexcijfer der consumptieprijzen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het pensioen ingaat, wordt dit gemiddelde vastgesteld door, voor elk der laatste drie maanden van het betrokken jaar, een indexcijfer aan te houden dat gelijk is aan het indexcijfer van de overeenstemmende maand van het vorig jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van de maand september van het jaar waarvoor dit gemiddelde dient vastgesteld te delen door de index van dezelfde maand van het vorig jaar.».

Art. 12.In afdeling 4 van hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt in de plaats van punt b, dat punt c wordt, een nieuw punt ingevoegd, luidend als volgt : « b) Het pensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 januari 1997.

Artikel 53bis.Wanneer zijn echtgenoot overleden is vóór 1 januari van het jaar van zijn 21ste verjaardag, kan de langstlevende echtgenoot aanspraak maken op het overlevingspensioen : 1° indien de overleden echtgenoot, bij zijn overlijden, de hoedanigheid van zelfstandige had of aanspraak kon maken op een gelijkstelling of op een vermoeden van beroepsbezigheid overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit nr.72, of 2° indien de loopbaan van de overleden echtgenoot tenminste één kalenderjaar omvat waarvan de vier kwartalen het recht kunnen openen op het rustpensioen als zelfstandige. De breuk die de opening van het recht op het overlevingspensioen uitdrukt in verhouding tot de loopbaan, is, onverminderd de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, gelijk aan de eenheid.

Artikel 53ter.Wanneer, in de veronderstelling beoogd in artikel 53bis, de daarin bedoelde breuk gelijk is aan de eenheid, is het overlevingspensioen gelijk aan 60 pct. van het hoogste bedrag dat bekomen wordt door, voor elk der jaren van de loopbaan van de overleden echtgenoot die het recht op rustpensioen als zelfstandige kunnen openen, die het overlijden voorafgaan en gelegen zijn na 1983 en vóór 1997, de bedrijfsinkomsten en de fictieve inkomsten, in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, te vermenigvuldigen met de breuk bedoeld in artikel 6, 3, 3°, van voormeld koninklijk besluit die erop betrekking heeft.

Wanneer, in de veronderstelling beoogd in artikel 53bis, de daarin bedoelde breuk gelijk is aan de eenheid, is het overlevingspensioen gelijk aan 60 pct. van het hoogste bedrag dat bekomen wordt door, voor elk der jaren van de loopbaan van de overleden echtgenoot die het recht op rustpensioen als zelfstandige kunnen openen, die het overlijden voorafgaan en gelegen zijn na 1996, de bedrijfsinkomsten en de fictieve inkomsten, in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, te vermenigvuldigen met de coëfficiënten bedoeld in artikel 6, 2, 3°, van hetzelfde besluit die erop betrekking hebben.

In voorkomend geval wordt dit overlevingspensioen evenwel begrensd overeenkomstig artikel 11 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 en artikel 53quinquies van dit besluit.

Indien het eerste en tweede lid niet kunnen toegepast worden of indien ze leiden tot een lager pensioen, kan de langstlevende echtgenoot aanspraak maken op het overlevingspensioen voor een volledige loopbaan vastgesteld overeenkomstig artikel 131bis van de wet van 15 mei 1984, onverminderd de toepassing van artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 72 indien de echtgenoot overleden is vóór 1 januari 1957.

Wanneer, ingevolge de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, de in artikel 53bis, tweede lid, bedoelde breuk niet gelijk is aan de eenheid, wordt het overlevingspensioen naar verhouding verminderd.

Artikel 53quater.De bedrijfsinkomsten en de fictieve inkomsten bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 en de artikelen 46bis en 46ter van dit besluit worden geherwaardeerd op het ogenblik dat het recht op rust- of overlevingspensioen wordt vastgesteld.

De inkomsten die in aanmerking worden genomen voor ieder jaar dat voorafgaat aan 1984 worden vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 1,4859 is en waarvan de teller gelijk is aan de coëfficiënt die, voor de maand waarin het recht op het pensioen wordt vastgesteld, de uitbetaling van de in de artikelen 9 en 11 van het koninklijk besluit nr. 72 bedoelde pensioenen bepaalt in verhouding tot hun peil tegen het indexcijfer 114,20 (basis 1966=100).

De inkomsten die in aanmerking worden genomen voor ieder jaar dat volgt op 1983 worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door de spilindex waartegen de lopende pensioenen worden uitbetaald, te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen voor het betrokken jaar. Met het oog op de vaststelling van die coëfficiënt wordt de bedoelde spilindex door 1,02 of 1,0404 gedeeld naargelang de aanpassing van de pensioenen aan het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984, één- of tweemaal niet is toegepast geworden na 31 december van het jaar waarop de inkomsten betrekking hebben.

Wanneer, voor de toepassing van het voorgaande lid, rekening moet gehouden worden met het gemiddeld indexcijfer der consumptieprijzen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het pensioen ingaat, wordt dit gemiddelde vastgesteld door, voor elk der laatste drie maanden van het betrokken jaar, een indexcijfer aan te houden dat gelijk is aan het indexcijfer van de overeenstemmende maand van het vorig jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van de maand september van het jaar waarvoor dit gemiddelde dient vastgesteld, te delen door de index van dezelfde maand van het vorig jaar.

Artikel 53quinquies.Het inkomen waarmee rekening dient gehouden voor de toepassing van artikel 11, 1, laatste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 is gelijk aan de bedrijfsinkomsten beoogd in artikel 5, 2, 1°, van hetzelfde besluit. Voor de kwartalen gelegen na 1983 en vóór 1997 worden deze inkomsten vermenigvuldigd met het omgekeerde van de breuk bedoeld in artikel 6, 3, 3°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997. Voor de kwartalen gelegen na 1996 worden deze inkomsten vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer de in artikel 6, 2, 3°, eerste lid, van hetzelfde besluit bedoelde coëfficiënt.

Artikel 53sexies.Wanneer, voor de berekening van een fictief inkomen of van een overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 januari 1997 vastgesteld pensioen, een gemiddelde van indexcijfers van de consumptieprijzen dient te worden gebruikt, wordt dit gemiddelde tot op de tweede decimaal berekend. Deze wordt te dien einde naar de hogere eenheid afgerond zo de derde decimaal tenminste vijf bedraagt; in het andere geval wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.

Wanneer, voor de toepassing van dezelfde bepalingen, een coëfficiënt moet worden gebruikt, wordt deze tot op de zesde decimaal berekend.

Deze wordt te dien einde naar de hogere eenheid afgerond zo de zevende decimaal tenminste vijf bedraagt; in het andere geval wordt geen rekening gehouden met de zevende decimaal.

Artikel 53septies.De kwartalen beoogd bij artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 1 van 26 maart 1981 houdende wijziging van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, worden niet in aanmerking genomen voor de optelling van de kwartalen overeenkomstig de artikelen 4, 3, eerste lid, en 7, 3, 1°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997.

Elk van deze kwartalen doet niettemin het recht ontstaan op een pensioensupplement dat gelijk is aan het basisbedrag beoogd hetzij door artikel 9, 1, 1° of 2°, hetzij door artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 72, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller 0,25 is en de noemer die van de breuk beoogd hetzij door artikel 4, hetzij door artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997.

Het pensioensupplement wordt niet in acht genomen voor de toepassing van de cumulatieregelen. » .

Art. 13.De ondertitel b van afdeling 4 van hoofdstuk I van hetzelfde besluit, die ondertitel c wordt, wordt vervangen door de volgende ondertitel : « c) Het pensioen wordt niet vastgesteld overeenkomstig Boek III, Titel II, van de wet van 15 mei 1984 noch overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 januari 1997. » .

Art. 14.De ondertitels c en d van afdeling 4 van Hoofdstuk I van hetzelfde besluit worden respectievelijk de ondertitels d en e.

Art. 15.In artikel 87 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, worden de woorden "de leeftijd van 70 of 65 jaar bereikt, naargelang het de man of de vrouw betreft" vervangen door de woorden "de leeftijd van 70 jaar bereikt".

Art. 16.In artikel 91bis, F, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 16 juli 1970 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 februari 1976 en 20 september 1984, worden de woorden "de leeftijd van 65 of van 60 jaar bereikt, naargelang het een man of een vrouw betreft" vervangen door de woorden "de pensioenleeftijd bereikt".

Art. 17.In artikel 91quater van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 17 juli 1972 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1973, 27 december 1974, 20 februari 1976, 2 maart 1977 en 20 september 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van 1 worden de woorden "of 40sten, naargelang het een man of een vrouw betreft" geschrapt;2° in het tweede lid van 1 worden de woorden "of 2,20, naargelang het een man of een vrouw betreft" geschrapt;3° in het eerste lid van 2 worden de woorden "of 40sten, naargelang de langstlevende echtgenoot de vrouw of de man is" geschrapt;4° het tweede lid van 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het tweede lid van 1 is terzake van toepassing.».

Art. 18.Artikel 92 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1970, 20 februari 1976, 8 april 1981 en 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 92.1. De uit de echt gescheiden echtgenoot kan, als dusdanig, een pensioen bekomen vanaf de eerste van de maand die volgt op deze waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

In afwijking op het vorige lid en voor wat de vrouwen betreft, wordt de leeftijd van 65 jaar gebracht : 1° op 61 jaar wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 juli 1997 en uiterlijk op 1 december 1999 ingaat;2° op 62 jaar wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2000 en uiterlijk op 1 december 2002 ingaat;3° op 63 jaar wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2003 en uiterlijk op 1 december 2005 ingaat;4° op 64 jaar wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2006 en uiterlijk op 1 december 2008 ingaat.2. Het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot kan nochtans, naar keuze en op verzoek van de belanghebbende, ingaan vóór de leeftijd bedoeld in 1, en ten vroegste op de eerste van de maand volgend op de 60ste verjaardag, op voorwaarde dat de betrokkene op deze datum een rustpensioen krachtens de Belgische regeling voor zelfstandigen of krachtens een andere Belgische regeling geniet. In het geval bedoeld in het vorige lid, wordt het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot verminderd met 5 t.h. per jaar vervroeging.

Voor de toepassing van de verminderingscoëfficiënt bedoeld in het vorige lid wordt rekening gehouden met de leeftijd die de aanvrager bereikte op zijn verjaardag die de ingangsdatum van het pensioen onmiddellijk voorafgaat. 3. Het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot gaat in ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de aanvraag werd ingediend.4. De rechten op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot worden ambtshalve onderzocht wanneer de belanghebbende, op het ogenblik van de overschrijving van de echtscheiding, als van tafel en bed of feitelijk gescheiden echtgenoot een gedeelte genoot van het rustpensioen van zijn echtgenoot en indien hij de leeftijd bedoeld in 1 heeft bereikt op de eerste dag van de maand volgend op de overschrijving van de echtscheiding.» .

Art. 19.In artikel 94, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 september 1984, worden de woorden "de ouderlijke macht" vervangen door de woorden "het ouderlijk gezag".

Art. 20.Artikel 95 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1970, 20 februari 1976 en 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 95.Het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot wordt vastgesteld in verhouding tot de kalenderjaren waarin één of meer kwartalen gelegen zijn die het recht op rustpensioen als zelfstandige kunnen openen in hoofde van de gewezen echtgenoot en in de loop waarvan de aanvrager met deze laatste gehuwd was.

Voor die jaren wordt toegekend : 1° 1/45 van 62,5 t.h. van het basis- bedrag beoogd in artikel 9, 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 72, zo het gaat om een jaar dat 1984 voorafgaat; 2° 1/45 van 37,5 t.h. van het bedrijfsinkomen van de gewezen echtgenoot, in de zin van artikel 5, 2, 2°, en 3, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, vermenigvuldigd met de breuk bedoeld in artikel 6, 3, 3°, van hetzelfde besluit, zo het gaat om een jaar na 1983 en vóór 1997; 3° 1/45 van 37,5 t.h. van het bedrijfsinkomen van de gewezen echtgenoot, in de zin van artikel 5, 2, 2°, en 3, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, vermenigvuldigd met de coëfficiënten bedoeld in artikel 6, 2, 3°, van hetzelfde besluit, zo het gaat om een jaar na 1996.

In afwijking op het vorige lid en voor wat de vrouwen betreft, wordt de noemer van de breuk gebracht : 1° op 41 wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 juli 1997 en uiterlijk op 1 december 1999 ingaat;2° op 42 wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2000 en uiterlijk op 1 december 2002 ingaat;3° op 43 wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2003 en uiterlijk op 1 december 2005 ingaat;4° op 44 wanneer het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2006 en uiterlijk op 1 december 2008 ingaat. De teller van de in het tweede lid beoogde breuk wordt teruggebracht naar 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen van het betrokken jaar het recht op het rustpensioen kunnen openen.

Dezelfde vermindering wordt toegepast voor de kalenderkwartalen die, in het betrokken jaar, het kwartaal voorafgaan waarin het huwelijk werd gesloten en voor de kwartalen die, in het betrokken jaar, volgen op het kwartaal waarin de echtscheiding werd overgeschreven.

De som van de door dit artikel beoogde breuken wordt, in voorkomend geval, beperkt tot de eenheid. De vermindering die daaruit voortspruit slaat op de minst voordelige jaren. ».

Art. 21.In artikel 96, 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "overeenkomstig artikel 51, derde lid" vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 53quater, derde lid".

Art. 22.Artikel 97, 1, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1. Wanneer de betrokkene aanspraak kan maken op een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot krachtens dit besluit, op een rustpensioen krachtens de regeling voor zelfstandigen, of op een rustpensioen, een overlevingspensioen of een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot krachtens een andere pensioenregeling, in de zin van artikel 19, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 72, en wanneer het totaal van de breuken die voor elk van die pensioenen de belangrijkheid ervan uitdrukken de eenheid overschrijdt, wordt de breuk die de beroepsloopbaan weergeeft die voor de berekening van het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot in aanmerking wordt genomen zodanig verminderd als nodig is om genoemd totaal tot de eenheid te herleiden.

Met het oog op de toepassing van deze paragraaf : 1° wordt de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het rustpensioen als zelfstandige vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 60, 1, eerste lid van dit besluit;2° worden de breuken die de belangrijkheid uitdrukken van de pensioenen in een andere regeling dan die voor zelfstandigen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, tweede en derde lid van het koninklijk besluit nr.72 en van de artikelen 57, a), 58, 59 en 60, 1, eerste lid, van dit besluit. » .

Art. 23.Artikel 99, 4°, b), van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) wanneer een van de echtgenoten in de gevangenis is opgesloten of geplaatst is in een instelling van sociaal verweer of in een instelling voor geesteszieken; ».

Art. 24.In artikel 101 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1970, 10 mei 1971, 17 juli 1972, 20 februari 1976 en 20 september 1984, worden de woorden "de ouderlijke macht" vervangen door de woorden "het ouderlijk gezag".

Art. 25.In artikel 105, 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 juli 1970, 17 juli 1972 en 20 september 1984, worden de woorden "de normale pensioenleeftijd" vervangen door de woorden "de pensioenleeftijd".

Art. 26.In artikel 121, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "de normale pensioenleeftijd" vervangen door de woorden "de pensioenleeftijd".

Art. 27.Artikel 133bis, 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 20 februari 1976 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 september 1984, 30 januari 1986 en 3 oktober 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1. Wanneer de rechten op overlevingspensioen ambtshalve onderzocht worden in de regeling van de zelfstandigen of in de regeling van de werknemers en de langstlevende echtgenoot de pensioenleeftijd bereikt binnen 12 maanden volgend op het overlijden van zijn echtgenoot, dan wordt er terzelfdertijd overgegaan tot het onderzoek van de eventuele rechten op het rustpensioen. ».

Art. 28.In artikel 147, van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 17 juli 1972 en 20 september 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1.Het rustpensioen, het overlevingspensioen en het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot worden geschorst tijdens de duur van hun hechtenis of hun plaatsing ten opzichte van de gerechtigden die zijn opgesloten in de gevangenissen of geplaatst zijn in de instellingen van sociaal verweer. »; 2° in 2 worden de woorden "of internering" gewijzigd door de woorden "of plaatsing".

Art. 29.Artikel 163 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 februari 1976 en 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 163.1. Het onvoorwaardelijk rustpensioen gaat in vanaf de eerste van de maand volgend op deze waarin de gerechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt. 2. Het onvoorwaardelijk overlevingspensioen gaat in vanaf de eerste van de maand die volgt op die waarin de man overleden is en ten vroegste vanaf de eerste van de maand volgend op deze waarin de weduwe de leeftijd van 65 jaar bereikt.3. In afwijking op de 1 en 2, en voor wat de vrouwen betreft die de leeftijd bereiken van : 1° 61 jaar na 31 mei 1997 en vóór 1 december 1999, gaat het onvoorwaardelijk pensioen in de eerste van de maand die volgt op die waarin deze leeftijd bereikt wordt;2° 62 jaar na 30 november 1999 en vóór 1 december 2002, gaat het onvoorwaardelijk pensioen in de eerste van de maand die volgt op die waarin deze leeftijd bereikt wordt;3° 63 jaar na 30 november 2002 en vóór 1 december 2005, gaat het onvoorwaardelijk pensioen in de eerste van de maand die volgt op die waarin deze leeftijd bereikt wordt;4° 64 jaar na 30 november 2005 en vóór 1 december 2008, gaat het onvoorwaardelijk pensioen in de eerste van de maand die volgt op die waarin deze leeftijd bereikt wordt.».

Art. 30.Artikel 170bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 2 maart 1977, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1. De weduwe verliest haar recht op onvoorwaardelijk overlevingspensioen wanneer zij herhuwt.

Onverminderd de bepalingen van 2, heropent de weduwe haar recht op onvoorwaardelijk overlevingspensioen in geval van ontbinding van het huwelijk. 2. De weduwe die door opeenvolgende huwelijken met zelfstandigen verbonden is geweest, kan slechts het hoogste van de onvoorwaardelijke overlevingspensioenen bekomen waarop zij recht zou hebben. De weduwe die door opeenvolgende huwelijken verbonden is geweest met een zelfstandige en met een werknemer die onderworpen was aan een andere rust- en overlevingspensioenregeling, kan het bij dit besluit bepaalde onvoorwaardelijk overlevingspensioen slechts bekomen indien zij afziet van de uitkering van het overlevingspensioen dat haar krachtens een andere pensioenregeling toegekend zou zijn. ».

Art. 31.Dit besluit is van toepassing op de pensioenen van de zelfstandigen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 juli 1997 ingaan, met uitzondering van artikel 10 dat van toepassing is op de pensioenen van de zelfstandigen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 juli 1995 zijn ingegaan en ten laatste op 1 juni 1997.

Art. 32.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1997, met uitzondering van artikel 10 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1995.

Art. 33.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA

^