gepubliceerd op 29 januari 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven
18 JANUARI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 12, lid 3, a, van de (Zesde) (BTW) richtlijn nr. 77/388/EEG (1) machtigt, tot op heden, de lidstaten permanent hetzij één hetzij twee verlaagde tarieven toe te passen op enkel de in bijlage H bij die richtlijn opgesomde categorieën van leveringen van goederen en dienstverrichtingen. Geconfronteerd met het cruciaal probleem van de werkloosheid en met de verleiding die dit meebrengt om in het « zwarte circuit » te verdwijnen of er te blijven, hebben de communautaire instanties onlangs de richtlijn nr. 1999/85/EG van de Raad van 22 oktober 1999 aangenomen tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat de mogelijkheid betreft om bij wijze van experiment op arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief toe te passen (PBEG nr. L 277 van 28 oktober 1999).
In werking getreden op 28 oktober 1999, beantwoordt de richtlijn nr. 1999/85/EG aan de essentiële bezorgdheid de lidstaten desgewenst in de gelegenheid te stellen te experimenteren met de toepassing en de gevolgen, uit het oogpunt van de schepping van werkgelegenheid, van een BTW-verlaging met betrekking tot arbeidsintensieve diensten die niet opgesomd zijn in bijlage H. Daarom voegt de richtlijn nr. 1999/85/EG een artikel 28, lid 6, en een bijlage K toe aan de (Zesde) (BTW) richtlijn nr. 77/388/EEG. Draagwijdte van de nieuwe bepalingen.
Artikel 28, lid 6, staat de Raad toe, met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie, elke lidstaat te machtigen om, gedurende een periode van maximaal drie jaar tussen 1 januari 2000 en 31 december 2002, de terzake bedoelde verlaagde BTW-tarieven toe te passen op diensten die het voorwerp uitmaken van ten hoogste twee van de vijf categorieën opgesomd in bijlage K. In uitzonderlijke gevallen mag het een lidstaat evenwel worden toegestaan het verlaagde tarief toe te passen op diensten in drie van die categorieën.
Bijlage K somt opeenvolgend op : - de kleine hersteldiensten : fietsen, schoeisel en lederwaren, kleding en huishoudlinnen, inbegrepen het herstellen en het vermaken; - de renovatie en herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten; - het glazenwassen en schoonmaken van particuliere woningen; - de thuiszorg, bijvoorbeeld : hulp in de huishouding en zorg voor kinderen, ouderen, zieken of gehandicapten; - de kappersdiensten.
De in casu bedoelde diensten dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden : - arbeidsintensief zijn; - grotendeels rechtstreeks voor eindverbruikers worden verricht; - hoofdzakelijk lokaal zijn en vermoedelijk geen aanleiding geven tot concurrentiedistorsies; - een nauw verband vertonen tussen de prijsverlaging als gevolg van de tariefverlaging en de te verwachten toename van de vraag en de werkgelegenheid; - de goede werking van de interne markt niet in gevaar brengen.
Formaliteiten en waarborgen Iedere lidstaat die de maatregel in zijn nationale wetgeving wenst in te voeren, was gehouden de Commissie daarvan op de hoogte te stellen vóór 1 november 1999 en haar vóór die datum alle voor de beoordeling dienstige gegevens te verstrekken met betrekking tot de in casu gemaakte keuze. Die gegevens hebben in het bijzonder betrekking op : - het toepassingsgebied van de maatregel en de nauwkeurige beschrijving van de betrokken diensten; - de nodige elementen waaruit blijkt dat aan de terzake genoemde voorwaarden is voldaan; - de gegevens waaruit voor de begroting de kosten van de voorgenomen maatregel blijken.
De lidstaten die machtiging hebben verkregen om het verlaagde tarief toe te passen, stellen vóór 1 oktober 2002 een uitvoerig verslag op met een algehele evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregel uit een oogpunt van met name de schepping van werkgelegenheid en efficiëntie.
Vóór 31 december 2002 stuurt de Commissie een algemeen evaluatieverslag toe aan de Raad en aan het Europees Parlement, zo nodig voorzien van een voorstel voor passende maatregelen voor een eindbeslissing over het op zeer arbeidsintensieve diensten toepasselijk BTW-tarief.
Belgische keuze België heeft op 28 oktober 1999 de inleidende verplichting nagekomen de Commissie op de hoogte te stellen van de in casu gemaakte keuze.
Die keuze heeft uiteindelijk enkel betrekking op de diensten opgesomd onder de punten nrs. 1 en 2 van de bijlage K, te weten : - de kleine hersteldiensten : fietsen, schoeisel en lederwaren, kleding en huishoudlinnen, inbegrepen het vermaken; - de renovatie en herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten.
De Belgische keuze werd onderzocht tijdens de vergadering welke de Groep Financiële Vraagstukken van de Raad van de Europese Unie op 14 december 1999 heeft gewijd aan de door de lidstaten terzake geformuleerde aanvragen. Bij die gelegenheid hebben de vertegenwoordigingen hun geheel en volledig akkoord gegeven wat de tekst betreft van een ontwerp van beslissing waarvan het bepalen van de vorm toekomt aan de Raad. Artikel 1, punt 1, van dit ontwerp van beslissing machtigt België de door haar gekozen bepalingen toe te passen. Die machtiging zal ter gelegenheid van de eerstvolgende vergadering door de Coreper/Raad worden aangenomen volgens de zogenaamde procedure « punten 1/A » : stemming ingevolge een voorafgaand bekomen unaniem akkoord.
De Belgische keuze van de kleine hersteldiensten, leveringen en arbeid inbegrepen, wordt gerechtvaardigd door het feit dat de uitvoering van die diensten in overwegende mate gesteund is op de arbeid. De weerhouden handelingen hebben bovendien betrekking op goederen die in het bezit zijn van particulieren. De kost van die handelingen blijft overigens beperkt. De draagwijdte ervan blijft lokaal. Zij lenen zich dus noch tot illegaal handelsverkeer, noch tot de belemmering van de goede werking van de grote interne markt.
De renovatie en de herstelling van privé-woningen beogen van hun kant slechts de handelingen die de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning tot voorwerp hebben. De Belgische autoriteiten hebben zich in onderhavig geval bovendien in ruime mate geïnspireerd op het verlaagd tarief van 6 pct. dat de rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (Belgisch Staatsblad van 31 juli 1970) reeds op permanente wijze toepast, onder de beperkingen en de voorwaarden die zij bepaalt, op onroerende handelingen aan woningen waarvan de eerste ingebruikneming ten minste vijftien jaar voorafgaat aan het eerste tijdstip van verschuldigdheid van de BTW waarop dit verlaagd tarief van 6 pct. van toepassing is.
De hier gelichte optie past in feite dit stelsel aan aan een tijdelijke toepassing van het tarief van 6 pct. Het voordeel van dit tarief is in onderhavig geval onderworpen aan het geheel van de volgende voorwaarden : - de handelingen moeten betrekking hebben op een woning die, na de uitvoering ervan, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk, als privé-woning wordt gebruikt; - de handelingen moeten worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming ten minste vijf jaar voorafgaat aan het eerste tijdstip van verschuldigdheid van de BTW dat zich voordoet overeenkomstig artikel 22 van het Wetboek van die belasting; - de handelingen moeten worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker door een persoon die, op het tijdstip van het sluiten van het aannemingscontract, geregistreerd is als zelfstandig aannemer overeenkomstig de artikelen 400 en 401 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; - de door de dienstverrichter uitgereikte factuur en het dubbel dat die dienstverrichter bewaart, moeten, op basis van een duidelijk en nauwkeurig attest van de afnemer, melding maken van het voorhanden zijn van de elementen die het verlaagd tarief rechtvaardigen. Behalve in geval van samenspanning tussen de partijen of klaarblijkelijk niet naleven van deze bepalingen, ontlast het attest van de afnemer de dienstverrichter van de aansprakelijkheid betreffende de vaststelling van het tarief.
De voorwaarde die de toepassing van het verlaagd tarief voorbehoudt aan de woningen welke tussen vijf en vijftien jaar in gebruik genomen zijn, zou normaal de werken waarbij op aanzienlijke wijze materialen nodig zijn, moeten beperken. Het aan die woningen te verrichten werk zou daarentegen eerder het onderhoud ervan moeten betreffen. Het verlaagd tarief zal in ieder geval geenszins van toepassing zijn op : - werk in onroerende staat dat geen betrekking heeft op de eigenlijke woning, zoals bebouwingswerkzaamheden, tuinaanleg en oprichten van afsluitingen; - werk in onroerende staat dat tot voorwerp heeft de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van zwembaden, sauna's, midgetgolfbanen, tennisterreinen en dergelijke installaties; - het gedeelte van de prijs met betrekking tot de levering van verwarmingsketels in appartementsgebouwen alsook op de levering van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van liftinstallaties.
Praktische omzetting De weerhouden bepalingen nemen met het volste recht plaats temidden van de tijdelijke bepalingen die aansluiten op artikel 1 van het voornoemd koninklijk besluit nr. 20 inzake BTW. De omzetting van de nieuwe richtlijn wordt in onderhavig geval vergemakkelijkt door het feit : - dat artikel 1bis van het koninklijk besluit nr. 20 inzake BTW recent werd opgeheven; - dat artikel 1ter van dit koninklijk besluit nr. 20 inzake BTW na 30 juni 1998 van geen belang meer is; - dat artikel 1quater van hetzelfde koninklijk besluit nr. 20 inzake BTW op 1 juli 1998 is vervallen.
Genomen in uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de BTW, heeft het bijgevoegd koninklijk besluit het overleg in de Ministerraad van 23 december 1999, vereist.
Het advies van de Raad van State van 29 december 1999, werd gegeven binnen de termijn bepaald door artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op dit Hoog Rechtscollege. Er werd met dit advies rekening gehouden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Zesde richtlijn nr.77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde : uniforme grondslag (PBEG nr. L 145 van 13 juni 1977 en rectificatief (PBEG nr. L 149 van 17 juni 1977), laatst gewijzigd bij de richtlijn nr. 1999/59/EG van de Raad van 17 juni 1999 tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op telecommunicatiediensten (PBEG nr. L 162 van 26 juni 1999).
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 27 december 1999 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn, van ten hoogste drie dagen; van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven », heeft op 29 december 1999 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief als volgt : « l'urgence est motivée) . par le fait que la directive 1999/85/CE est entrée en vigueur le 28 octobre 1999, que cette directive 1999/85/CE ajoute un article 28, paragraphe 6, et une annexe K à la directive 77/388/CEE, et que cet article 28, paragraphe 6, accorde au Conseil, statuant à l'unanimité sur proposition de la Commission, d'autoriser tout Etat membre à appliquer, pendant une période maximale de trois ans allant du 1er janvier 2000 au 31 décembre 2002, les taux réduits, prévus en la matière, aux services faisant, au maximum, l'objet de deux des cinq catégories énumérées à l'annexe K, qu'un Etat membre peut, dans des cas exceptionnels, être cependant autorisé à appliquer les taux réduits à des services appartenant à trois de ces catégories, que l'Etat membre souhaitant bénéficier de l'une ou l'autre de ces mesures était toutefois tenus d'en informer la Commission avant le 1er novembre 1999 et de lui communiquer, avant cette même date, toutes les données utiles à l'appréciation du choix qu'il opérait en l'espèce, que la Belgique s'est acquittée, le 28 octobre 1999 de cette obligation pour les services énumérés aux seuls points nos 1 et 2 de l'annexe K, que le Conseil, statuant à l'unanimité sur proposition de la Commission, autorisera la Belgique à appliquer les dispositions de ces points nos 1 et 2 à compter du 1er janvier 2000, qu'il est en d'autres termes, impératif que la réglementation belge soit dûment adaptée à cette date, que précisément l'objet, requièrent par conséquent d'entrer en vigueur le 1er janvier 2000 et que cet arrêté doit dès lors être pris d'urgence. » Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, bepaalt de Raad van State, afdeling wetgeving, zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Op die drie punten bepaalt de Raad van State zich tot het maken van de volgende opmerkingen.
Luidens de aan de Raad van State gerichte adviesaanvraag, heeft de Regering de Europese Commissie op 28 oktober 1999 op de hoogte gebracht van haar verlangen om in aanmerking te komen voor het stelsel van verlaagde tarieven waarin richtlijn 1999/85/EG voorziet. De gemachtigde van de Minister heeft voorts gezegd dat de Raad, die met eenparigheid van stemmen uitspraak zou doen over het voorstel van de Commissie, op het punt stond het voorstel van de Commissie, dat gunstig is, te bekrachtigen; de beslissing van de Raad wordt verwacht in de eerste veertien dagen van de maand januari 2000.
Het is onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat dit vooruitzicht bewaarheid wordt dat het ontworpen besluit uit juridisch oogpunt als rechtmatig kan worden beschouwd. Om elke kritiek op de werkwijze te ontlopen zou het ontworpen besluit eerst ter ondertekening aan de Koning mogen worden voorgelegd met ingang van de beslissing van de Raad.
Naar recht zal de aldus aan het besluit verleende terugwerking (te weten tot 1 januari 2000, krachtens artikel 3 van het ontwerp) niet voor kritiek vatbaar zijn, aangezien ze in het voordeel van de belastingplichtigen zal zijn.
Niettemin zal het ontwerp in de praktijk op ernstige moeilijkheden stuiten wegens onder meer de tussen 1 januari 2000 en de datum van bekendmaking van het besluit verrichte prestaties die aanleiding zullen geven tot het toepassen van een hoger BTW-tarief dan het tarief waarin het besluit voorziet.
De kamer was samengesteld uit : De heren : J.-J. Stryckmans, Eerste voorzitter;
R. Andersen, Kamervoorzitter;
P. Lienardy, Staatsraad;
Mevr. B. Vigneron, Toegevoegd griffier.
Het verslag werd opgesteld door de heer J. Regnier, eerste auditeur- afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.
De griffier, B. Vigneron.
De eerste voorzitter, J.-J. Stryckmans.
18 JANUARI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op artikel 93;
Gelet op de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde : uniforme grondslag, inzonderheid op artikel 12, gewijzigd bij de richtlijn 92/77/EEG van 19 oktober 1992, bij de richtlijn 92/111/EEG van 14 december 1992, bij de richtlijn 94/5/EG van 14 februari 1994, bij de richtlijn 96/42/EG van 25 juni 1996 en bij de richtlijn 96/95/EG van 20 december 1996, en op artikel 28, gewijzigd bij de richtlijn 91/680/EEG van 16 december 1991, bij de richtlijn 92/77/EEG van 19 oktober 1992, bij de richtlijn 94/5/EG van 14 februari 1994, bij de richtlijn 95/7/EG van 10 april 1995 en bij de richtlijn 96/42/EG van 25 juni 1996;
Gelet op de richtlijn 1999/85/EG van de Raad van 22 oktober 1999 tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG wat de mogelijkheid betreft om bij wijze van experiment op arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief toe te passen;
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 37, vervangen bij de wet van 28 december 1992;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, inzonderheid op artikel 1ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 december 1995 en gewijzigd bij de wet van 20 januari 1998, en op artikel 1quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 december 1995 en gewijzigd bij de wet van 20 januari 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, uitgebracht op 23 december 1999;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 22 december 1999;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit : - dat de richtlijn 1999/85/EG in werking is getreden op 28 oktober 1999; - dat die richtlijn 1999/85/EG een artikel 28, lid 6, en een bijlage K toevoegt aan de richtlijn 77/388/EEG; - dat dit artikel 28, lid 6, de Raad toestaat, met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie, elke lidstaat te machtigen om, gedurende een periode van maximaal drie jaar tussen 1 januari 2000 en 31 december 2002, de terzake bedoelde verlaagde tarieven toe te passen op diensten die het voorwerp uitmaken van ten hoogste twee van de vijf categorieën opgesomd in bijlage K; - dat een lidstaat evenwel mag worden toegestaan, in uitzonderlijke gevallen, de verlaagde tarieven toe te passen op diensten in drie van die categorieën; - dat de lidstaat die van een of andere maatregel wenst te genieten, evenwel gehouden was de Commissie daarvan vóór 1 november 1999 op de hoogte te stellen en haar vóór die datum alle voor de beoordeling dienstige gegevens te verstrekken met betrekking tot de in casu gemaakte keuze; - dat België op 28 oktober 1999 die verplichting heeft nagekomen voor de diensten welke enkel worden opgesomd onder de punten nrs. 1 en 2 van de bijlage K; - dat het met andere woorden absoluut noodzakelijk is dat de Belgische reglementering naar behoren op 1 januari 2000 wordt aangepast; - dat de bepalingen van onderhavig besluit, dat juist dit als voorwerp heeft, bijgevolg vereisen om op 1 januari 2000 van kracht te gaan; - dat dit besluit dus dringend moet genomen worden;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 december 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1ter van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 december 1995 en gewijzigd bij de wet van 20 januari 1998, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1bis.§ 1. In afwijking van artikel 1, wordt vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002, het werk in onroerende staat en andere handelingen bedoeld in § 3, met uitsluiting van de materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de verstrekte dienst, onderworpen aan het tarief van 6 pct., voor zover de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de handelingen moeten de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, geheel of ten dele van een woning tot voorwerp hebben;2° de handelingen moeten betrekking hebben op een woning die, na de uitvoering ervan, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk, als privé-woning wordt gebruikt;3° de handelingen moeten worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming ten minste vijf jaar voorafgaat aan het eerste tijdstip van verschuldigdheid van de BTW dat zich voordoet overeenkomstig artikel 22 van het Wetboek;4° de handelingen moeten worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker door een persoon die, op het tijdstip van het sluiten van het aannemingscontract, geregistreerd is als zelfstandig aannemer overeenkomstig de artikelen 400 en 401 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;5° de door de dienstverrichter uitgereikte factuur en het dubbel dat hij bewaart, moeten, op basis van een duidelijk en nauwkeurig attest van de afnemer, melding maken van het voorhanden zijn van de elementen die de toepassing van het verlaagd tarief rechtvaardigen;behalve in geval van samenspanning tussen de partijen of klaarblijkelijk niet naleven van onderhavige bepaling, ontlast het attest van de afnemer de dienstverrichter van de aansprakelijkheid betreffende de vaststelling van het tarief. § 2. Worden aangemerkt als eindverbruikers in de zin van deze bepaling, voor het werk in onroerende staat en de andere handelingen omschreven in § 3, met betrekking tot de woningen daadwerkelijk gebruikt voor de huisvesting van bejaarden, leerlingen en studenten, minderjarigen, thuislozen en personen in moeilijkheden, de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke personen die beheren : 1° verblijfsinrichtingen voor bejaarden welke door de bevoegde overheid zijn erkend in het kader van de wetgeving inzake bejaardenzorg;2° internaten die zijn toegevoegd aan scholen of universiteiten of die ervan afhangen;3° jeugdbeschermingstehuizen en residentiële voorzieningen die op duurzame wijze, in dag- en nachtverblijf, minderjarigen huisvesten en die erkend zijn door de bevoegde overheid in het kader van de wetgeving op de jeugdbescherming of de bijzondere jeugdbijstand;4° opvangtehuizen die in dag- en nachtverblijf thuislozen en personen in moeilijkheden huisvesten en die erkend zijn door de bevoegde overheid. § 3. Worden beoogd : 1° het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen en het onderhouden, met uitsluiting van het reinigen, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed;2° prestaties die erin bestaan een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt;3° iedere handeling, ook indien niet beoogd in 2° hierboven, die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw : a) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie voor centrale verwarming of airconditioning, daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regel- en controletoestellen verbonden aan de ketel of aan de radiatoren;b) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een sanitaire installatie van een gebouw en, meer algemeen, van al de vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten op een waterleiding of een riool;c) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische installatie van een gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van lampen;d) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie, van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon;e) van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en meubels met ingebouwde wasbak, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken of een badkamer is uitgerust;f) van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw worden geplaatst;4° iedere handeling, ook indien niet beoogd in 2° hierboven, die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbekleding of -bedekking als de plaatsing ervan in een gebouw ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat gesneden volgens de afmetingen van de te bedekken oppervlakte;5° het aanhechten, het plaatsen, het herstellen en het onderhouden, met uitsluiting van het reinigen, van goederen bedoeld in 3° en 4° hierboven;6° de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van de hierboven bedoelde handelingen. § 4. Het verlaagd tarief is in geen geval van toepassing op : 1° werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen, die geen betrekking hebben op de eigenlijke woning, zoals bebouwingswerkzaamheden, tuinaanleg en oprichten van afsluitingen;2° werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen, die tot voorwerp hebben de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van zwembaden, sauna's, midgetgolfbanen, tennisterreinen en dergelijke installaties;3° het gedeelte van de prijs met betrekking tot de levering van verwarmingsketels in appartementsgebouwen alsook op de levering van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van liftinstallaties. ».
Art. 2.Artikel 1quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 december 1995 en gewijzigd bij de wet van 20 januari 1998, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1ter.In afwijking van artikel 1 worden vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 onderworpen aan het tarief van 6 pct. : 1° de herstelling van fietsen;2° de herstelling van schoeisel en lederwaren;3° de herstelling en het vermaken van kleding en huishoudlinnen.».
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.
Art. 4.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 januari 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1ste editie;
Wet van 20 januari 1998, Belgisch Staatsblad van 5 februari 1998;
Koninklijk besluit van 20 juli 1970, Belgisch Staatsblad van 31 juli 1970;
Koninklijk besluit van 1 december 1995, Belgisch Staatsblad van 16 december 1995;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973;
Wet van 4 juli 1989, Belgisch Staatsblad van 25 juli 1989;
Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1996.