gepubliceerd op 14 november 1997
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder en de modaliteiten volgens welke het aandeel van het R.I.Z.I.V. in de vorm van voorschotten kan worden gestort aan de instellingen waarmee de contracten worden gesloten die zijn bedoeld in artikel 54, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
16 OKTOBER 1997. Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder en de modaliteiten volgens welke het aandeel van het R.I.Z.I.V. in de vorm van voorschotten kan worden gestort aan de instellingen waarmee de contracten worden gesloten die zijn bedoeld in artikel 54, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 54, § 1, tweede lid, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 20 december 1995;
Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering van 24 juni 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De instellingen bedoeld in artikel 54, § 1, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, kunnen bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, hierna het Instituut te noemen, voorschotten krijgen op de door het Instituut verschuldigde bijdrage voorzien in artikel 4 van het koninklijk besluit van 31 maart 1983 tot instelling van een regeling voor sociale voordelen voor sommige geneesheren en in artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 januari 1971 tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige tandheelkundigen.
Art. 2.De in artikel 1 bedoelde voorschotten kunnen worden aangevraagd voor de bij het Instituut ingediende formulieren voorzien bij artikel 3 van het voornoemd koninklijk besluit van 31 maart 1983 en bij artikel 5bis van het voornoemd koninklijk besluit van 18 januari 1971 indien ten vroegste vanaf 1 januari van het jaar volgend op het betrokken dienstjaar, voor dit dienstjaar, niet minstens 80 % van het totaal aantal voor dezelfde instelling ingediende formulieren aanleiding heeft gegeven tot betaling en op voorwaarde dat het gaat om correct ingevulde formulieren, minstens sinds drie maanden toegestuurd naar het Instituut.
De instelling voegt bij haar aanvraag de lijst van al de haar betreffende dossiers met vermelding van de naam, het R.I.Z.I.V.-identificatienummer, de datum van verzending naar het Instituut van het ingevuld formulier en de vereffeningsdatum van de eventueel reeds afgehandelde dossiers.
Art. 3.§ 1. Het voorschot is gelijk aan 100 % van de desbetreffende jaarlijks vastgestelde bijdrage van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut en wordt door de instellingen toegewezen aan de betrokken individuele contracten onder voorbehoud van latere bevestiging door het Instituut. § 2. Indien de in artikel 2 bedoelde aanvraag beantwoordt aan de vereiste modaliteiten betaalt het Instituut het voorschot uit binnen een termijn van één maand na de indiening van de aanvraag.
Indien het Instituut deze termijn niet naleeft, zijn er wettelijke nalatigheidsintresten verschuldigd voor iedere volle kalendermaand die verstrijkt na de in het eerste lid bedoelde termijn. § 3. Wanneer achteraf, na onderzoek van het individueel dossier door het Instituut, wordt vastgesteld dat ten onrechte voorschotten werden uitbetaald, is de instelling ertoe gehouden enerzijds, de individuele toewijzing te schrappen vanaf de datum waarop het voorschot werd toegewezen en, anderzijds, het voorschot binnen vijftien dagen na de mededeling van deze vaststelling terug te storten aan het Instituut.
Art. 4.De bepalingen van dit besluit zijn voor de eerste keer van toepassing op de bijdragen vastgesteld voor het jaar 1996.
Art. 5.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 oktober 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN