Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 mei 2007
gepubliceerd op 20 juni 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2007000615
pub.
20/06/2007
prom.
17/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/17/2007000615/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 MEI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De LPG-gassen produceren minder vervuilende stoffen die nefast zijn voor de gezondheid en het milieu en minder broeikasgassen dan benzine en diesel; zij dragen bij aan de algemene luchtkwaliteit. Hun gebruik moet evenwel het voorwerp uitmaken van veiligheidsmaatregelen. Daarom stelt dit ontwerp de maatregelen vast voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren.

Het ontwerp van koninklijk besluit heeft het voorwerp uitgemaakt van het advies 41.867/4 van 4 januari 2007 van de Raad van State.

De Raad van State merkte op dat het verplichte advies van de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing ruim twee en een half jaar geleden werd verstrekt, en dat hierdoor moet worden bekeken of sedertdien de feitelijke en juridische omstandigheden niet zijn gewijzigd.

Aangezien blijkt dat er inderdaad geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, lijkt het niet nuttig om voorliggend ontwerp opnieuw voor te leggen aan de Hoge Raad.

De Raad van State wees tevens op de mogelijkheid voorzien in artikel 2 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in degelijke gevallen, om afwijkingen van de basispreventienormen te voorzien. Aangezien er terzake tot op heden nog geen koninklijk besluit is dat het stelsel van die afwijkingen organiseert, kunnen er nog geen afwijkingen worden toegekend, aldus de Raad van State, en dit terwijl de wetgever dit toch wel degelijk had gewild.

Er wordt echter op heden volop gewerkt aan een ontwerptekst tot regeling van een stelsel van afwijkingen.

ANALYSE VAN DE ARTIKELEN Artikel 1 De Raad van State merkte hier op dat het wenselijk is dat de definitie van een gesloten parking wordt herzien.

Aan deze opmerking werd tegemoet gekomen.

Artikelen 2 t.e.m. 5 Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Artikel 6 Dit artikel voorziet in een vermoeden dat de producten die wettelijk gefabriceerd of gecommercialiseerd werden in een andere Lidstaat van de Europese Unie of in Turkije of wettelijk gefabriceerd zijn in een Staat van de EFTA die het Verdrag inzake de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend en eenzelfde niveau van bescherming bieden als het in de huidige reglementering gedefinieerde niveau, beantwoorden aan de technische specificaties van dit ontwerp.

Hier merkt de Raad van State op dat er moet worden voorzien in nadere regels op grond waarvan wordt beslist dat de hogerbedoelde producten eenzelfde niveau van bescherming hebben.

Aan deze opmerking wordt gevolg gegeven : punt 4.2 van bijlage 1 van voorliggend ontwerp voorziet de modaliteiten van de gelijkstelling van het beschermingsniveau van de in artikel 6 bedoelde producten. Het veiligheidsniveau van bovenbedoelde producten zal hiertoe bekeken worden door het organisme die de controle uitoefent op de conceptie en de realisatie van de verschillende beveiligingsinstallaties.

Artikel 7 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Bijlage I Bijlage I voorziet in de verplichting om bepaalde normen na te leven.

Dit brengt de Raad van State ertoe te stellen dat de inhoud van deze normen dient te worden gepubliceerd.

Het ontwerp volgt hieromtrent het advies van de Raad van State niet.

Een norm geeft de regels van goed vakmanschap weer die, op het moment dat ze worden aangenomen, gelden voor een bepaald product, een bepaald procédé of een bepaalde dienst.

Op zich is het naleven van een norm niet verplicht. Het wordt dit wél wanneer dit door afdwingbare regelgeving zo wordt voorgeschreven.

Artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2004 betreffende de uitvoeringsmodaliteiten van de normalisatieprogramma's evenals de bekrachtiging of registratie van normen, genomen in uitvoering van de wet van 3 april 2003 betreffende de normalisatie, bepaalt in dit verband dat de Staat en de andere publiekrechtelijke personen aan de door het Bureau voor Normalisatie gepubliceerde normen kunnen refereren in besluiten, verordeningen, administratieve handelingen en bestekken door een eenvoudige verwijzing naar het indicatief van deze normen.

Een integrale bekendmaking van de norm in het Belgisch Staatsblad is niet mogelijk, aangezien normen auteursrechtelijk zijn beschermd. Een verspreiding van normen is inderdaad verboden zonder uitdrukkelijke schriftelijke toelating vanwege het Bureau voor Normalisatie, en dit krachtens artikel 5 van het KB van 25 oktober 2004.

Professionelen die een norm willen naleven, dienen zich aldus te wenden tot het Bureau voor Normalisatie. Zij kunnen er de norm aankopen, tegen een door die instelling vastgestelde prijs, of haar gratis raadplegen in de bibliotheek.

Voor punt 4.2 van bijlage I maakte de Raad van State de opmerking dat er een duidelijker onderscheid moest worden gemaakt tussen de maandelijkse en de jaarlijkse nazichten. Ook vond zij dat er meer moest worden gepreciseerd wie de bevoegde persoon was bedoeld door de tekst.

Aan deze opmerkingen werd tegemoet gekomen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

17 MEI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003;

Overwegende dat met het oog op de veiligheid van de gebruikers en de hulpdiensten een gesloten parkeergebouw aan minimale technische voorschriften moet voldoen alvorens er LPG-voertuigen mogen worden in toegelaten;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing van 27 mei 2004;

Gelet op de uitvoering van de vormvoorschriften voorgeschreven bij de Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en van de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 juli 2006;

Gelet op advies nr 41.867/4 van 4 januari 2007 van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit en van de bijlagen ervan, wordt verstaan onder : 1° parkeergebouw : een gebouw of onderdeel daarvan, in één of meer bouwlagen met het doel daarin auto's te parkeren;2° open parkeergebouw : een parkeergebouw waarvan elk niveau over twee tegenovergestelde gevels beschikt die aan de volgende voorwaarden voldoen : a) deze gevels staan over hun gehele lengte maximaal 60 m uit elkaar;b) elk van deze gevels bevat openingen waarvan de nuttige oppervlakte minstens 1/6de van de totale oppervlakte van de verticale binnen- en buitenwanden van de omtrek van dit niveau beslaat;c) de openingen zijn gelijkmatig verdeeld over de lengte van elk van de twee gevels;d) tussen deze twee gevels zijn eventuele obstakels toegestaan, voor zover de nuttige oppervlakte voor de luchtdoorstroming, waarbij rekening gehouden wordt met een volledige bezetting van de parkeerplaatsen voor auto's, minstens gelijk is aan de oppervlakte van de openingen die vereist is in elk van deze gevels;e) de horizontale afstand in open lucht tussen deze gevels en elk buitenobstakel moet minstens 5 m bedragen;3° gesloten parkeergebouw : een parkeergebouw dat niet voldoet aan één van de in punt 2° opgesomde voorwaarden;4° automatisch parkeergebouw : parkeergebouw zonder verkeer van personen of van auto's met chauffeurs, waarin de voertuigen met aangedreven transportinrichtingen vanaf de ingang van het parkeergebouw naar hun plaats worden gebracht en omgekeerd terug naar de uitgang worden gebracht;5° LPG : vloeibaar gemaakte petroleumgassen.

Art. 2.De voorschriften van de bijlagen van dit besluit zijn van toepassing op de parkeergebouwen waarvan het aantal parkeerplaatsen gelijk is aan of groter dan 10 voertuigen, die gesloten zijn of waarvoor het vloerniveau lager ligt dan het natuurlijke terreinniveau.

Art. 3.De gesloten parkeergebouwen die voldoen aan de technische voorschriften opgenomen in bijlage I mogen gebruikt worden voor het parkeren van voertuigen aangedreven met LPG met controlevignet zoals voorzien in bijlage E bij het koninklijk besluit van 9 mei 2001 betreffende het gebruik van LPG voor de aandrijving van voertuigen.

Art. 4.De gesloten parkeergebouwen die voldoen aan de voorschriften van dit besluit zijn uitgerust met een signalering in overeenstemming met het model zoals voorzien in bijlage II, die de toegang verbiedt voor voertuigen aangedreven met LPG die niet uitgerust zijn met het controlevignet vastgesteld in bijlage E bij het koninklijk besluit van 9 mei 2001.

Art. 5.De gesloten parkeergebouwen die niet voldoen aan de voorschriften van dit besluit moeten uitgerust zijn met een signalering in overeenstemming met het model zoals voorzien in bijlage II van dit besluit, die duidelijk maakt dat de toegang voor voertuigen aangedreven met LPG verboden is.

Art. 6.De producten die wettelijk gefabriceerd of gecommercialiseerd werden in een andere Lidstaat van de Europese Unie of in Turkije of wettelijk gefabriceerd in een Staat van de EFTA die het Verdrag inzake de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft en eenzelfde niveau van bescherming biedt als het in de huidige reglementering gedefinieerde niveau, worden beschouwd als beantwoordend aan de technische specificaties van dit besluit. De gelijkstelling van het beschermingsniveau wordt vastgesteld overeenkomstig de modaliteiten beschreven in punt 4.2 van bijlage I van dit besluit.

Art. 7.Onze Minister van Binnenlandse Zaken, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 mei 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage I 1. Opvatting van het gesloten parkeergebouw. Met betrekking tot de indeling van de gesloten parkeergebouwen zijn twee opvattingen toegelaten : a) ofwel kunnen alle plaatsen gebruikt worden voor het parkeren van LPG-voertuigen;b) ofwel is een gedeelte van het gesloten parkeergebouw voorbehouden voor het parkeren van LPG-voertuigen. In dit geval mogen de veiligheidsinstallaties beschreven in punt 2.1 en 2.3 beperkt worden tot dit gedeelte van het gesloten parkeergebouw. 2. Veiligheidsinstallaties 2.1. Gasdetectieinstallatie 2.1.1. Het gesloten parkeergebouw is uitgerust met een gasdetectieinstallatie voor brandbare gassen. Deze installatie kan gekoppeld worden aan de CO-detectie en de branddetectieinstallatie.

Bij het gelijktijdig detecteren van LPG, CO of brand, gebeurt de sturing van de ventilatie zo dat het overeenstemmende grootste debiet ingeschakeld wordt. 2.1.2. De keuze, de installatie, het gebruik en het onderhoud van de gasdetectieinstallatie gebeuren overeenkomstig de norm NBN EN 50073, waarbij bovendien rekening gehouden wordt met de volgende voorschriften : a) de LPG-detectie is een vaste automatische installatie berustend op puntmetingen aangesloten op een detectiecentrale;b) de detectoren worden op 150 mm boven het vloeroppervlak geplaatst in een luchtstromingsluwe omgeving en zijn zo geplaatst dat ze niet onderhevig zijn aan beschadiging door auto's;c) geen enkel punt van het gesloten parkeergebouw of van het gedeelte voorbehouden voor LPG-voertuigen bevindt zich op een afstand van meer dan 20 m van een detector. 2.1.3. Bij een gemeten LPG-gehalte van de lucht groter dan 10 % van het volume dat overeenstemt met de onderste explosiegrens van LPG moet de verluchting voorzien in punt 2.3.2 b ingeschakeld worden volgens het ventilatieregime, zoals beschreven in punt 2.3.1. Bovendien, moet de alarminstallatie, bedoeld in punt 2.2, worden ingeschakeld. 2.1.4. In geval van een defect van de gasdetectieinstallatie, moet de verluchting ingeschakeld worden volgens het ventilatieregime, zoals beschreven in punt 2.3.1.

In geval van een defect van de verluchtingsinstallatie, dient de herstelling onverwijld te gebeuren. 2.2. Alarminstallatie 2.2.1. Het gesloten parkeergebouw is uitgerust met een alarminstallatie. De alarminstallatie geeft zowel hoorbare als zichtbare signalen. 2.2.2. De alarmsignalen moeten vanaf iedere plaats binnen het gesloten parkeergebouw duidelijk waarneembaar zijn en mogen geen verwarring stichten met andere signalen.

De geluidsignalen moeten buiten de auto's hoorbaar zijn bij normaal ventilatieregime. 2.3. Aangedreven verluchtingsinstallatie 2.3.1. Het ventilatieregime bedraagt minimaal 0,003 m3/s per m2 oppervlakte van de parkeerplaatsen en de parkeerwegen. 2.3.2. De verluchting kan als volgt gebeuren : a) ofwel permanent;b) ofwel binnen een reactietijd kleiner dan 15 seconden na de detectie van LPG-gas. In dit geval gebeurt de verluchting ofwel per verluchtingszone ofwel over de totale oppervlakte van het gesloten parkeergebouw. 2.3.3. Een verluchtingszone strekt zich uit over de te bewaken oppervlakte van de detectoren die de verluchting van die zone in werking stelt, verhoogd met een overlapping van tenminste 20 m tussen aangrenzende zones indien die niet van elkaar gescheiden door een gasdicht scherm van 1 m hoog. 2.3.4. De verluchtingsinstallatie bestaat uit tenminste twee gelijkwaardige verluchtingseenheden.

De verschillende verluchtingseenheden moeten per zone het ventilatieregime bepaald in punt 2.3.1 kunnen leveren.

De verluchtingseenheden moeten zo worden geschakeld dat, indien één verluchtingseenheid die de zone bedient, uitvalt, de andere eenheden die de zone bedienen vanzelf worden ingeschakeld en continu blijven werken. In dat geval, moet tevens een storingssignalering in werking treden. 2.3.5. De toevoer van de ventilatielucht moet zo worden uitgevoerd dat een volledige luchtdoorspoeling van de verluchtingszone van het gesloten parkeergebouw gewaarborgd is. 2.3.6. Geen enkel trappenhuis of liftkoker mag worden gebruikt voor de afvoer van lucht uit het gesloten parkeergebouw. 2.3.7. De vertrekken in het gesloten parkeergebouw waarin personen langdurig verblijven, inzonderheid de vertrekken voor bewaking, zijn onafhankelijk verlucht en zijn in overdruk ten opzichte van het parkeergebouw. 2.4. Stroomvoorziening 2.4.1. Op het hoofdverdeelbord, verzekeren afzonderlijke kringen de elektrische voeding naar de volgende installaties : - aangedreven verluchting, met een afzonderlijke kring per verluchtingseenheid; - gasdetectieinstallatie; - alarminstallatie.

Dit verdeelbord, met inbegrip van bijkomende verdeelborden die de elektrische voeding van de bovenvermelde installatie verzekeren, moeten zich buiten het compartiment van het parkeergebouw bevinden. 2.4.2. Alle groeps- en hoofdschakelaars, waarmee de voeding van de veiligheidsinstallaties kan worden onderbroken, zijn voorzien van een bordje « VEILIGHEIDSINSTALLATIE NIET UITSCHAKELEN ». 2.4.3. De aangedreven verluchtingsinstallatie is uitgerust met een noodstroomvoorziening die, automatisch en binnen 1 minuut na de uitval van de normale stroom, haar werking gedurende één uur verzekert.

De detectie-installatie voor LPG, CO en brand en de alarminstallatie zijn met een eigen onderbrekingsvrije noodstroomvoorziening uitgerust. 2.4.4. Zij voldoen aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, in het bijzonder de voorschriften inzake het ontploffingsgevaar in ontplofbare gasatmosfeer. 2.5. Automatische blusinstallatie De automatische parkeergebouwen zijn uitgerust met een automatische blusinstallatie volgens de norm NBN EN12845. 3. Uitbating Indien permanent toezichthoudend en bedienend personeel van het gesloten parkeergebouw aanwezig is, worden signalisatie- en bedieningspanelen geplaatst in het vertrek waar deze personeelsleden geïnstalleerd zijn, opdat deze de storings-, waarschuwings- en alarmsignalen van de aanwezige veiligheidsinstallaties zouden kunnen waarnemen. Indien toezichthoudend en bedienend personeel afwezig is of bij gebrek aan dit personeel, worden de storings-, waarschuwings- en alarmsignalen doorgemeld zodat deze onder doorlopend menselijk toezicht staan en die een onmiddellijke reactie kunnen verzekeren. 4. Onderhoud en controle. 4.1. Onderhoud De uitbater zorgt ervoor dat de toestellen van de detectie-, alarm-, aangedreven verluchtings- en automatische blusinstallaties op regelmatige tijdstippen onderhouden worden volgens de richtlijnen van de fabrikant. 4.2. Nazicht 4.2.1. Vóór de eerste indienststelling worden het ontwerp en de uitvoering van de verschillende beveiligingsinstallaties nagekeken, waarna jaarlijks de goede werking ervan wordt gecontroleerd.

Die nazichten gebeuren volgens de voorschriften van : - NBN EN 50073 voor de gasdetectieinstallatie, - NBN EN 12101-4 voor de verluchtingsinstallatie, - NBN EN 12845 voor de automatische blusinstallatie. 4.2.2. Het veiligheidsniveau van de in artikel 6 van dit besluit bedoelde producten wordt nagekeken vóór de ingebruikname van de installatie.

Dat nazicht wordt uitgevoerd op basis van de getuigschriften voor de desbetreffende toepassing opgemaakt door een laboratorium of een certificatieorganisme uit een Lidstaat van de Europese Unie of uit een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte, dat de waarborgen inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid zoals vastgelegd in de normen van de reeks EN 45000 of NBN EN ISO/IEC 17025 aantoont. 4.2.3. De in de punten 4.2.1 en 4.2.2 bedoelde nazichten gebeuren door één of meer geaccrediteerde controle-instelling(en) a) ofwel overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling, b) ofwel volgens een gelijkwaardige erkenningsprocedure van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte. 4.2.4. De uitbater zorgt ervoor dat de goede werking van de detectie-, alarm-, mechanische verluchtings- en automatische blusinstallaties één keer per maand nagekeken wordt.

De data van die controles en de daaruit voortvloeiende vaststellingen worden ter beschikking van de brandweerdienst gehouden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

BIJLAGE II 1. Signalering De verkeersborden moeten van het lichtweerkaatsend type of van het type met eigen verlichting zijn. De verkeersborden moeten, in de mate van het mogelijke, zuiver gehouden worden zodanig dat zij voor de weggebruikers identificeerbaar blijven. 1.1 Verbodsbord Elk gesloten parkeergebouw is ter plaatse van elke toegang voor auto's uitgerust met het bord L1.

Indien in een gedeelte van het parkeer-gebouw LPG-voertuigen worden toegestaan, wordt het bord L1 herhaald ter plaatse van de scheidingen tussen de verschillende zones.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De diameter van het bord bedraagt ten minste 0,4 m. 1.2 Onderbord Een gesloten parkeergebouw dat voldoet aan de technische voorschriften opgenomen in bijlage I bij dit besluit, is bovendien bij elke toegang voor auto's uitgerust met een onderbord L2 of L3.

Onderbord L2 dient gebruikt te worden indien de LPG-voertuigen met controlevignet gebruik mogen maken van elke parkeerplaats in het gesloten parkeergebouw.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Onderbord L3 dient gebruikt te worden indien de LPG-voertuigen met controlevignet slechts gebruik mogen maken van daartoe voorbehouden parkeerplaatsen in het gesloten parkeergebouw.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De borden L2 en L3 worden altijd gebruikt in combinatie met het verbodsbord L1 zij zijn ten minste 0,20 m hoog. 1.3 Parkeerbord Indien de LPG-voertuigen met controlevignet slechts gebruik mogen maken van daartoe voorbehouden parkeerplaatsen in het gesloten parkeergebouw, dan is het begin van deze zone afgebakend met het bord en onderbord L4.

De daarmee aangeduide plaatsen of zones zijn uitsluitend bestemd voor LPG-voertuigen met controlevignet.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De af te leggen weg voor LPG-voertuigen vanaf de ingang van het parkeergebouw naar deze voorbehouden plaatsen is duidelijk bewegwijzerd. 1.4 Markering van voorbehouden parkeerplaatsen Het wegdek van de parkeerplaatsen die voorbehouden worden voor LPG-voertuigen, is gemarkeerd in groen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de maatregelen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gesloten parkeergebouwen moeten voldoen om LPG-voertuigen te parkeren.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^