gepubliceerd op 18 april 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende de variabele bonus
17 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende de variabele bonus (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de non-ferro metalen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende de variabele bonus.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 februari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de non-ferro metalen Collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 2001 Variabele bonus (Overeenkomst geregistreerd op 9 augustus 2001 onder het nummer 58403/CO/105)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de non-ferro metalen en op de werklieden die zij tewerkstellen.
Onder « werklieden » wordt verstaan : de werklieden en de werksters.
Art. 2.Vanaf 1 januari 2001 heeft elke werkman jaarlijks recht op een variabele bonus in functie van de rendabiliteit van de onderneming en waarvan de hoogte varieert van 0 pct. tot 0,6 pct. van zijn bruto jaarloon verdiend tijdens het voorgaande kalenderjaar bij de werkgever die de bonus verschuldigd is.
Voor het bepalen van de rendabiliteit van de onderneming wordt uitgegaan van de « ROCE » (return on capital employed) van het voorgaande boekjaar.
Art. 3.Onder « ROCE » wordt verstaan :de verhouding van het bedrijfsresultaat (code 70/64 van de jaarrekening) ten opzichte van het aangewend kapitaal.
Het aangewend kapitaal omvat het eigen vermogen (code 10/15) vermeerderd met de interestdragende schulden (code 170/4 + code 42 + code 43 - code 50/53 - code 54/58) en de voorzieningen (code 160/5).
Op ondernemingsvlak kan men in paritair overleg, eventueel met de hulp van economisch deskundigen, en onder controle van de bedrijfsrevisor, uiterlijk tegen 30 juni 2001 een meer precieze en aan het bedrijf aangepaste omschrijving van het begrip « ROCE » vastleggen.
Deze omschrijving geldt voor onbepaalde duur en kan in de toekomst enkel indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen in paritair overleg worden herzien.
Ingeval men op ondernemingsvlak niet tot een paritair vastgelegde aflijning van het begrip komt, wordt bovenstaande definitie onverkort toegepast.
Art. 4.De bonus wordt toegekend in functie van de grootte van de « ROCE » van het voorgaande boekjaar volgens volgende schaal : - de bonus bedraagt 0 pct. van het bruto jaarloon bij een « ROCE » kleiner dan 5 pct.; - de bonus bedraagt 0,3 pct. van het bruto jaarloon bij een « ROCE » groter dan of gelijk aan 5 pct. en kleiner dan 15 pct.; - de bonus bedraagt 0,6 pct. van het bruto jaarloon bij een « ROCE » groter dan of gelijk aan 15 pct.
Art. 5.Onder « brutojaarloon verdiend tijdens het voorgaande kalenderjaar » wordt verstaan : het brutoloon van de werkman onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen en als dusdanig aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tussen 1 januari en 31 december van het voorgaande kalenderjaar.
Art. 6.De bonus wordt jaarlijks betaald met de loonbetaling van de maand volgend op de algemene vergadering van de aandeelhouders.
De bonus die betrekking heeft op het jaar 2000 wordt, bij uitzondering, ten laatste binnen de drie maanden volgend op de algemene vergadering van de aandeelhouders betaald.
Art. 7.De bonus wordt elk jaar opnieuw berekend volgens bovenstaande principes en maakt aldus geen deel uit van het basisloon.
Bijgevolg maakt deze bonus geen deel uit van de berekeningsbasis van andere vergoedingen of premies die in de loop van het jaar worden betaald, noch van de berekeningsbasis van de bonus te betalen in het volgend jaar.
De hoogte van de bonus die betrekking heeft op een bepaald jaar creëert geen verdere rechten voor de daaropvolgende jaren.
Art. 8.De bonus te betalen in 2001, berekend op het brutojaarloon verdiend in 2000, wordt toegekend aan de werkman die op de datum van betaling in de onderneming is tewerkgesteld, ongeacht het soort arbeidsovereenkomst en inbegrepen de uitzendkrachten.
Enkel in geval van uitdiensttreding met het oog op brugpensioen tussen 1 januari 2001 en de betaaldatum van de bonus in 2001, wordt aan de werkman de bonus pro rata de tewerkstelling in deze laatstgenoemde periode betaald.
Vanaf de bonus te betalen in 2002 wordt deze, op het tijdstip vermeld in artikel 6, eveneens betaald aan de werklieden die uit dienst getreden zijn vüür de datum van betaling van de bonus, tenzij zij zijn ontslagen om een dringende reden.
Ingeval van uitdiensttreding tijdens het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van betaling van de bonus wordt de bonus in toepassing van artikel 5 prorata temporis betaald.
De werkman die in de loop van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van de betaling van de bonus in dienst is getreden wordt bij toepassing van artikel 5 de bonus prorata temporis betaald.
Art. 9.Bij het einde van het sectoraal akkoord 2001-2002 evalueren de ondertekenende partijen de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 10.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en is gesloten voor onbepaalde duur. Zij kan door één van de ondertekenende partijen worden opgezegd met een opzegging van drie maanden.
Zij vervangt de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 3, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het sectoraal akkoord 2001-2002.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 februari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX