gepubliceerd op 28 september 2005
Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
17 SEPTEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, inzonderheid op artikel 1, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, inzonderheid op artikel 2, § 1, 2°, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 juni 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 1 juli 2005;
Gelet op het advies 38.719/1/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Middenstand, Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een Handicap, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Besluit : Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
Artikel 1.In artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten gunste van de zelfstandigen, worden de woorden « het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten ».
Art. 2.Artikel 8, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 februari 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Hij verkrijgt opnieuw zijn hoedanigheid van rechthebbende indien de in het vorig lid bedoelde oorzaak van uitsluiting niet meer bestaat of indien hij, na hertrouwd te zijn, niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de betrokken personen, met uitzondering van de gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen. »
Art. 3.In artikel 9, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 februari 1991 en 5 december 2000, worden de eerste en tweede leden vervangen door de volgende bepalingen : « De wees verliest zijn hoedanigheid van rechthebbende indien de overlevende vader of moeder hertrouwd is of een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 8, § 2, laatste lid.
Hij verkrijgt opnieuw zijn hoedanigheid van rechthebbende indien de overlevende ouder niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan of met de persoon met wie een feitelijk gezin gevormd werd. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de betrokken personen, met uitzondering van de gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen. »
Art. 4.In artikel 15, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 februari 1991, 16 maart 2000, 5 december 2000 en 7 september 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : « 6° : op voorwaarde dat zij deel uitmaken van zijn gezin, zijn kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten, die van zijn echtgenoot, van zijn gewezen echtgenoot of van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, en ook die van een persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde als bedoeld in boek III, titel Vbis , van het Burgerlijk Wetboek en geen feitelijk gezin meer vormt.De rechthebbende opent dit recht eveneens voor zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen, deze van zijn echtgenoot of deze van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis , van het Burgerlijk Wetboek, wanneer deze overeenkomstig artikel 33 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende, of wanneer hij diezelfde kleinkinderen en achterkleinkinderen uitsluitend of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een onderwijs-, een opvoedings- of een verplegingsinrichting of bij een particulier; »; b) de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt : « 7° a) de kinderen van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, de kinderen die door deze persoon geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen, de kinderen van de gewezen echtgenoot, de kinderen die door de gewezen echtgenoot geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen, op voorwaarde dat deze kinderen deel uitmaken van het gezin.De rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen wanneer deze overeenkomstig artikel 33 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende; b) de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde als bedoeld in boek III, titel Vbis , van het Burgerlijk Wetboek en geen feitelijk gezin meer vormt, en ook de kinderen geadopteerd of onder pleegvoogdij genomen door een van de hiervoor bedoelde personen, op voorwaarde dat die kinderen deel uitmaken van zijn gezin.De rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen wanneer deze overeenkomstig artikel 33 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende; c) de niet van zijn gezin deel uitmakende kinderen van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis , van het Burgerlijk Wetboek;d) de niet van zijn gezin deel uitmakende kinderen die geadopteerd of onder pleegvoogd genomen zijn door de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis , van het Burgerlijk Wetboek.»
Art. 5.Artikel 15, § 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 1991, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid opent de langstlevende echtgenoot ook recht als het kind in een instelling geplaatst is als bedoeld in artikel 33, op voorwaarde dat het onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakte van zijn gezin. »
Art. 6.In artikel 25bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in de bepaling onder 2° worden de woorden « van de artikelen 25 of 26, § 1 » vervangen door de woorden « van de artikelen 25, of 26, § 1 of 26, § 1bis »; - in de bepaling onder 3° worden de woorden « artikel 26, § 1 » vervangen door de woorden « artikel 26, § 1 of § 1bis »; - in de bepaling onder 4° worden de woorden « artikel 25 of 26, § 1 » vervangen door de woorden « artikel 25, of 26, § 1 of § 1bis ».
Art. 7.Artikel 26, § 1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2003, wordt aangevuld als volgt : « De kinderbijslag wordt verder toegekend ten gunste van het verdwenen kind in de zin van artikel 25bis en tot de geldigheid van de medische beslissing, die vóór de verdwijning werd genomen, verstreken is, onverminderd de in voormeld artikel bepaalde grenzen. »
Art. 8.Artikel 31, § 2, eerste lid, 2° van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 maart 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° indien het ontvoogd is of de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en een hoofdverblijfplaats heeft die verschillend is van die van de persoon, bedoeld in § 1, met uitzondering van de gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de informatie verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen niet of niet meer met de realiteit overeenstemt; »
Art. 9.In artikel 36 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1994 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 3, 3° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° indien : - de bijslagtrekkende verlaten is door zijn rechthebbende echtgenoot en hij hetzij aangifte heeft gedaan van deze verlating bij de vrederechter van zijn hoofdverblijfplaats, hetzij klacht heeft neergelegd bij de kommandant van de federale politie of de politiecommissaris van zijn woonplaats, binnen drie maanden volgend op de verlating; - of indien de bijslagtrekkende werd toegestaan een verblijfplaats te hebben onderscheiden van die van zijn echtgenoot in toepassing van de artikelen 223 van het Burgerlijk Wetboek of 1280 van het Gerechtelijk Wetboek; - of wanneer de bijslagtrekkende die met de rechthebbende niet samenwoont een leefloon geniet dat door het Openbaar Centrum van maatschappelijk welzijn wordt toegekend; » b) § 3 wordt aangevuld als volgt : « 5° ten gunste van de rechthebbende beoogd in artikel 6, derde lid, voor de kinderbijslag met betrekking tot de periode die begint vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op datgene van het vonnis van faillietverklaring of, naargelang van het geval, van zijn activiteitsstopzetting.»; c) in § 4 worden de woorden « ten voordele van de bijslagtrekkende die uit de echt gescheiden is of gescheiden is van tafel en bed » vervangen door de woorden « ten voordele van de in artikel 31, § 1 bedoelde bijslagtrekkende die geen deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende ouder ». Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen
Art. 10.In artikel 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 worden de woorden « Het verhoogt of vermindert met 7,44 EUR telkens wanneer de bedragen van de kinderbijslag worden gewijzigd ingevolge een stijging of een daling van dit indexcijfer. » vervangen door de woorden « Het evolueert overeenkomstig de bepalingen van artikel 23 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen. ».
Art. 11.Artikel 1 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
Artikelen 2 en 3 hebben uitwerking met ingang van de eerste dag van het trimester waarin zich de datum bevindt die vijf jaar voorafgaat aan de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 4 treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Artikel 5 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Artikelen 6 en 7 hebben uitwerking met ingang van 2 januari 1996.
Artikel 8 treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 9 treedt in werking op de eerste dag van het kwartaal dat volgt na dit waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 10 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2004.
Art. 12.Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 september 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE