gepubliceerd op 27 april 2005
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten
18 APRIL 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 16, 1°, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2002, op artikel 17, § 1, C, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999, 22 december 2000 en 28 januari 2002, op artikel 30, § 1, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, op artikel 33ter, § 1, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, op artikel 34, § 1, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, en op artikel 112, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, inzonderheid op artikel 14, § 1, 9°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2001;
Overwegende dat de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-Staten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, de Bijlagen I, II en III, de Protocollen en de Slotakte, gedaan te Luxemburg op 21 juni 1999 en goedgekeurd door de wet van 30 januari 2002, aan de onderdanen van de Zwitserse Confederatie de toegang tot een bezoldigde activiteit op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Gemeenschap garandeert, onder voorbehoud van de betrekkingen die in de overheid, verbonden zijn aan de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben algemene Staatsbelangen of van andere openbare instanties te behartigen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 september 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 29 oktober 2004;
Gelet op het protocol nr. 512 van 8 december 2004 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op advies 37.998/1 van de Raad van State, gegeven op 10 februari 2005;
Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 16, 1°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat te behartigen, of, in de andere gevallen, Belg zijn of burger van een andere Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat; ».
Art. 2.Artikel 17, § 1, C, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999, 22 december 2000 en 28 januari 2002, wordt vervangen als volgt : « C. De afgevaardigde bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid kan, voor een bepaalde vergelijkende selectie, een minimumleeftijd voorschrijven of bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven in een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat, namelijk het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt. »
Art. 3.Artikel 30, § 1, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, wordt vervangen als volgt : « Wanneer een geslaagde een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van de toepasbare bepalingen in een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat of bij een instelling van de Europese Gemeenschappen of een instelling die opgericht werd door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt. »
Art. 4.Artikel 33ter, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 16 november 2001, wordt vervangen als volgt : « Wanneer een kandidaat een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van de toepasbare bepalingen in een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat of bij een instelling van de Europese Gemeenschappen of een instelling die opgericht werd door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt. »
Art. 5.Artikel 34, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, wordt vervangen als volgt : « Wanneer een geslaagde of een kandidaat een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van de toepasbare bepalingen in een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat of bij een instelling van de Europese Gemeenschappen of een instelling die opgericht werd door of krachtens een van de verdragen welke ze regelen, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt. »
Art. 6.Artikel 112 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 112.§ 1. Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar, de Belgische ambtenaar die niet meer aan de Belgische nationaliteitsvoorwaarde voldoet en van wie de functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat te behartigen. § 2. Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar, de ambtenaar die onderdaan is van een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat, die andere functies uitoefent dan die bedoeld in § 1 en die niet meer aan zijn nationaliteitsvoorwaarde voldoet zonder er een andere te verwerven van een andere staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat. § 3. Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar, de ambtenaar : 1° van wie de benoeming als onregelmatig werd vastgesteld binnen de termijn van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State; deze termijn is niet geldig in geval van arglist of bedrog vanwege de ambtenaar; 2° die niet meer zijn burgerlijke of politieke rechten geniet;3° die niet langer aan de wetten over de dienstplicht voldoet of die zich niet langer in een regelmatige toestand bevindt tegenover de verplichtingen inzake de nationale dienst in de Staat waarvan hij onderdaan is;4° van wie de medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;5° die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en op voorhand verwittigd werd en om opheldering verzocht is;6° die zich in een geval bevindt waar de toepassing van de burgerlijke wetten en de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;7° die om tuchtredenen wordt ontslagen van ambtswege of afgezet. De bepaling onder 5° is niet van toepassing op de ambtenaar die aan een georganiseerde werkonderbreking deelneemt. § 4. Dit artikel is van toepassing op de stagiairs. »
Art. 7.Artikel 14, § 1, 9°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2001, wordt vervangen als volgt : « 9° tot de overheidsdiensten van een andere staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat; ».
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 31 mei 2004.
Art. 9.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 april 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT