gepubliceerd op 21 december 2002
Koninklijk besluit tot wijziging, wat de bestrijding van betalingsachterstand bij overheidsopdrachten en concessies voor openbare werken betreft, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken
17 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging, wat de bestrijding van betalingsachterstand bij overheidsopdrachten en concessies voor openbare werken betreft, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het Europees Parlement en de Raad hebben op 29 juni 2000 de richtlijn 2000/35/EG betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties aangenomen. Deze richtlijn, die zowel de transacties tussen ondernemingen als de overheidsopdrachten beoogt, moet vóór 7 augustus 2002 zijn omgezet.
De meeste omzettingsmaatregelen geven aanleiding tot een aanpassing door de wetgever van sommige voorschriften van gemeen recht.
Het recht inzake overheidsopdrachten omvat in artikel 15 van de algemene aannemingsvoorwaarden evenwel een specifiek stelsel in verband met de termijn waarbinnen de aanbestedende overheid de betaling moet uitvoeren en in verband met het automatische recht op interesten bij vertraging.
De richtlijn 2000/35/EG biedt de lidstaten de mogelijkheid om, voor bepaalde categorieën van overeenkomsten die in de nationale wetgeving moeten worden omschreven, de termijn waarna verwijlinteresten opeisbaar zijn, vast te leggen op maximaal zestig dagen, mits zij de medecontractanten ervan weerhouden die termijn te overschrijden of een dwingende interestvoet vaststellen die aanmerkelijk hoger is dan de interestvoet van de richtlijn.
Onverminderd de andere voorschriften van gemeen recht die door de wetgever werden omgezet, bestaan de omzettingsmaatregelen in dit ontwerp er dus in dit specifieke stelsel aan te passen als volgt : - artikel 3, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 wordt gewijzigd, teneinde erin te bepalen dat geen enkele afwijking van de bepalingen van artikel 15 van de algemene aannemingsvoorwaarden tot gevolg mag hebben dat de betalingstermijnen worden verlengd. § 3 van hetzelfde artikel verduidelijkt dat de algemene aannemingsvoorwaarden niet van toepassing zijn op de opdrachten waarvan het bedrag, zonder belasting over de toegevoegde waarde, gelijk is aan of lager is dan 5.500 euro. Daaruit vloeit voort dat voor die opdrachten de voorschriften van gemeen recht in hun geheel van toepassing zijn; - er worden wijzigingen aangebracht in artikel 15, § 1, 3°, van de algemene aannemingsvoorwaarden in verband met de betalingswijze voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken. In punt 3° wordt het eerste lid behouden, terwijl de volgende drie leden worden vervangen.
In het nieuwe tweede lid wordt een eerste termijn van dertig dagen vastgelegd waarbinnen, enkel in geval van betaling van het saldo of van enige betaling, de aanbestedende overheid de gedetailleerde staat van de werken en de verklaring van schuldvordering naziet die door de aannemer werden ingediend, een proces-verbaal opstelt voor het verschuldigd geachte bedrag en aan de aannemer schriftelijk kennis geeft van de werken die voor betaling zijn aanvaard. Daarna wordt een betalingstermijn van maximum zestig dagen bepaald. Overeenkomstig het nieuwe derde lid wordt deze betalingstermijn evenwel ingekort naar rato van de overschrijding door de aanbestedende overheid van genoemde termijn van dertig dagen, of verlengd naar rato van de overschrijding van de termijn van vijf dagen die in punt 3° aan de aannemer wordt verleend voor de indiening van zijn factuur.
Het laatste lid van punt 3° wordt geschrapt. Het verbod om de betalingstermijnen te verlengen in een bestek wordt voortaan immers vastgelegd in artikel 1 van dit ontwerp. In datzelfde lid werd bovendien in een uitzondering op dat verbod voorzien voor de opdrachten gegund bij onderhandelingsprocedure, wat niet meer mogelijk is daar de richtlijn 2000/35/EG een onderscheid verbiedt te maken op grond van de gunningswijze van de opdracht; - in artikel 15, § 1, 3°, van de algemene aannemingsvoorwaarden wordt de verwijzing naar een termijn van negentig dagen geschrapt; - § 4 wordt vervangen door een nieuwe bepaling die, wat de berekening van de verwijlinteresten betreft, verwijst naar de door de Europese Centrale Bank toegepaste interestvoet, zoals ook bepaald bij de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
De richtlijn 2000/35/EG biedt de partijen echter de mogelijkheid om, via andersluidende bepalingen in de overeenkomst, af te wijken van de aldus vastgelegde interestvoet.
Dit is de reden waarom de aanbestedende overheid, op basis van het nieuwe tweede lid van § 4, het in het eerste lid bepaalde vermeerderingspercentage van zeven procent kan verminderen, op voorwaarde dat deze aanbestedende overheid in de contractuele documenten de objectieve redenen vermeldt, waaruit kan worden afgeleid dat deze vermindering geen kennelijke onbillijkheid jegens de aannemer behelst. De betrokken bepaling legt echter een dubbele beperking op aan de mogelijkheid om een lager vermeerderingspercentage vast te leggen. Deze vermindering moet 3,5 procent niet overschrijden. Een hoger vermindering wordt als niet bestaande beschouwd voor het gedeelte dat deze limiet overschrijdt. Bovendien zal de verschuldigde intrest niet lager zijn dan de wettelijke intrestvoet bepaald in de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen intrest en elke tegenstrijdig bepaling wordt ook als voor niet geschreven gehouden; - het derde lid van dezelfde § 4 neemt het huidige tweede lid over en licht de tekst ervan toe. Voor bepaalde opdrachten en, in het bijzonder, voor bepaalde dienstverleningen worden immers geen facturen opgesteld; - het vierde lid neemt een tekst over die vergelijkbaar is met het huidige laatste lid en verduidelijkt, zoals de richtlijn toelaat, dat de interest slechts verschuldigd is als hij minstens 5 euro bedraagt; - het vijfde lid verwijst naar de mededelingen die de Minister van Financiën elk semester in het Belgisch Staatsblad zal publiceren, teneinde de aanbestedende overheden en ondernemingen op de hoogte te brengen van de van toepassing zijnde interestvoet van de Europese Centrale Bank en van de schommelingen ervan; - het zesde lid bepaalt dat § 4 niet van toepassing is op de betalingen betreffende schadevergoedingen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT
Advies 33.569/1 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 3 juni 2002 door de Eerste Minister verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging op het gebied van betalingen van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken", heeft op 9 juli 2002 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, in overeenstemming te brengen met de richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.
De ontworpen wijzigingen van het koninklijk besluit van 26 september 1996 vormen slechts een onderdeel van de aanpassing van de Belgische reglementering waartoe de genoemde richtlijn 2000/35/EG noopt. Het merendeel van de omzettingsmaatregelen - die niet de overheidsopdrachten, doch wel de transacties tussen ondernemingen betreffen - dient immers door de wetgever te worden genomen en vormt momenteel het voorwerp van twee met het oog daarop bij de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediende wetsontwerpen (1).
Voor de ontworpen wijzigingen van het koninklijk besluit van 26 september 1996 kan rechtsgrond worden gevonden in de artikelen 1, § 1, tweede lid, en 24, eerste lid, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. Artikel 1, § 1, tweede lid, van die wet maakt de Koning immers bevoegd om de inrichting vast te leggen van de gunningsprocedures evenals de algemene uitvoeringsregels voor de overheidsopdrachten. Artikel 24, eerste lid, van dezelfde wet stelt dat een concessie voor openbare werken mag worden toegekend onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.
Onderzoek van de tekst Opschrift Het opschrift zou beter de inhoud van de ontworpen regeling weergeven indien het werd aangepast als volgt : « Koninklijk besluit tot wijziging, wat de bestrijding van betalingsachterstand bij overheidsopdrachten en concessies voor openbare werken betreft, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken. » Aanhef 1. Het tweede lid van de aanhef dient als volgt te worden geredigeerd : « Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1999 en 20 juli 2000, en op artikel 15 van de bijlage, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 februari 1999, 20 juli 2000 en 22 april 2002.» 2. Met de in het zevende lid van de aanhef opgenomen considerans wordt tegemoet gekomen aan artikel 6, lid 1, tweede lid, van de richtlijn 2000/35/EG dat voorschrijft dat, wanneer de lidstaten de internrechtelijke bepalingen aannemen die voor de omzetting van de richtlijn noodzakelijk zijn, "in die bepalingen naar deze richtlijn (wordt) verwezen of (...) hiernaar (wordt) verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen". Het is evenwel vanuit wetgevingstechnisch oogpunt gebruikelijk dat een considerans in de aanhef van een besluit wordt opgenomen vóór de verwijzing naar de ingewonnen adviezen en verleende akkoorden. In casu komt zulks erop neer dat de considerans in de aanhef van het om advies voorgelegde ontwerp wordt opgenomen in een lid dat onmiddellijk volgt op de verwijzing naar het te wijzigen koninklijk besluit van 26 september 1996.
Artikel 1 1. In de inleidende zin van artikel 1 van het ontwerp volstaat het te schrijven : « ... en van de concessies voor openbare werken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1999 en 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : » 2. Ervan uitgaande dat het effectief de bedoeling is om artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 aan te vullen met een afzonderlijk lid, dient de Nederlandse tekst van artikel 1, 1°, van het ontwerp, naar analogie van de Franse tekst, aan te vangen als volgt : « 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : » 3.Ter wille van de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst van het ontwerp, wordt op het einde van de Nederlandse tekst van de ontworpen bepaling onder artikel 1, 1°, van het ontwerp, beter geschreven "... wordt voor niet geschreven gehouden" in plaats van "... wordt als niet bestaande beschouwd".
De Nederlandse tekst van de ontworpen bepaling onder artikel 1, 2°, van het ontwerp, dient op dezelfde wijze te worden aangepast.
Artikel 2 1. Op het einde van de inleidende zin van artikel 2 van het ontwerp schrijve men : « ... van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 februari 1999, 20 juli 2000 en 22 april 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : » 2. De wijzigingen die artikel 2, 1°, van het ontwerp beoogt aan te brengen in artikel 15 van de algemene aannemingsvoorwaarden blijven beperkt tot paragraaf 1, 3°, van dat artikel.Het ware evenwel logisch en meer coherent indien de wijzigingen ook werden betrokken op paragraaf 1, 2°, van het genoemde artikel 15. Daartoe is vereist dat artikel 2, 1°, van het ontwerp wordt opgesplitst in drie nieuwe onderdelen 1°, 2° en 3°, die - rekening houdend met de aan de Raad van State, afdeling wetgeving, verstrekte uitleg - bovendien als volgt kunnen worden verduidelijkt (2) : « 1° § 1, 2°, wordt aangevuld als volgt : "Enkel in de gevallen van betaling van het saldo van de opdracht of van enige betaling beschikt de aanbestedende overheid over een termijn van dertig kalenderdagen om deze verrichtingen uit te voeren. Deze termijn vangt aan op de dag dat de aanbestedende overheid de verklaring van schuldvordering bedoeld in 1° ontvangt"; 2° in § 1, 3°, worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt : "De termijn van zestig kalenderdagen, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd naar rato van de overschrijding van de termijn van vijf kalenderdagen die krachtens 2° aan de aannemer wordt verleend om zijn factuur in te dienen. Enkel in de gevallen van betaling van het saldo van de opdracht of van enige betaling vangt de termijn van zestig kalenderdagen, bedoeld in het eerste lid, aan de dag na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen waarover de aanbestedende overheid beschikt om de verrichtingen vermeld in 2° uit te voeren en wordt hij ingekort naar rato van de overschrijding van deze termijn van dertig kalenderdagen"; 3° § 1, 3°, vierde lid, wordt opgeheven ».3. In artikel 2, 3°, van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd, blijft de wijziging beperkt tot het laatste lid van artikel 15, § 4, van de algemene aannemingsvoorwaarden.Het is evenwel de vraag of niet tevens andere leden van dat artikel moeten worden aangepast teneinde in overeenstemming te zijn met de richtlijn 2000/35/EG. Men weet immers dat artikel 3, lid 1, d) , van de richtlijn de lid-Staten verplicht om ervoor te zorgen dat het niveau van de interest voor betalingsachterstand ("de wettelijke interestvoet") die door de schuldenaar moet worden betaald, de interestvoet is die door de Europese Centrale Bank wordt gehanteerd voor haar meest recente basisherfinancieringstransactie vóór de eerste kalenderdag van het betreffende halfjaar ("de referentie-interestvoet"), vermeerderd met ten minste zeven procentpunten (de "marge"), behoudens andersluidende bepalingen in het contract. Volgens wat de gemachtigde van de regering in dat verband aan de Raad van State, afdeling wetgeving, heeft meegedeeld, zou zulks op dit ogenblik impliceren dat een interestvoet van elf of twaalf procent moet worden toegepast.
Artikel 15, § 4, eerste lid, van de algemene aannemingsvoorwaarden refereert evenwel aan "de rentevoet van de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank geldig op de laatste dag van de maand voorafgaande aan deze waarin de vertraging optreedt, verhoogd met een marge van 1,5 pct." , wat - steeds volgens de gemachtigde van de regering - zou overeenstemmen met een interestvoet van bijna zeven procent.
Er is bijgevolg een discrepantie tussen de toe te passen interestvoeten overeenkomstig, enerzijds, het bepaalde in artikel 3, lid 1, d) , van de richtlijn 2000/35/EG en, anderzijds, het ongewijzigd gebleven artikel 15, § 4, eerste lid, van de algemene aannemingsvoorwaarden. Die discrepantie kan volgens de Raad van State, afdeling wetgeving, niet worden gebillijkt door het gegeven dat in artikel 3, lid 1, d) , van de richtlijn wordt verwezen naar de uitzondering betreffende "andersluidende bepalingen in het contract", ermee rekening houdend dat de in artikel 15, § 4, van de algemene aannemingsvoorwaarden opgenomen bepalingen bezwaarlijk als "contractuele bepalingen", in de zin van de richtlijn kunnen worden beschouwd, doch integendeel moeten worden geacht een verordenend karakter te hebben.
Het komt de Raad van State, afdeling wetgeving, derhalve voor dat ook artikel 15, § 4, eerste lid, van de algemene aannemingsvoorwaarden aanpassing behoeft in het licht van de richtlijn 2000/35/EG, met dien verstande dat, indien dergelijke aanpassing met zich zou brengen dat de ontworpen regeling budgettaire gevolgen heeft (3), het ontwerp voor akkoordbevinding zal moeten worden voorgelegd aan de Minister van Begroting.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Baert en J. Smets, staatsraden;
G. Schrans en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, eerste referendaris.
De griffier, De voorzitter, A. Beckers. M. Van Damme. (1) Zie het ontwerp van wet "betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties" (Parl.St., Kamer, 2002-2002, nr. 1827/1) en het ontwerp van wet "aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet van (...) tot bestrijden van de betalingsachterstand bij handelstransacties" (Parl.St., Kamer, 2002-2002, nr. 1828/1). (2) In dat geval dienen uiteraard het 2e en 3e van artikel 2 van het ontwerp te worden vernummers.(3) Naar het zeggen van de gemachtigde van de regering wordt er nu van uitgegaan dat het ontwerp geen weerslag heeft op de inkomsten en de uitgaven van de Staat. 17 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging wat de bestrijding van betalingsachterstand bij overheidsopdrachten en concessies voor openbare werken betreft, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, inzonderheid op de artikelen 1, § 1, tweede lid, en 24, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1999 en 20 juli 2000, en op artikel 15 van de bijlage, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 februari 1999, 20 juli 2000 en 22 april 2002;
Overwegende dat sommige bepalingen van de richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties door dit besluit worden omgezet;
Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 17 april 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 mei 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 6 november 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies nr. 33.569/1 van de Raad van State, gegeven op 9 juli 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1999 en 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid: « Welke de opdracht ook moge zijn, de termijnen waarbinnen volgens artikel 15 van de algemene aannemingsvoorwaarden de betalingen worden geregeld, kunnen in geen geval door het bestek worden verlengd.Elke tegengestelde bepaling in het bestek wordt voor niet geschreven gehouden. »; 2° in § 2 wordt het volgende lid ingevoegd na het tweede lid: « Welke de opdracht ook moge zijn, de termijnen waarbinnen volgens artikel 15 van de algemene aannemingsvoorwaarden de betalingen worden geregeld, kunnen in geen geval door het bestek worden verlengd.Elke tegengestelde bepaling in het bestek wordt voor niet geschreven gehouden. »
Art. 2.In artikel 15 van de algemene aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor de concessies voor openbare werken die de bijlage vormen van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 februari 1999, 20 juli 2000 en 22 april 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2°, wordt aangevuld als volgt : « Enkel in de gevallen van betaling van het saldo van de opdracht of van enige betaling beschikt de aanbestedende overheid over een termijn van dertig kalenderdagen om deze verrichtingen uit te voeren.Deze termijn vangt aan op de dag dat de aanbestedende overheid de verklaring van schuldvordering bedoeld in 1° ontvangt. »; 2° in § 1, 3°, worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt : « De termijn van zestig kalenderdagen, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd naar rato van de overschrijding van de termijn van vijf kalenderdagen die krachtens 2° aan de aannemer wordt verleend om zijn factuur in te dienen. Enkel in de gevallen van betaling van het saldo van de opdracht of van enige betaling vangt de termijn van zestig kalenderdagen, bedoeld in het eerste lid, aan de dag na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen waarover de aanbestedende overheid beschikt om de verrichtingen vermeld in 2° uit te voeren en wordt hij ingekort naar rato van de overschrijding van deze termijn van dertig kalenderdagen. »; 3° § 1, 3°, vierde lid, wordt opgeheven.4° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.Intrest voor achterstallige betalingen. » Wanneer de in § 1 tot 3 vastgestelde betalingstermijnen worden overschreden, heeft de aannemer, van rechtswege en zonder ingebrekestelling, per maand of per gedeelte van een maand vertraging, recht op de betaling van een intrest. Deze intrest wordt berekend naar rato van het aantal kalenderdagen vertraging tegen de intrestvoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast voor haar meest recente basisherfinancieringstransactie vóór de eerste kalenderdag van het semester in kwestie wanneer de betrokken transactie werd uitgevoerd door middel van een vaste-rentetender. Indien de betrokken transactie werd uitgevoerd door middel van een variabele-rentetender is de referentie-interestvoet de uit deze tender voortvloeiende marginale interestvoet, zowel bij toewijzingen op basis van een enkelvoudige rentevoet, als bij toewijzingen op basis van een meervoudige rentevoet. Deze intrestvoet wordt vermeerderd met zeven procent en afgerond tot het hogere halve procentpunt.
Dit vermeerderingspercentage kan worden verminderd, mits de aanbestedende overheid in het bestek of in de documenten die het vervangen, de objectieve redenen vermeldt, waaruit kan worden afgeleid dat deze vermindering geen kennelijke onbillijkheid jegens de aannemer behelst. Een vermindering van het vermeerderingspercentage wordt evenwel voor niet geschreven gehouden voor het gedeelte dat 3,5 procent overschrijdt. In elk geval zal de verschuldigde intrest niet lager zijn dan de wettelijke intrestvoet bepaald in de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen intrest en elke tegenstrijdig bepaling wordt ook voor niet geschreven gehouden.
Het indienen van de regelmatig opgestelde factuur overeenkomstig § 1 en 2 of, voor de dienstverleningen waarvoor geen factuur moet worden opgesteld, aangezien de schuldvordering ze vervangt, geldt als schuldvordering voor de betaling van deze intrest, maar heeft geen invloed op het tijdstip waarop de intrest begint te lopen.
De intrest is alleen verschuldigd indien hij ten minste vijf euro bedraagt per betaling uitgevoerd overeenkomstig de contractuele bepalingen.
De Minister van Financiën deelt de in het eerste lid bepaalde intrestvoet mede, alsook elke wijziging van deze intrestvoet, via een bericht in het Belgisch Staatsblad .
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de betalingen die betrekking hebben op schadevergoedingen. »
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 8 augustus 2002.
De overheidsopdrachten gegund vóór die datum blijven onderworpen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die gelden op het ogenblik van deze gunning.
Art. 4.Onze Eerste Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT