gepubliceerd op 18 april 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal stelsel van de bestaanszekerheid
17 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal stelsel van de bestaanszekerheid (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de non-ferro metalen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal stelsel van de bestaanszekerheid.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 februari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de non-ferro metalen Collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001 Sectoraal stelsel van de bestaanszekerheid (Overeenkomstgeregistreerd op 9 augustus 2001 onder het nummer 58388/CO/105) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, voorwerp
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de ondernemingen die afhangen van het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, evenals op de werklieden die zij tewerkstellen.
Onder « werklieden » wordt verstaan : de werklieden en de werksters.
Art. 2.Zij regelt het paritair beheer van het stelsel, de schalen en toekenningsmodaliteiten van de voordelen van bestaanszekerheid, onder het enige voorbehoud van de op ondernemingsvlak verworven gunstiger toestanden, evenals de waarborg van betaling. HOOFDSTUK II. - Paritair beheer
Art. 3.Er wordt een « raad van toezicht » opgericht op sectoraal vlak, samengesteld uit 10 leden. Zij worden aangeduid door het paritair comité onder zijn leden, voor de helft op voordracht van de werkgeversorganisatie en voor de helft op voordracht van de werknemersorganisaties die in genoemd comité zijn vertegenwoordigd.
Art. 4.De « raad van toezicht » kiest elk jaar onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter afwisselend tussen de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden. Hij duidt eveneens de persoon of personen aan belast met het secretariaat.
Bij belet van de voorzitter, wordt de vergadering van de « raad van toezicht » voorgezeten door de ondervoorzitter.
Art. 5.De « raad van toezicht » vergadert minstens eens per jaar, op uitnodiging van zijn voorzitter. Deze is gehouden de raad samen te roepen binnen de tien dagen, zo de helft van de leden of indien één van de vertegenwoordigde organisaties het vraagt.
Behoudens eenparige instemming, kan de raad slechts geldig beraadslagen over de punten ingeschreven op de agenda, die gevoegd wordt bij de oproeping.
De beslissingen van de raad worden opgetekend in een proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de secretaris, waarvan de leden een kopie krijgen toegestuurd.
Wanneer tot een stemming moet worden overgegaan, neemt een gelijk aantal leden van elke afvaardiging eraan deel. Om de pariteit te verwezenlijken, onthoudt (onthouden) het jongste lid (de jongste leden) zich.
De beslissingen worden genomen met een meerderheid van twee derden van de stemmen.
Art. 6.De « raad van toezicht » onderzoekt jaarlijks de gegevens over de voordelen van bestaanszekerheid, toegekend door de ondernemingen in toepassing van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 7.Een informatie over de staat van de uitgaven gedaan door de ondernemingen krachtens deze collectieve arbeidsovereenkomst zal aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de syndicale afvaardiging worden verstrekt, ter gelegenheid van de mededeling van de inlichtingen over de tewerkstelling.
Art. 8.De « raad van toezicht » onderzoekt de praktische toepassingsmodaliteiten van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III. - Schalen en toekenningsmodaliteiten A . Aanvullende werkloosheidstoeslag bij tijdelijke werkloosheid
Art. 9.Bij toepassing van de hierna opgesomde artikelen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten hebben de werklieden die, op het ogenblik dat zij tijdelijk werkloos worden gesteld, minstens 15 dagen dienst tellen in de onderneming, recht op de in artikelen 10 en 11 voorziene aanvullende werkloosheidstoeslagen voor elke werkloosheidsdag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een volledige of een halve werkloosheidsuitkering toekent : 1. artikel 51 : tijdelijke werkloosheid ingevolge economische redenen;2. artikel 49 : tijdelijke werkloosheid ingevolge een technische stoornis;3. artikel 50 : tijdelijke werkloosheid ingevolge slecht weer;4. artikel 28, 1°;tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie; 5. artikel 26, eerste lid : tijdelijke werkloosheid ingevolge tijdelijke overmacht, inclusief ingeval van staking.
Art. 10.Bij toepassing van artikel 9, punt 1 (economische redenen) en punt 2 (technische stoornis) bedraagt de aanvullende werkloosheidstoeslag het bedrag vermeld in onderstaande tabel voor elke werkloosheidsdag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een volledige werkloosheidsuitkering toekent : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Onder « werklieden in ploegendienst » wordt verstaan : de werklieden die in vermeld arbeidsregime ten minste 50 pct. van hun arbeidstijd hebben gepresteerd tijdens de laatste zes maanden effectieve tewerkstelling die de datum van de tijdelijke werkloosheid voorafgaan.
Art. 11.Bij toepassing van artikel 9, punt 3 (slecht weer), punt 4 (sluiting wegens jaarlijkse vakantie) en punt 5 (overmacht) bedraagt de aanvullende werkloosheidstoeslag 4,71 EUR voor elke werkloosheidsdag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een volledige werkloosheidsuitkering toekent met een maximum van 4 weken per geval.
Art. 12.De bedragen vermeld bij artikelen 10 en 11 worden met de helft verminderd voor de dagen waarop de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een halve werkloosheidsuitkering toekent.
Art. 13.Het totaal van de aanvullende werkloosheidstoeslagen voorzien bij artikelen 10, 11 en 12 en van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen mag, na aftrek van de bedrijfsvoorheffing van toepassing op deze toeslagen en op de wettelijke werkloosheidsuitkering, de 95 pct. van de netto bezoldiging van de betrokken arbeider niet overschrijden. Indien dit percentage wordt overschreden, wordt het bedrag van de aanvullende werkloosheidstoeslag met de vereiste hoeveelheid verminderd.
B . Aanvullende werkloosheidstoeslag bij volledige werkloosheid
Art. 14.De werklieden die worden ontslagen om economische of technische redenen of van wie de arbeidsovereenkomst ten einde komt wegens definitieve overmacht omwille van een medische reden en die op het ogenblik dat de arbeidsovereenkomst een einde neemt minstens 15 dagen dienst tellen in de onderneming, hebben recht op de in artikel 16 voorziene aanvullende werkloosheidstoeslagen voor elke werkloosheidsdag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een volledige of een halve werkloosheidsuitkering toekent gedurende de termijn bepaald bij artikel 15.
Art. 15.De duur van de uitkeringen bepaald bij artikel 14 bedraagt : 1. voor de werklieden die op het ogenblik van het einde van de arbeidsovereenkomst minder dan 35 jaar zijn, 120 dagen;2. voor de werklieden die op het ogenblik van het einde van de arbeidsovereenkomst 35 jaar of meer maar minder dan 45 jaar zijn, 210 dagen;3. voor de werklieden die op het ogenblik van het einde van de arbeidsovereenkomst 45 jaar of meer maar minder dan 55 jaar zijn, 300 dagen;4. voor de werklieden die op het ogenblik van het einde van de arbeidsovereenkomst 55 jaar of meer zijn en niet van het brugpensioen genieten, tot zij het pensioen nemen.
Art. 16.Voor de gevallen voorzien bij de punten 1, 2 en 3 van artikel 15 is het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkering gelijk aan 4,71 EUR voor elke werkloosheidsdag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een volledige werkloosheidsuitkering toekent en 2,35 EUR voor elke werkloosheidsdag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een halve werkloosheidsuitkering toekent.
Voor het geval voorzien bij punt 4 van artikel 15 bedraagt de aanvullende werkloosheidsuitkering 83,04 EUR per maand. Voor de deeltijds tewerkgestelde werklieden wordt de maandelijkse toelage van 83,04 EUR aangepast in verhouding tot hun prestaties.
Het totaal van de aanvullende werkloosheidstoeslagen voorzien bij dit artikel en van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen mag, na aftrek van de bedrijfsvoorheffing van toepassing op deze toeslagen en op de wettelijke werkloosheidsuitkering, de 90 pct. van de netto bezoldiging van de betrokken arbeider niet overschrijden. Indien dit percentage wordt overschreden, wordt het bedrag van de aanvullende werkloosheidstoeslag met de vereiste hoeveelheid verminderd.
C . Aanvullende toeslag bij ziekte
Art. 17.De voltijds tewerkgestelde werklieden van minder dan 57 jaar die ten minste één maand anciënniteit tellen en gedurende minstens twee maanden arbeidsongeschikt zijn ingevolge ziekte, bevalling of ongeval, zullen een toelage voor arbeidsongeschiktheid bekomen van 66,93 EUR per volledige maand arbeidsongeschiktheid van de tweede tot en met de twaalfde maand, voor zover deze werklieden gerechtigd zijn op primaire ziekte-uitkeringen bij toepassing van de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Voor de deeltijds tewerkgestelde werklieden wordt de maandelijkse toelage van 66,93 EUR aangepast in verhouding tot hun prestaties.
Art. 18.De voltijds tewerkgestelde werklieden die op de leeftijd van 57 jaar of meer arbeidsongeschikt zijn ingevolge ziekte of ongeval, genieten na afloop van de door het gewaarborgd maandloon gedekte periode en dit tot de normale pensioengerechtigde leeftijd, een toelage van 4,34 EUR per ziektedag gedekt door de ziekte- en invaliditeitsverzekering ten belope van maximum zes dagelijkse toelagen per week, voor zover zij ten minste gedurende zes al dan niet opeenvolgende maanden gewerkt hebben tussen de datum van hun 56ste verjaardag en deze van het begin van hun ziekte.
Voor de deeltijds tewerkgestelde werklieden wordt de dagelijkse toelage van 4,34 EUR aangepast in verhouding tot hun prestaties.
Het voordeel dat voortvloeit uit de toepassing van dit artikel, wordt niet gecumuleerd met datgene voorzien in artikel 17.
Art. 19.Het totaal van de conventionele vergoeding voorzien in de artikelen 17 of 18 en van de wettelijke ziektetoelagen mag, na aftrek van de bedrijfsvoorheffing van toepassing op deze vergoedingen en op de wettelijke ziektetoelage, de 90 pct. van de netto bezoldiging van de betrokkene niet overschrijden. Indien dit percentage wordt overschreden, wordt het bedrag van de conventionele vergoeding met de vereiste hoeveelheid verminderd.
De toepassing van deze regel mag niet voor gevolg hebben de in artikelen 17 en 18 voorziene conventionele vergoeding tot minder dan 18,59 EUR per maand te herleiden.
D . Vergoeding voor in de werkloosheidsreglementering niet-vergoedbaren
Art. 20.De ondernemingen die genoodzaakt worden een beroep te doen op werkloosheid wegens technische stoornis, slecht weer of economische redenen (respectievelijk artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten), zullen zoveel mogelijk vermijden dat de arbeidsovereenkomst zou worden geschorst van werklieden die geen recht hebben op werkloosheidsuitkeringen wegens het niet voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden zoals bepaald in de werkloosheidsreglementering. Indien dit echter toch onvermijdelijk zou zijn, hebben deze werklieden op voorwaarde dat ze op het ogenblik van de schorsing minimum 15 dagen dienst tellen in de onderneming, recht op de in artikel 23 voorziene vergoeding.
Art. 21.In geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie, bedoeld in artikel 28, 1°, van de voormelde wet van 3 juli 1978 hebben de werklieden, voor de dagen van schorsing waarop zij geen recht hebben op werkloosheidsuitkeringen wegens het niet voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden zoals bepaald in de werkloosheidsreglementering en voor zover zij op het ogenblik van de sluiting minstens 15 dagen dienst tellen in de onderneming, recht op de in artikel 23 voorziene vergoeding.
Art. 22.Onder « toelaatbaarheidsvoorwaarden in de zin van de artikelen 20 en 21 » wordt verstaan : de voorwaarden die gelden in de werkloosheidsreglementering betreffende het aantal te bewijzen arbeids- of gelijkgestelde dagen en/of dagen van wachttijd binnen de door de wetgeving bepaalde periode.
Art. 23.Bij toepassing van de artikelen 20 en 21 bedraagt de vergoeding waarop de werkman recht heeft 15,12 EUR per dag schorsing waarvoor hij geen werkloosheidsuitkering ontvangt voor zover hij die dag voltijds zou tewerkgesteld zijn geweest indien er geen schorsing was. De vergoeding bedraagt 7,56 EUR zou hij die dag deeltijds, doch meer dan 50 pct. zou zijn tewerkgesteld geweest. Hij krijgt geen vergoeding voor de schorsingsdagen waarop hij normaal 50 pct. of minder zou tewerkgesteld zijn geweest.
Deze vergoeding wordt toegekend ten belope van maximum 5 dagen per week.
E . Vergoeding wegens ontslag bij sluiting van onderneming
Art. 24.In de ondernemingen waar gedurende het laatst verlopen kalenderjaar gemiddeld minder dan 20 werknemers tewerkgesteld waren en waarop de sluitingswetgeving niet van toepassing is, hebben de werklieden ingeval van sluiting van de onderneming recht op een vergoeding wegens sluiting ten laste van de werkgever gelijk aan 247,89 EUR vermeerderd met 12,39 EUR per jaar anciënniteit in de onderneming.
De anciënniteit wordt in aanmerking genomen op de dag waarop de opzeggingstermijn ingaat of, ingeval van beëindiging zonder opzeggingstermijn, de dag waarop de overeenkomst wordt beëindigd.
Voor het overige gelden de andere voorwaarden waaraan volgens de wetgeving betreffend de sluiting van ondernemingen moet zijn voldaan om recht te hebben op de bij de wet bepaalde sluitingsvergoeding.
F . Declassering, mutaties en oude of gehandicapte werklieden
Art. 25.Deze rubriek is enkel van toepassing op de ondernemingen die de productie van non-ferro metalen als hoofdactiviteit hebben, evenals op de werklieden die zij tewerkstellen. 1. Definitief gedeclasseerde werklieden ten gevolge van rationalisatie Art.26. Het loon van de werklieden die definitief gedeclasseerd worden ten gevolge van een rationalisatie- of modernisatiemaatregel wordt, als overgangsmaatregel, behouden in de hiernavolgende verhoudingen en tijdspannen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Andere mutaties Art.27. Het loon van de werklieden die tijdelijk verplaatst worden naar een andere functie ingevolge een beslissing van de onderneming (behoudens de gevallen bedoeld bij artikel 29) wordt behouden gedurende een periode van 3 maanden.
De refertefunctie, die het in aanmerking te nemen loon bepaalt, is deze die door de werknemer werd uitgeoefend gedurende ten minste de helft van de laatste 6 maanden effectieve tewerkstelling die de datum van de verplaatsing voorafgaat.
Art. 28.Aan de werklieden die minstens 25 jaar dienst hebben op het ogenblik van de overplaatsing naar een minder betaalde functie ingevolge een beslissing van de onderneming, zal een individueel loon gewaarborgd worden volgens de berekeningswijze van toepassing in de onderneming of, bij gebreke hiervan, volgens nog te bepalen modaliteiten.
Deze modaliteiten zullen in alle gevallen rekening houden met de specifieke toestanden in de onderneming.
De refertefunctie, die het in aanmerking te nemen loon bepaalt, is deze die door de werknemer werd uitgeoefend gedurende ten minste 12 van de laatste 24 maanden effectieve tewerkstelling die de datum van de overplaatsing voorafgaat. 3. Oude of gehandicapte werknemers Art.29. Wanneer een gespecialiseerde of gekwalificeerde werkman door de werkgever, na advies van de medische dienst der onderneming, ongeschikt wordt verklaard, uit hoofde van zijn leeftijd of van zijn fysische toestand, zijn gewone functies voort te zetten en hij bekwaam blijft om een licht werk uit te oefenen, heeft de werkgever de mogelijkheid : 1. hetzij, indien een licht werk beschikbaar is rekening gehouden met de mogelijkheden van tewerkstelling, de werkman aan dit werk te stellen en hem het loon van de nieuwe functie toe te kennen vermeerderd met een compensatievergoeding overeenstemmend met 7, 8, 9, 10 of 11 pct.van dit loon naargelang de belanghebbende respectievelijk minstens 1, 5, 10, 15 of 20 jaren anciënniteit telt op het ogenblik van zijn overplaatsing, zonder nochtans 97,5 pct. van het vorig loon te mogen overschrijden; 2. hetzij, in het tegengesteld geval, de belanghebbende vroegtijdig af te danken mits toepassing van het stelsel voorzien in de artikelen 14 en 15. De werklieden die genieten van de hierboven voorziene vergoedingen hebben, in functie van de anciënniteit die zij werkelijk verwerven na hun declassering of fictief na hun inwerkloosheidstelling, recht op de verhogingen gebonden aan de anciënniteitsschijven.
Art. 30.In het bijzonder geval van de werklieden die tewerkgesteld zijn aan een licht werk en die, op het ogenblik van hun declassering, 57 jaar of ouder zijn en ten minste 25 jaar anciënniteit tellen, zal het oude loon behouden blijven aan 100 pct.
Art. 31.De voordelen voorzien in de artikelen 29 en 30 mogen niet gecumuleerd worden met de vergoedingen welke anderzijds aan de belanghebbenden zouden toegekend worden, voor de ziekte of het ongeval die de oorzaak van de declassering waren.
G . Algemene bepalingen
Art. 32.Het begrip « anciënniteit » waarvan sprake in dit « sectoraal stelsel » dient verstaan te worden in de zin die in de ondernemingen volgens de bestaande gebruiken aan dat begrip gegeven wordt.
Art. 33.Het begrip « loon » dat in aanmerking moet genomen worden voor de toepassing van de artikelen 26 tot 30 van dit « sectoraal stelsel », wordt uitgebreid tot de anciënniteits-, productie- en rendementspremies in de gevallen waar zij bestaan, met uitsluiting van de andere premies, zoals deze gebonden aan het arbeidstelsel.
Art. 34.De voordelen die uit de toepassing van dit « sectoraal stelsel » voortvloeien, kunnen niet gecumuleerd worden met gebeurlijke wettelijke of interprofessionele maatregelen enerzijds, noch met reeds voorziene of bestaande verwezenlijkingen in de ondernemingen. Wat dit laatste punt betreft, wordt nader bepaald dat de gelijkwaardigheid van de voordelen voortspruitend, voor een zelfde reeks gevallen, uit de sectorale formule en uit de gebeurlijke lokale formule, globaal dient gewaardeerd te worden. HOOFDSTUK IV. - Waarborg van betaling
Art. 35.§ 1. Wanneer een werkgever niet in staat zou zijn de verplichtingen na te komen, die voor hem voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk III van deze collectieve arbeidsovereenkomst, zullen de partijen gezamenlijk op sectoraal vlak de maatregelen nemen om te vermijden dat de betrokken werknemers benadeeld worden. § 2. Behoudens in het geval van bedrijfssluiting, zal dit eveneens gebeuren wanneer de werkgever niet in staat is de verplichtingen na te komen die voortvloeien uit de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 36.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2001. Zij wordt gesloten voor onbepaalde duur en kan door een van de ondertekenende partijen worden opgezegd, met een opzegging van drie maanden.
Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal stelsel van de bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 24 juni 1998, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 september 1998, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 1999, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 september 2000, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 november 2000.
Zij vervangt eveneens de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal akkoord 2001-2002.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal stelsel van bestaanszekerheid De bedragen van 6,20 EUR, 7,44 EUR, 8,43 EUR, 10,41 EUR, 10,78 EUR en 13,39 EUR vermeld in artikel 10 stemmen respectievelijk overeen met 250 BEF, 300 BEF, 340 BEF, 420 BEF, 435 BEF en 540 BEF. Het bedrag van 4,71 EUR vermeld in artikel 11 stemt overeen met 190 BEF. De bedragen van 4,71 EUR, 2,35 EUR en 83,04 EUR vermeld in artikel 16 stemmen respectievelijk overeen met 190 BEF, 95 BEF en 3 350 BEF. Het bedrag van 66,93 EUR vermeld in artikel 17 stemt overeen met 2 700 BEF. Het bedrag van 4,34 EUR vermeld in artikel 18 stemt overeen met 175 BEF. Het bedrag van 18,59 EUR vermeld in artikel 19 stemt overeen met 750 BEF. De bedragen van 15,12 EUR en 7,56 EUR vermeld in artikel 23 stemmen respectievelijk overeen met 610 BEF en 305 BEF. De bedragen van 247,89 EUR en 12,39 EUR vermeld in artikel 24 stemmen respectievelijk overeen met 10 000 BEF en 500 BEF. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX