Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 januari 2005
gepubliceerd op 11 februari 2005

Koninklijk besluit tot toekenning van financiële hulp aan bepaalde steden en gemeenten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de lokale coördinatie van initiatieven inzake drugverslaving

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2005000059
pub.
11/02/2005
prom.
17/01/2005
ELI
eli/besluit/2005/01/17/2005000059/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 JANUARI 2005. - Koninklijk besluit tot toekenning van financiële hulp aan bepaalde steden en gemeenten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de lokale coördinatie van initiatieven inzake drugverslaving


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid artikel 1, § 2quater ;

Gelet op de wetten houdende de comptabiliteit van de Staat, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid artikelen 55 tot 58;

Gelet op de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 69, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 25 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Staat te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie, inzonderheid artikel 10;

Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 19 januari 2001;

Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 5 juli 2001, tot toekenning van een bedrag van 1.417.950,96 EUR voor de drugplannen en de zonale drugplannen.

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 december 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 4 januari 2005;

Gelet op de hoogdringendheid;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Overwegende dat de steden en gemeenten een Drugplan moeten opstellen met ingang vanaf 1 januari 2004 en dat ze het voor de uitvoering van dergelijk plan noodzakelijk personeel zo spoedig mogelijk moeten aanwerven;

Overwegende dat ze zo spoedig mogelijk kennis moeten hebben van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de subsidie, zodat ze over de nodige tijd kunnen beschikken om de in onderhavig besluit bedoelde projecten op te zetten;

Overwegende dat de Minister van Binnenlandse Zaken die projecten daarna zal onderzoeken en dat er een overeenkomst moet worden afgesloten tussen de stad of de gemeente en de Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de Beleidsnota van de Federale Regering aangaande de drugproblematiek, die onder de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken valt en waarvan de doelstellingen zijn : de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de lokale coördinatie van initiatieven inzake drugsverslaving;

Op voorstel van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt verstaan onder : « Drugplan » : initiatief met het oog op de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de lokale coördinatie van initiatieven inzake drugverslaving. « overeenkomst » : de overeenkomst zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Staat te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie.

Art. 2.De Minister van Binnenlandse Zaken kent een jaarlijkse subsidie toe met het oog op de uitvoering van een Drugplan in verband met de preventie van druggerelateerde maatschappelijke overlast en de coördinatie van lokale initiatieven inzake drugverslaving.

De subsidie wordt toegekend, binnen de beschikbare kredieten en volgens de in artikel 3 voorziene procedure, aan de steden en gemeenten die een Drugplan ten uitvoering willen brengen en die beantwoorden aan de in artikel 4 voorziene voorwaarden.

Art. 3.De stad of gemeente die van een financiële tussenkomst voor de inwerkingtreding van een Drugplan op haar grondgebied wil genieten, moet hiervoor een schriftelijke aanvraag aan de Minister van Binnenlandse Zaken richten en een project indienen dat volgende elementen omvat : 1. een lokale diagnose van de problematiek op het grondgebied;2. de algemene en specifieke doelstellingen;3. de voorziene strategie om die te bereiken;4. een begroting die opgesplitst is in personeels-, werkings- en investeringskosten.

Art. 4.§ 1. De steden en gemeenten die een Drugplan willen opzetten, mogen niet genieten van een andere toelage van de FOD Binnenlandse Zaken in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie; §2. De projecten die door de stad of de gemeente worden voorgesteld, moeten aan de volgende voorwaarden aangaande het opzetten van hun Drugplan beantwoorden : 1. een specifiek antwoord bieden op drugproblemen die zich in de stad of gemeente voordoen;2. rekening houden met de bezorgdheid van de burger over de aan drugs verbonden maatschappelijke overlast;3. zich integreren in een gemeentelijk globaal veiligheidsbeleid;4. bijdragen tot de instandhouding van de coherentie tussen het lokale veiligheids- en preventiebeleid en de initiatieven op het niveau van de politiezone;5. de maatschappelijke verwevenheid in de steden en de gemeenten herstellen en versterken;6. het onveiligheidsgevoel bestrijden;7. voor een laagdrempelige toegankelijkheid instaan, met name voor een gemarginaliseerd doel-publiek dat niet door de traditionele hulp- en zorgvoorzieningen van het betrokken oord bereikt wordt.

Art. 5.De door de steden en gemeenten voorgestelde projecten werken eerder de versterking van bestaande voorzieningen in de hand dan de creatie van nieuwe.

Als het drugplan een bestaande voorziening versterkt, zal de overeenkomst tussen de stad of gemeente en de Minister van Binnenlandse Zaken de modaliteiten van de samenwerking tussen de stad of gemeente en de betrokken voorziening verduidelijken.

Die modaliteiten zijn tevens het onderwerp van een overeenkomst tussen de stad of de gemeente en de betrokken voorziening.

Art. 6.De volgende werkingsassen zullen eerst uitgewerkt worden : 1° de lokale coördinatie van de initiatieven inzake drugverslaving;2° het straathoekwerk;3° de psychosociale hulp;4° de ambulante hulp;5° de creatie of versterking van opvang- en crisis-centra.

Art. 7.De aanwerving van burgerpersoneel geeft aanleiding tot de toekenning van een maximale forfaitaire tegemoetkoming zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële toelage van de Staat te genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de criminaliteitspreventie.

Art. 8.De Minister van Binnenlandse Zaken vraagt aan de stad of gemeente een jaarlijks evaluatieverslag van de verschillende in de overeenkomst voorziene projecten.

De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt jaarlijks de precieze inhoud en de vormvereisten van die evaluaties.

Art. 9.De Minister van Binnenlandse Zaken organiseert een regelmatige opvolging om er zich van te vergewissen of de stad of gemeente de voorwaarden die ten grondslag liggen van de krachtens dit besluit toegekende financiële tegemoetkomingen, in acht neemt. Hij baseert zich daartoe voornamelijk op de evaluatieverslagen die de stad of gemeente hem bezorgd heeft.

Bij niet-naleving door een stad of gemeente van de voorwaarden die in de overeenkomst werden opgenomen, kan de Minister van Binnenlandse Zaken beslissen dat de betaling van de forfaitaire tegemoetkoming wordt geschorst en dat deze gedeeltelijk of in haar geheel wordt teruggevorderd.

De terugvordering gebeurt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en de Plaatselijke Overheidsdiensten, nadat de Minister of zijn afgevaardigde daartoe opdracht gegeven heeft.

Art. 10.De Minister of zijn afgevaardigde reserveert, na advies van de Inspectie van Financiën, de nodige sommen om de aan de gemeenten waarmee een overeenkomst werd afgesloten toegekende subsidie te dekken.

De betaling van de financiële tegemoetkoming gebeurt met een eerste schijf van 70% van het totaal toegekend bedrag. Het saldo wordt betaald na afloop van het contract en na een grondige controle van de bewijzen. Die controle moet aantonen dat alle in het kader van de overeenkomst gedane uitgaven daadwerkelijk werden gedaan voor de verwezenlijking van acties zoals bepaald in de overeenkomst. De gemeente zendt de bewijzen in vóór 31 maart van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin de kredieten werden toegekend.

Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking van 1 januari 2004.

Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 januari 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^