Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 april 2000
gepubliceerd op 29 augustus 2000

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 29 mei 1998 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 15 juni 1998 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de opvoedings- en huisvestingsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012247
pub.
29/08/2000
prom.
18/04/2000
ELI
eli/besluit/2000/04/18/2000012247/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 APRIL 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 29 mei 1998 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 15 juni 1998 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de opvoedings- en huisvestingsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 29 mei 1998 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 15 juni 1998 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de opvoedings- en huisvestingsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Aalst, 18 april 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.

Bijlage Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 29 mei 1998 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 15 juni 1998 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen. - Maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de opvoedings- en huisvestingsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap (Overeenkomst geregistreerd op 27 augustus 1998 onder het nummer 48962/CO/319) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector en het koninklijk besluit van 16 april 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 24 april 1998). HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de instellingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK III. - Omschrijvingen

Art. 3.§ 1. Onder werknemers wordt verstaan het mannelijk en vrouwelijk arbeiders- en bediendenpersoneel. § 2. Onder partijen wordt verstaan de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze overeenkomst hebben gesloten en de werkgevers en de werknemers als bedoeld onder artikel 2 die door de algemeen verbindend verklaring ervan zullen gebonden zijn. § 3. Onder sector wordt verstaan de sector als bedoeld onder artikel 2 van deze overeenkomst. § 4. Onder koninklijk besluit 1 wordt verstaan het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. § 5. Onder koninklijk besluit 2 wordt verstaan het koninklijk besluit van 16 april 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevording van de tewerkstelling in de non-profit sector. § 6. Onder bevoegde ministers wordt verstaan de Federale Ministers van Tewerkstelling en Arbeid en van Sociale Zaken en de bevoegde Minister van de Vlaamse Gemeenschapsregering. § 7. Onder aanvragende instelling wordt verstaan de instelling welke bij het sociaal fonds een aanvraagdossier indient ten einde middelen te verwerven met het oog op de bevordering van de tewerkstelling zoals voorzien in onderhavige overeenkomst. § 8. Onder sociaal fonds wordt verstaan het Fonds Sociale Maribel voor de Opvoedings- en Huisvestingsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap, dat zal opgericht worden bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap in uitvoering van de wet van 1958 betreffende de fondsen van bestaanszekerheid. HOOFDSTUK IV. - Patronale RSZ-bijdrageverminderingen

Art. 4.Overeenkomstig het koninklijk besluit 1 en conform de beschikkingen van onderhavige overeenkomst kan de sector genieten van een forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdrage in de sociale zekerheid.

Art. 5.De globale opbrengst van de bijdragevermindering vermeld onder artikel 4 wordt als volgt berekend : - op 1 juli 1998 : 22.556 werknemers x 6.500 F = 146.614.000 F per kwartaal; - op 1 juli 1999 : 23.351 werknemers x 9.750 F = 227.672.250 F per kwartaal.

Tot op het ogenblik van de overname door het op te richten sociaal fonds zal de bestaande regeling van Sociale Maribel op basis van het koninklijk besluit 1 onverminderd doorgaan zoals voorzien in artikel 23.

Deze berekening is gebaseerd op de RSZ-gegevens van 31 december 1996 en artikel 2 van het koninklijk besluit tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdrage per werknemer die tenminste halftijds is tewerkgesteld. HOOFDSTUK V Aantal gesubsidieerde / niet gesubsidieerde werknemers

Art. 6.De werkgevers die behoren tot het toepassingsgebied van deze overeenkomst stellen in principe geen werknemers tewerk waarvoor zij geen subsidiëring ontvangen voor de personeelskosten. HOOFDSTUK VI. - Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 7.De sector verbindt er zich toe de opbrengsten van de forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdragen als bedoeld onder artikel 4 en 5 van onderhavige overeenkomst uitsluitend aan te wenden voor netto aangroei van het totaal arbeidsvolume en van de reguliere tewerkstelling.

Art. 8.In uitvoering van artikel 7, en vertrekkend van artikel 5 van onderhavige overeenkomst, zal uiterlijk op 30 juni 1999 een minimale netto-bijkomende tewerkstelling gerealiseerd worden van 488 voltijds equivalent werknemers (inclusief het contingent van de vorige Sociale Maribel) aan een gemiddelde bruto-loonkost van 1.200.000 F (dit wil zeggen de bruto lonen overeenstemmend met de sectorale conventionele baremieke loonschalen en voorwaarden voor de uitgeoefende functies, verhoogd met de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid).

Art. 9.De netto aangroei van de tewerkstelling, alsmede de toename van het arbeidsvolume dienen gerealiseerd te worden op het vlak van de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap, waarbij elke onderneming of groepering van ondernemingen er zich toe verbindt de ter beschikking gestelde middelen integraal om te zetten in bijkomende tewerkstelling.

Art. 10.De werknemers als bedoeld in artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit 1 worden niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemers. HOOFDSTUK VII. - Specifieke bepaling

Art. 11.Het sociaal fonds ontvangt via de RSZ de opbrengsten van de bijdragevermindering als bedoeld onder artikel 5 van onderhavige overeenkomst. Het sociaal fonds wordt belast met de toewijzing van de onder artikel 8 bepaalde arbeidsplaatsen en volgens de modaliteiten onder hoofdstuk XI. HOOFDSTUK VIII. - Waarborgen met betrekking tot de aanwending van de RSZ-bijdragevermindering ten voordele van de tewerkstelling

Art. 12.In uitvoering van artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit 1 zal elke werkgever om de zes maanden een verslag bezorgen aan het sociaal fonds.

Te dien einde zal het sociaal fonds een model van verslag opstellen aan de hand van nader vast te stellen reglementering en modaliteiten.

Het sociaal fonds kan bijkomende informatie opvragen.

Art. 13.Het onder artikel 12 bedoelde verslag moet ten laatste op 15 februari en 15 september van elk jaar worden bezorgd aan het sociaal fonds. Het dient geattesteerd door de werkgever en alle leden van de ondernemingsraad, of bij ontstentenis door de leden van de vakbondsafvaardiging. Zij ontvangen minstens 14 dagen voor de attestatie een exemplaar van het verslag.

Art. 14.Het sociaal fonds stelt zesmaandelijks een globaal verslag op dat aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap wordt bezorgd.

De voorzitter bezorgt het aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken en de bevoegde Minister van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK IX. - Voltijds en deeltijds personeel

Art. 15.Wat de indeling van voltijds en deeltijds tewerkgestelde werknemers betreft heeft de sector voldaan aan de verplichtingen gezien deze gemiddeld meer dan 40 pct. deeltijdse werknemers telt. HOOFDSTUK X. - Kalender met betrekking tot de verwezenlijking van de bijkomende tewerkstelling

Art. 16.De sector verbindt er zich toe minstens 50 pct. van de onder artikel 8 van onderhavige overeenkomst vermelde netto-bijkomende tewerkstelling te realiseren op 31 december 1998 en 100 pct. op 31 december 1999.

De kalender kan aangepast worden door het sociaal fonds indien het sociaal fonds niet op tijd over de nodige financiële middelen beschikt. HOOFDSTUK XI Modaliteiten van toewijzing van de netto-bijkomende tewerkstelling

Art. 17.Bij de aanwervingen zal voorrang gegeven worden aan functies die gericht zijn op de verbetering van de arbeidsdruk en van de dienstverlening.

Art. 18.De functies die in aanmerking komen, voor de bijkomende aanwerving, vergoed volgens de vigerende baremieke loonschalen en voorwaarden, behoren, met uitzondering van het directiepersoneel, tot de functiecategorieën zoals bepaald in de betrokken sectoren geldende collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de loonsvoorwaarden.

Art. 19.Het paritair subcomité zal de criteria en de modaliteiten ontwikkelen op basis waarvan de opbrengsten van de RSZ-vermindering zullen worden toegekend ter bevordering van de bijkomende werkgelegenheid. HOOFDSTUK XII. - Aanvraagmodaliteiten

Art. 20.De instellingen bedoeld onder artikel 2 en artikel 3, § 7, van onderhavige overeenkomst moeten aan het sociaal fonds een aanvraagdossier overmaken uiterlijk op 1 oktober 1998.

Het sociaal fonds stelt hiertoe een model-aanvraagdossier op.

Art. 21.Op basis van de criteria die door het paritair subcomité werden vastgelegd, overeenkomstig de bepalingen van het sociaal fonds, zal een overleg op instellingsniveau, gevoerd in de ondernemingsraad, of bij ontstentenis met de syndicale afvaardiging, bepalen in welke diensten en functies de arbeidsdruk het hoogst is. Dit overleg moet vaststellen in welke diensten en functies de bijkomende tewerkstelling moet ingevuld worden en onder welke arbeidsvoorwaarden dit zal gebeuren.

In geval deze bespreking niet leidt tot een akkoord, kan door de werknemersvertegenwoordigers in de ondernemingsraad en/of syndicale afvaardiging een beroep gedaan worden op de regionale vakbondssecretarissen.

Het dossier moet vergezeld zijn van een kopie van het verslag van voornoemde bespreking.

Art. 22.Bij vaststelling van gebreke aan akkoord als voorzien onder artikel 21 zal het sociaal fonds de toewijzing van de ter beschikking staande middelen bepalen.

Het sociaal fonds zal een procedure uitwerken om eventuele niet naleving van akkoorden te corrigeren. Indien gelden zouden ontvangen zijn waartegenover geen tewerkstelling is geplaatst zullen de gelden teruggevorderd worden of in mindering gebracht van te ontvangen middelen, conform de geldende reglementen. HOOFDSTUK XIII. - Overname van de verplichtingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel")

Art. 23.Het sociaal fonds zal bij prioriteit de nodige schikkingen treffen opdat zij de uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel"), gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap, kan overnemen met de bedoeling de reeds gecreëerde tewerkstelling via deze collectieve arbeidsovereenkomst te bestendigen en de financiering ervan te waarborgen.

Deze overeenkomst binnen het sociaal fonds zal geconcretiseerd worden door een collectieve arbeidsovereenkomst in het paritair subcomité. HOOFDSTUK XIV. - Inwerkingtreding en duurtijd

Art. 24.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1998 en is gesloten voor onbepaalde duur. Zij kan worden opgezegd door elk van de partijen mits een opzegging van drie maanden betekend bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 18 april 2000.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^