gepubliceerd op 23 december 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken
17 DECEMBER 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, voorziet wijzigingen aan het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken (Belgisch Staatsblad van 6 april 1996) gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2000), van 4 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 30 april 2003), van 16 juni 2003 (Belgisch Staatsblad van 22 juli 2003) en van 25 april 2004 (Belgisch Staatsblad van 29 april 2004).
Daartoe heeft onderhavig besluit als doel om de technologische evolutie van nieuwe apparaten en dragers die door de bijdrageplichtigen op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, in aanmerking te nemen. De capaciteit van deze nieuwe apparaten en dragers om geluids- en/of audiovisuele werken te reproduceren kan variëren van enkele honderdtallen Megabytes (hierna « MB ») tot enkele duizenden Gigabytes (hierna « GB »).
Enerzijds, neemt het onderhavige besluit nieuwe apparaten en dragers in aanmerking en verbreedt het aldus het toepassingsgebied van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik. Voor de meerderheid van de in het huidig besluit beoogde apparaten en dragers kon een consensus worden bereikt tussen de vertegenwoordigers van de betrokken milieus, samengeroepen in de Adviescommissie van de betrokken milieus voor de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, zoals ingesteld door artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 maart 1996.
De vertegenwoordigers van de bijdrageplichtigen en van de rechthebbenden hebben bovendien een akkoord bereikt om over te gaan tot de volgende evaluaties en studies : 1° een jaarlijkse evaluatie van de markt en van de categorieën van opslagcapaciteiten vermeld in de vastgelegde tariefstructuur, op basis van de verkoopcijfers van de bedoelde apparaten en dragers.Deze cijfers zullen afkomstig zijn van een onafhankelijke bron, die als referentie zal aanvaard worden, door de rechthebbenden en de bijdrageplichtigen, binnen de voornoemde Adviescommissie. De meest recente cijfers moeten voor een gegeven jaar (referentiejaar) gebruikt worden. Het moet bijgevolg gaan om cijfers, waarvan de vastlegging niet ouder is dan de maand oktober van het jaar dat voorafgaat aan het referentiejaar; 2° een studie van het statuut van bepaalde apparaten die niet het voorwerp van een consensus hebben uitgemaakt, met name de E-reader, de spelconsole met harde schijf en de PDA met een MP3 of MP4 functie, doch zonder telefoonfunctie, ten aanzien van het gedrag van het kopiëren voor eigen gebruik.Deze studie zal door de vertegenwoordigers van de bijdrageplichtigen en van de rechthebbenden gezamenlijk uitgevoerd worden. De woorden « E-reader » slaan op een draagbaar apparaat dat uitgerust is met een scherm, dat speciaal is ontworpen voor de weergave van teksten en beelden. Het laat toe om litteraire werken, werken van beeldende kunst alsmede geluidswerken op te slaan en weer te geven. Het kan een geïntegreerde opslagcapaciteit hebben en kan dragers zoals geheugenkaarten en/of USB-sleutels ontvangen. Het apparaat mag ook met bijkomende functies worden uitgerust. De woorden « personal digital assistant » of « PDA » slaan op een handbediend apparaat, dat werd ontworpen om zijn organisatorische mogelijkheden via een digitaal platform. Het kan eender welke type van beschermde werken kopiëren en lezen; 3° een studie over het statuut van een drager, waarover geen consensus werd bereikt, met name de Blu-ray DVD die derhalve niet in het begrip DVD+/- R/RW begrepen is ten aanzien van het gedrag van het kopiëren voor eigen gebruik.Deze studie zal door de vertegenwoordigers van de bijdrageplichtigen en van de rechthebbenden gezamenlijk uitgevoerd worden; 4° een studie over de evolutie van het statuut van de draagbare telefoon, voorzien van een MP3 en/of MP4 functie, ten aanzien van het gedrag van kopiëren voor eigen gebruik.Deze studie zal door de vertegenwoordigers van de bijdrageplichtigen en van de rechthebbenden gezamenlijk uitgevoerd worden. De woorden « draagbare telefoon met een MP3 en/of MP4 functie » slaan op een telefoontoestel van het type GSM, uitgerust met een MP3- en/of MP4-functie en die de mogelijkheid biedt om eender welk type beschermd werk op te nemen en weer te geven. De smartphone is in deze categorie inbegrepen.
Anderzijds bepaalt onderhavig besluit de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik d.m.v. een forfaitair bedrag, per eenheid, die o.a. rekening houdt met de door de bijdrageplichtige van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik aangerekende gemiddelde verkoopprijs van de beoogde apparaten en dragers.
De berekeningswijze voor de vaststelling van het bedrag voor de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, zoals heden vastgesteld door het koninklijk besluit van 28 maart 1996, verschilt immers naar gelang van de betrokken apparaten en dragers. Enerzijds zijn de beoogde apparaten onderworpen aan een percentage van de verkoopprijs, aangerekend door de fabrikant, de intra-communautaire aankoper of de invoerder van deze apparaten. Anderzijds zijn de beoogde dragers onderworpen aan ofwel een bedrag vastgesteld per eenheid, ofwel een bedrag vastgesteld in functie van de opnameduur.
Een forfaitair bedrag per apparaat en per drager (eerder dan een percentage) vereenvoudigt echter de vaststelling van het bedrag voor de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik en a posteriori, zijn inning, zijn beheer en zijn controle. Alle vertegenwoordigers van de betrokken milieus verenigd binnen de voornoemde Adviescommissie, zijn voorstander van een vastgelegd forfaitair bedrag in plaats van een percentage.
De inhoud van dit besluit is op zichzelf het resultaat van een consultatie en van een overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken milieus, samengeroepen in de voornoemde Adviescommissie.
Het is gepast om erop te wijzen dat overeenkomstig artikel 80, vijfde lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994, de bepalingen van hoofdstuk XI van de wet van 3 juli 1969 houdende invoering van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, van toepassing zijn op de overtredingen van de bepalingen van het hoofdstuk IV van voornoemde wet van 30 juni 1994 en op haar uitvoeringsbesluiten, waarbij de term « belasting » wordt vervangen door de term « vergoeding ».
ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Artikel 1 Artikel 1 heft de definitie van het geïntegreerde systeem op.
In het huidige koninklijk besluit van 28 maart 1996, is het geïntegreerde systeem onderworpen aan een vergoeding berekend op grond van een percentage van de verkoopprijs.
De vergoeding zal echter voortaan de vorm aannemen van een forfaitair bedrag, dat werd bepaald door o.a. rekening te houden met de gemiddelde verkoopprijs voor een gegeven categorie van apparaten of dragers.
Bovendien, wordt het behoud van de definitie van het geïntegreerde systeem nutteloos door de opheffing van de bepalingen die naar de coëfficiënt bedoeld in de artikelen 3 en 8 van het koninklijk besluit verwijzen.
Artikel 2 Artikel 2 van het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, bepaalt de nieuwe bedragen van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik.
Het door de wetgever nagestreefde doel is om het verlies aan inkomsten dat de rechthebbenden lijden als gevolg van de reproductiehandelingen van beschermde werken in private kringen, te compenseren (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, Gedr. St., Toelichting, 145-1, 1991-1992, p. 12).
De forfaitaire bedragen, per eenheid, van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, werden bepaald op basis van een tariefstructuur, waarover de vertegenwoordigers van de betrokken milieus samengeroepen binnen de voornoemde Adviescommissie, overlegd hebben.
De eerste paragraaf bevat de bedragen van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, per eenheid, van toepassing op de verschillende types van apparaten, al naar gelang zij al dan niet een drager integreren.
Het begrip geïntegreerd apparaat slaat op een apparaat dat een reproductiefunctie van geluids- of audiovisuele werken combineert met minimum één functie van ontvangst van geluids- of audiovisuele signalen of een functie die de mogelijkheid biedt om enkel verschillende dragers te lezen, die verschillend zijn van dragers voor de reproductie van geluids- en audiovisuele werken en dat enkel als één product wordt verkocht.
De termen « Set top Box » slaan op een digitale decoder, die uitgerust is met een harde schijf, die het opslaan en weergeven van beschermde werken toelaat.
De term « multimediacenter » slaat op een toestel dat bestaat uit een geïntegreerde harde schijf die zijn eigen omhulsel heeft en dat over alle noodzakelijke aansluitingen beschikt om zich met eender welk type extern apparaat informatica- en/of van type consumentenelektronica, en met alle handbedieningen (of afstandsbediening) die nodig zijn voor de exploitatie van zijn inhoud door de gebruiker te verbinden.
De termen « MP3-speler » slaan op een toestel dat speciaal werd ontwikkeld voor het opslaan en weergeven van geluidswerken en die het formaat MP3 herkent. De dragers zijn er al dan niet op een permanente wijze in ingewerkt en kunnen van verschillend type zijn (harde schijf met verschillende capaciteit, geheugenkaart, ...).
De termen « MP4-speler » slaan op een toestel dat uitgerust is met een kleurenscherm dat speciaal ontworpen is voor het opslaan en weergeven van video- en geluidswerken en die het formaat MP4 herkent. Ze kunnen ook uitgerust worden met bijkomende functies.
De tweede paragraaf bepaalt dat het bedrag voor de vergoeding voor eigen gebruik, die van toepassing is op de computer die kan worden aangewend voor de private reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken wordt vastgesteld op nul euro.
De derde paragraaf bepaalt het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, per eenheid, van de digitale en analoge dragers.
De termen « USB-sleutel » slaan op een externe opslageenheid die door middel van een USB-poort kan aangesloten worden en waardoor gegevens van en naar een ander medium een onbeperkt aantal malen kunnen gekopieerd en gelezen worden. De opslagcapaciteit gaat momenteel tot enkele tientallen GB. De termen « geheugenkaart » slaan op een externe miniopslageenheid om gegevens op te slaan en te lezen. Deze kaart wordt met een grote gamma van elektronische toestellen gebruikt, zoals bijvoorbeeld een MP3-lezer, de PDA of de smartphone. De opslagcapaciteit gaat momenteel tot enkele tientallen GB. De termen « externe harde schijf » slaan op een opslageenheid die zijn eigen omhulsel heeft die door een ander apparaat moet aangestuurd worden. Deze draagbare harde schijf laat de gebruiker toe om alle informatie een onbeperkt aantal keer op te slaan en te lezen. De opslagcapaciteit varieert momenteel van een honderdtal GB tot enkele duizenden GB. Artikel 3 Artikel 3 van dit besluit heft de verwijzing naar de coëfficiënt bedoeld in artikel 3, § 3, tweede lid, van het besluit van 28 maart 1996 op.
Vermits het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld wordt op een forfaitair bedrag, per eenheid, is het derhalve niet meer nodig om deze coëfficiënt te behouden.
Artikel 4 Artikel 4 van het huidig besluit wil de thans in artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 gebruikte terminologie met betrekking tot de verplichting van de bijdrageplichtige om een aangifte in te dienen bij de beheersvennootschap, aanpassen.
Punt a) van artikel 4 van het huidig besluit vervangt in artikel 5, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 28 maart 1996, de termen « opnameduur » door de termen « opslagcapaciteit wanneer dit laatste een parameter is voor de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, ». Door de technische evolutie is het begrip « opnameduur » van de apparaten en dragers, die door de bijdrageplichtige in de handel worden gebracht, immers niet meer gepast en moet het vervangen worden door het begrip « opslagcapaciteit » in de maandelijkse aangifte die door de bijdrageplichtige aan de beheersvennootschap moet bezorgd worden.
Punt b) van artikel 4 van het huidig besluit vervangt in artikel 5, § 2, 2°, van het koninklijk besluit van 28 maart 1996, de termen « en de door de bijdrageplichtige aangerekende verkoopprijs » door de termen « en de opslagcapaciteit wanneer dit laatste een parameter is voor de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, ». De vertegenwoordigers van de betrokken milieus, samengeroepen in de bovenvernoemde Adviescommissie, hebben immers bij de vaststelling van het forfaitaire bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, rekening gehouden met de gemiddelde verkoopprijs, per eenheid, en de verschillende opslagcapaciteiten van de apparaten en dragers, die door de bijdrageplichtigen in de handel worden gebracht. Bijgevolg is het niet nodig om de verkoopprijs van de apparaten en dragers te vermelden in de maandelijkse aangifte, die de bijdrageplichtige aan de beheersvennootschap moet bezorgen.
Daarentegen moet wel de opslagcapaciteit vermeld worden.
Artikel 5 Artikel 5 van het huidig besluit wil de thans in artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 gebruikte terminologie aanpassen.
Door de technologische evolutie is het begrip « opnameduur » van de apparaten en dragers, die door de bijdrageplichtige in de handel worden gebracht, immers niet meer gepast en moet het vervangen worden door het begrip « opslagcapaciteit » in de facturen die uitgereikt worden door de bijdrageplichtigen, de verdelers, ongeacht of ze groothandelaar of kleinhandelaar, zijn.
Artikel 6 Artikel 6 van dit besluit heft de verwijzing naar de coëfficiënt bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het besluit van 28 maart 1996, op.
Vermits het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik wordt vastgelegd op een forfaitair bedrag, per eenheid, is het derhalve niet meer nodig om deze coëfficiënt te behouden.
Artikel 7 Artikel 7 van dit besluit stelt de datum van inwerkingtreding van artikel 4 van de wet van 10 december 2009 tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat het statuut van en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft en van dit besluit vast.
Artikel 4 van de wet van 10 december 2009 strekt ertoe in artikel 56 van de wet van 30 juni 1994 elk onlosmakelijk verband tussen het vaststellen van het bedrag van de vergoeding voor privékopie en de verkoopprijs die wordt aangerekend door de fabrikant, de intra-communautaire aankoper of de invoerder van apparaten waarmee beschermde werken kunnen gereproduceerd worden, te schrappen. Deze wijziging maakt met name het mogelijk om de opslagcapaciteit van apparaten en dragers in aanmerking te nemen, die het criterium van de tariefbepaling is dat door de betrokken milieus binnen de Adviecommissie inzake het kopiëren voor eigen gebruik wordt aangenomen.
Het is dus raadzaam dat de wijziging die bij artikel 4 van de wet van 10 december 2009 die aan het artikel 56 wordt aangebracht, en dit besluit tegelijkertijd in werking treden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige de zeer getrouwe dienaar, De Minister voor Ondernemen, V. VAN QUICKENBORNE
ADVIES 46.392/2 VAN 4 MEI 2009 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede Kamer, op 6 april 2009 door de Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerkingen 1. Zoals wordt uiteengezet in het verslag aan de Koning, strekt het voorliggende ontwerp inzonderheid tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken, om "de technologische evolutie van nieuwe apparaten en dragers die door de bijdrageplichtigen op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, in aanmerking te nemen.De capaciteit van deze nieuwe apparaten en dragers om geluids- en/of audiovisuele werken te reproduceren kan variëren van enkele honderdtallen Megabytes (...) tot enkele duizenden Gigabytes (...). » In de thans geldende versie van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996, wordt in artikel 2, § 1, het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op : -wat "apparaten" betreft : een percentage van 3 % van de verkoopprijs aangerekend door de fabrikant, de intracommunautaire aankoper of de invoerder (1); - wat "dragers" betreft : ? ofwel, voor sommige ervan, een tarief dat afhangt van de opnameduur die die dragers mogelijk maken (2); ? ofwel, voor andere, een vast bedrag per eenheid (3).
Volgens de paragrafen 1 en 3 van het ontworpen artikel 2 van het voorliggende ontwerp wordt zowel voor "apparaten" als voor "dragers" die zulk een reproductie mogelijk maken, een vast bedrag vastgesteld voor de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik naargelang van de soorten apparaten en de soorten dragers waar het om gaat, waarbij dat bedrag voor sommige ervan kan variëren naargelang van de "opslagcapaciteit".
Het begrip "opslagcapaciteit" wordt ook ingevoerd in het dispositief van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996 dat voorschrijft welke inlichtingen respectievelijk voor de "apparaten" en voor de "dragers" die op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, aan de vennootschap voor het beheren van rechten verstrekt moeten worden, waarbij dat begrip "opslagcapaciteit" in de plaats komt van het technisch achterhaalde begrip "opnameduur" (4) en van het begrip "door de bijdrageplichtige aangerekende verkoopprijs", dat in het nieuw ingevoerde systeem niet meer werkbaar is (5). 2. De Koning ontleent Zijn bevoegdheid om het bedrag te bepalen van de vergoeding voor het reproduceren voor eigen gebruik van werken en prestaties van auteurs, uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken aan artikel 56, eerste lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, dat het volgende bepaalt : « De vergoeding bedoeld in artikel 55 wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en wordt berekend op de verkoopprijs die wordt aangerekend door de fabrikant, de intra-communautaire aankoper of de invoerder van de apparaten waarmee de beschermde werken gereproduceerd kunnen worden en desgevallend van de drager.» Het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat het statuut van en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft, onderzocht in advies 46.391/2, dat heden door de afdeling wetgeving van de Raad van State is uitgebracht, bevat een artikel 43, luidens hetwelk : « Artikel 56, eerste lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wordt aldus uitgelegd dat het de Koning toestaat om de vergoeding voor het kopiëren voor het eigen gebruik te bepalen door middel van een forfaitair bedrag dat rekening houdt met de gemiddelde verkoopprijs van de apparaten en dragers, die onderworpen zijn aan de bovengenoemde vergoeding. » 3.1. Gezien de machtiging vervat in artikel 56, eerste lid, van de voornoemde wet van 30 juni 1994, geeft het voorliggende ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen. 3.2. Wat de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik betreft die geldt voor "apparaten", schept die bepaling, zelfs indien ze uitgelegd wordt volgens artikel 43 van het zonet genoemde voorontwerp van wet, niet de mogelijkheid om de vergoeding te bepalen overeenkomstig een andere maatstaf dan de aangerekende "verkoopprijs".
Bij de huidige stand van de wetgeving kan de Koning die vergoeding dus niet vaststellen op basis van de "opslagcapaciteit" van de "apparaten", tenzij het begrip "gemiddelde verkoopprijs", dat volgt uit de uitlegging ontstaan uit het voornoemde artikel 43, geacht kan worden samen te hangen met die capaciteit, wat op het eerste gezicht niet blijkt. Bovendien moet, indien die samenhang vaststaat, het verschil in behandeling gewettigd worden van marktdeelnemers die apparaten in de handel brengen waarvan de opslagcapaciteit en de gemiddelde verkoopprijs nauw samenhangen, maar die onder verschillende categorieën vallen voor het vaststellen van het tarief van de vergoeding (6). 3.3. Wat de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik betreft die geldt voor "dragers", wordt in artikel 56, eerste lid, in fine, van de voornoemde wet van 30 juni 1994 ook verwezen naar het criterium van de prijs daarvan voor het bepalen van de betreffende vergoeding.
Alleen op de grondslag van de parlementaire voorbereiding van die bepaling kan ervan uitgegaan worden dat het woord "desgevallend" daarin is ingevoegd om het mogelijk te maken andere criteria in aanmerking te nemen, onder meer hun opslagcapaciteit (7). Die interpretatie valt niet meteen af te leiden uit de tekst van het dispositief en deze tekst stemt overigens niet overeen met sommige niet-gehandhaafde tekstvoorstellen gedaan tijdens de parlementaire voorbereiding van het genoemde artikel 56, eerste lid, en die ertoe strekten uitdrukkelijk wat die dragers betreft, naar de opslagcapaciteit van de dragers te verwijzen (8).
Er blijft dan ook twijfel bestaan omtrent de vraag of de steller van het ontwerp in de voorliggende tekst het criterium "opslagcapaciteit" mag gebruiken met betrekking tot de "dragers". 3.4. In verband met zowel de "apparaten" als de "dragers", voor wat het stelsel van vaste bedragen betreft, dat de gemiddelde verkoopprijs incalculeert, wordt verwezen naar de opmerking gemaakt bij artikel 43 van het voorontwerp van wet dat onderzocht is in het voornoemde advies 46.391/2. 3.5. Als oplossing voor de zojuist genoemde moeilijkheden, die tot een grootschalig geschil zouden kunnen leiden, lijkt er zo goed als niets anders op te zitten dan artikel 56, eerste lid, van de voormelde wet van 30 juni 1994 te wijzigen en de Koning daarin te machtigen om de vergoeding zonder enig bijzonder criterium vast te stellen (9), waarbij ervoor gezorgd moet worden dat die machtiging wordt aangewend met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel. 4. De bijzondere opmerkingen die hierna volgen, worden gemaakt onder voorbehoud van wat voorafgaat. Bijzondere opmerkingen Artikel 2 1. Het ontworpen artikel 2, § 2, bepaalt : « De vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik die van toepassing is op de computer die kan worden aangewend voor de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken wordt vastgesteld op 0 euro.» In zijn advies 24.889/2 van 6 februari 1996 over het ontwerp dat het voormelde koninklijk besluit van 28 maart 1996 is geworden, heeft de Raad van State in verband met een soortgelijke bepaling het volgende opgemerkt : « Uit artikel 55, eerste en tweede lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten blijkt dat de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken recht hebben op een vergoeding voor de reproductie voor eigen gebruik van hun werken en prestaties en dat die vergoeding betaald dient te worden op de dag dat dragers die gebruikt kunnen worden voor het reproduceren van geluidswerken en audiovisuele werken of apparaten waarmee de reproductie mogelijk wordt, op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht. De wet bevat geen machtiging waarmee de Koning uitzonderingen op die voorschriften kan maken.
Bijgevolg is de Koning niet bevoegd om, gelijk gesteld wordt in paragraaf 3 van het ontworpen artikel 3bis, te bepalen dat « de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik betreffende geïnformatiseerde dragers die kunnen worden aangewend voor de reproduktie van geluidswerken en audiovisuele werken, alsmede die inzake informatica-apparatuur welke een dergelijke reproductie mogelijk maakt, (...) vastgesteld (wordt) op 0 percent van de verkoopprijs aangerekend door de fabrikant, de intracommunautaire aankoper of de invoerder van die dragers of apparaten », dit wil zeggen om feitelijk voor die dragers en die apparaten vrijstelling van vergoeding te verlenen.
Weliswaar kan de vraag rijzen of de bij de wet voorgeschreven vergoeding verschuldigd is wanneer het gaat om apparaten en dragers die, zoals in het verslag aan de Koning in verband met de geïnformatiseerde apparaten en dragers woordelijk staat, « thans evenwel niet op betekenisvolle wijze aangewend (worden) voor de productie (sic) voor eigen gebruik van geluidswerken en audiovisuele werken ». Het betreft echter een aangelegenheid van uitlegging van de wet, voor het beslechten waarvan de Koning niet bevoegd is.
Paragraaf 3 moet dus vervallen". [...] (10).
Die opmerking is toepasselijk op de onderzochte bepaling. 2. Wat de ontworpen paragraaf 4 betreft, kan de bevoegdheid om te beslissen of de bedragen geïndexeerd moeten worden, alleen worden opgedragen aan de Koning, en niet aan de minister. De bepaling moet in die zin worden herzien.
De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. KREINS, kamervoorzitter, P. VANDERNOOT, Mevrouw M. BAGUET, staatsraden, de heren G. KEUTGEN, G. de LEVAL, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevrouw B. VIGNERON, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. A. LEFEBVRE, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. VANDERNOOT. DE GRIFFIER, B. VIGNERON. DE VOORZITTER, Y. KREINS. Nota's (1) Artikel 2, § 1, eerste streepje, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996.(2) Artikel 2, § 1, tweede tot vierde streepje, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996.(3) Artikel 2, § 1, vijfde en zesde streepje van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996.(4) Artikel 5, § 2, eerste lid, 1°, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996 (artikel 4, a), van het ontwerp);ontworpen artikel 6, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996. (5) Artikel 5, § 2, eerste lid, 2°, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996 (artikel 4, b), van het ontwerp);opheffing van artikel 3, § 3, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996 bij artikel 3 van het ontwerp; opheffing van artikel 8, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 maart 1996 bij artikel 6 van het ontwerp. (6) Zo bijvoorbeeld moet voor de apparaten genoemd in artikel 2, § 1, 2°, a) en b), respectievelijk een vergoeding van 3,30 euro en 10,75 euro worden betaald, ook al is opslagcapaciteit daarvan, die respectievelijk "minder of gelijk is aan 256 Gb" en "hoger is dan 256 Gb", niet zo verschillend.(7) Zie inzonderheid de verslagen van de Commissies voor de Justitie van de Senaat (Parl.St., Senaat, 1988, nr. 329/1, 255 tot 259 en 344) en van de Kamer van volksvertegenwoordigers (Parl.St., Kamer, 1993-1994, nr. 473/33, 278 tot 286, 334 en 335) betreffende het voorstel en het ontwerp die voorafgegaan zijn aan de goedkeuring van de voornoemde wet van 30 juni 1994. (8) Ibidem.(9) Artikel 56 is overigens in die zin gewijzigd bij artikel 15 van de wet van 22 mei 2005 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (zie het zesde lid van de nieuwe bepaling).Artikel 15 van de voormelde wet van 22 mei 2005 is echter nog niet in werking getreden. (10) Advies 24.889/2 van 6 februari 1996 over het ontwerp dat het voormelde koninklijk besluit van 28 maart 1996 is geworden, opmerking nr. 3 over artikel 2 (Belgisch Staatsblad, 6 april 1996). In zijn advies 34.780/2 van 18 maart 2003 over het ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 4 april 2003 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken heeft de Raad van State ook opgemerkt dat dit soort bepaling, die van toepassing is op computerapparatuur, een verschil in behandeling kon doen ontstaan ten opzichte van bijdrageplichtigen die vergoedingen moeten betalen op dragers die hetzelfde soort private reproductie mogelijk maken, wat in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet moet worden gerechtvaardigd.
16 DECEMBER 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, artikelen 55 en 56 gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, en artikel 57 gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 maart 2009;
Gelet op het advies 46392/2 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister voor Ondernemen en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1, enig lid, van het koninklijk besluit van 28 maart 1996 betreffende het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik voor de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen en van audiovisuele werken, wordt de bepaling onder 6° opgeheven.
Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.§ 1. De vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik die van toepassing is op apparaten waarmee geluidswerken en audiovisuele werken kunnen gereproduceerd worden, wordt bepaald per eenheid als volgt : 1° voor de volgende apparaten, zonder geïntegreerde drager, die niet integreerbaar zijn in een computer en autonoom functioneren : een Hi-Fi-keten met radio-cassette-CD, een gecombineerde DVD-lezer en videorecorder, een gecombineerde DVD-brander en videorecorder;een draagbare radio-cassette recorder, een gecombineerde draagbare radio-cassette-CD, een televisie en gecombineerde DVD-brander, een DVD-recorder, een cassettedeck, een videorecorder, een CD-brander, een MiniDisc-brander, een brander van CD Audio naar MiniDisc, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op 2,00 euro; 2° voor de volgende geïntegreerde apparaten met geïntegreerde drager : een televisie, een Hi-Fi-keten, een gecombineerde DVD-brander en een videorecorder, een multifunctionele keten DVD Home cinema, een Set top Box, een multimediacenter, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op : a) 3,30 euro wanneer de opslagcapaciteit minder of gelijk is aan 256 GB;b) 10,75 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 256 GB en minder of gelijk is aan 1 TB;c) 13,00 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 1 TB;3° voor de volgende niet geïntegreerde apparaten met geïntegreerde drager : een DVD-recorder, een DVD-lezer, een CD-brander, een videorecorder, een keten DVD home cinema, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op : a) 3,30 euro wanneer de opslagcapaciteit minder of gelijk is aan 256 GB;b) 10,75 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 256 GB en minder of gelijk is aan 1 TB;c) 13,00 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 1 TB;4° voor de volgende apparaten met geïntegreerde drager : een MP3-speler, een MP4-speler, een draagbare telefoon met een MP3 en/of MP4 functie, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op : a) 1,00 euro wanneer de opslagcapaciteit minder of gelijk is aan 2 GB;b) 2,50 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 2 GB en minder of gelijk is aan 16 GB;c) 3,00 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 16 GB. § 2. De vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik die van toepassing is op de computer die kan worden aangewend voor de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken wordt vastgesteld op 0 euro. § 3. De vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, die van toepassing is op dragers waarmee de geluidswerken en/of audiovisuele werken kunnen gereproduceerd worden, wordt bepaald per eenheid als volgt : 1° voor de volgende digitale dragers : een CD-R/RW Data, een CD-R/RW Audio, een MiniCD-R/RW, een MiniDVD-R/RW, een MiniDisc, een audiocasette DAT, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op 0,12 euro;2° voor de volgende digitale drager : een DVD+/-R/RW, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op 0,40 euro;3° voor de volgende digitale dragers : een USB sleutel, een geheugenkaart, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op : a) 0,15 euro wanneer de opslagcapaciteit minder of gelijk is aan 2 GB;b) 0,50 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 2 GB en minder of gelijk is aan 16 GB;c) 1,35 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 16 GB;4° voor de volgende digitale drager : een externe harde schijf, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op : a) 1,30 euro wanneer de opslagcapaciteit minder of gelijk is aan 256 GB;b) 6,75 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 256 GB en minder of gelijk is aan 1 TB;c) 9,00 euro wanneer de opslagcapaciteit hoger is dan 1 TB;5° voor de volgende analoge dragers : een audiocassette, een audiotape, een videocassette 8mm, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op 0,12 euro;6° voor de volgende analoge drager : een videocassette, wordt de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik vastgesteld op 0,40 euro.
Art. 3.In artikel 3, § 3, van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 4.In artikel 5, § 2, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1° worden de woorden « opnameduur » vervangen door de woorden « opslagcapaciteit wanneer dit laatste een parameter is voor de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, »;b) in de bepaling onder 2° worden de woorden « en de door de bijdrageplichtige aangerekende verkoopprijs » vervangen door de woorden « en de opslagcapaciteit wanneer dit laatste een parameter is voor de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, ».
Art. 5.In artikel 6 van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De facturen uitgereikt door de bijdrageplichtigen, alsook door de verdelers van dragers en apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, moeten het mogelijk maken om de opslagcapaciteit vast te stellen van de verschillende types dragers en apparaten waarop die facturen betrekking hebben voor zover dat deze opslagcapaciteit een parameter is voor de vaststelling van het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik. ».
Art. 6.In artikel 8 van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 7.Op 1 februari 2010 treden in werking : 1° artikel 4 van de wet van 10 december 2009 tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat het statuut van en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft;2° dit besluit.
Art. 8.De Minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 december 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister voor Ondernemen, V. VAN QUICKENBORNE