gepubliceerd op 05 juni 2003
Koninklijk besluit houdende de uitvoering van hoofdstuk XI van de programmawet van 8 april 2003 betreffende de verzameling van gegevens over de woon-werkverplaatsingen van werknemers
16 MEI 2003. - Koninklijk besluit houdende de uitvoering van hoofdstuk XI van de programmawet van 8 april 2003 betreffende de verzameling van gegevens over de woon-werkverplaatsingen van werknemers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op hoofdstuk XI van de programmawet van 8 april 2003 betreffende de inzameling van gegevens m.b.t. de woon-werkverplaatsingen van de werknemers, inzonderheid de artikelen 163, 164, 165, 166 en 167 van deze wet;
Gelet op het advies van de Waalse Regering, gegeven op 2 mei 2002;
Gelet op het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, gegeven op 13 juni 2002;
Gelet op het advies van de Vlaamse Regering, gegeven op 14 juni 2002;
Gelet op protocol nr. 132/1 van 21 juni 2002 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het advies uitgebracht op 3 april 2002 door het Comité Overheidsbedrijven;
Gelet op het protocol van het onderhandelingscomité van het militair personeel, afgesloten op 6 mei 2002;
Gelet op het advies uitgebracht op 29 mei 2002 door de Paritaire Commissie van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française »;
Gelet op de adviezen uitgebracht op 15 maart 2001 en 20 februari 2002 door de Nationale Arbeidsraad en door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven;
Gelet op de adviezen uitgebracht op 8 februari 2001 en 14 januari 2002 door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in toepassing van artikel 29 van de gecoördineerde wetten van 11 december 1998 op de bescherming van de persoonlijke levensfeer;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 juli 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 18 juli 2001;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat hoofdstuk XI van de programmawet in werking treedt op 1 juli 2003;
Gelet op het advies nr. 35.302/4 uitgebracht op 14 april 2003 door de Raad van State, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, belast met Mobiliteit en Vervoer, van Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient men te verstaan onder : Carpooling : er is carpooling wanneer minstens twee werknemers een zelfde voertuig delen om een gedeelte van of het geheel van de verplaatsingen te maken tussen hun woonplaats en hun werkplaats.
Gemiddeld tewerkgestelde werknemers in de overheidsdiensten en autonome overheidsbedrijven : het aantal statutaire - en contractuele personeelsleden (met een arbeidsovereenkomst sedert ten minste één jaar) die op 30 juni van het jaar waarin de diagnostiek moet worden opgesteld in dienst zijn.
Art. 2.Het verslag met inlichtingen over de woon-werkverplaatsingen van de werknemers bevat voor ieder bedrijf (en desgevallend voor elke interne eenheid met minstens dertig werknemers) op een informatiedrager de hierna opgesomde inlichtingen, en ook de identificatiegegevens van de betrokken werkgever, overeenkomstig de modellen die zullen worden bepaald door de Minister die de Mobiliteit en het Vervoer in zijn bevoegdheid heeft, de Minister die de Tewerkstelling in zijn bevoegdheid heeft, de Minister die de Landsverdediging in zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen in zijn bevoegdheid heeft.
Het verslag moet voor de eerste maal worden opgemaakt op datum van 30 juni 2004.
De Minister die de Landsverdediging in zijn bevoegdheid heeft stelt, voor wat zijn departement betreft, de lijst op van de onderafdelingen die het in het eerste lid bedoelde verslag moeten opstellen. a) Tabel betreffende de organisatie van de arbeidstijd in de onderneming, met de volgende vermeldingen, zoals deze opgenomen zijn in het arbeidsreglement : - de aanvang en het einde van de gewone arbeidsdag, met vermelding van de eventuele vlottende werktijd; - het aantal deeltijdse werknemers en de uurroosters van deze deeltijdse werknemers; - in geval van arbeid in opeenvolgende ploegen of continuarbeid, het aantal ploegen, het aantal werknemers per ploeg en de werkroosters per ploeg; - in voorkomend geval, de inlichtingen betreffende de toepassing in de onderneming van een regeling van flexibele uurroosters zoals bepaald in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of van een nieuwe arbeidsregeling zoals bepaald in de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen.
De informatie zal ook het aantal werknemers bevatten dat betrokken is bij deze arbeidsregelingen. b) Een tabel met aantal werknemers volgens de straat waar hun woonplaats gesitueerd is.c) Een tabel met, in aantal en in percentage, het aantal werknemers volgens hun belangrijkste verplaatsingsmiddelen : - wagen waarvan reeds carpoolend; - trein; - MIVB; - De Lijn; - TEC; - collectief vervoer van personeelsleden (door minibus, autobus, of autocar) georganiseerd door de werkgever; fiets; - bromfiets, motorfiets; - te voet; - andere. d) Een tabel met de wijze van toegankelijkheid van de onderneming : - het aantal parkeerplaatsen voor auto's die het bedrijf ter beschikking van de werknemers stelt; - het aantal specifieke stallingen dat het bedrijf ter beschikking van de werknemers stelt (bromfietsen/motorfietsen, fietsen); - voor iedere openbare vervoermaatschappij (NMBS, De Lijn, TEC, MIVB) het feit of er al dan niet een halte in de buurt van het bedrijf is. e) Een tabel met de belangrijkste maatregelen die de werkgever al heeft genomen op het vlak van mobiliteitsbeheer : 1° betreffende de fiets : - in de bedrijfsovereenkomst of het statuut voorziene bijkomende verplaatsingsvergoeding; - veilige parkeerplaatsen op het terrein van de onderneming; - andere; 2° betreffende de carpooling : - organisatie van de carpooling binnen de onderneming; - toetreding tot een databank inzake carpooling; - gereserveerde parkeerplaatsen voor de carpooling op het terrein van de onderneming; - andere; 3° betreffende het gemeenschappelijk vervoer : - collectief vervoer van de werknemers (door minibus, autobus, of autocar) georganiseerd door de werkgever; - bijkomende vergoeding voorzien door ondernemingsovereenkomst of door het statuut voor de gebruikers van het openbaar vervoer; - regelmatig overleg met de openbaar vervoermaatschappijen; - andere; 4° diverse maatregelen : - samenwerking met andere ondernemingen; - acties ter informatie van het personeel betreffende de alternatieven voor het individueel gebruik van de wagen; - regelmatig overleg met de bevoegde overheden met betrekking tot de toegang tot de onderneming (wegen, fietspaden, voetpaden); - arbeid op afstand; - andere. f) Een tabel met de specifieke mobiliteitsproblemen van de onderneming of organisatie.
Art. 3.De inlichtingen in de databank, voorzien in artikel 165, § 1, van de programmawet van 8 april 2003 zijn toegankelijk op aanvraag, doch enkel met het oogmerk van het beheer van de mobiliteit. De afgevaardigde van de Minister die de Mobiliteit en het Vervoer in zijn bevoegdheid heeft oordeelt op basis van de motivering van de aanvraag of deze in overeenstemming is met de doelstelling van beheer van de mobiliteit. De aanvrager mag de verkregen inlichtingen niet verder overhandigen aan een derde.
De inlichtingen die door de databank aan de aanvrager worden verstrekt zullen op zodanige wijze worden verwerkt dat de werknemers niet kunnen worden geïdentificeerd.
De behandeling van deze inlichtingen om ze op verschillende niveaus samen te brengen, met name op geografisch vlak en ook de mededeling van de resultaten van deze behandeling, worden gratis verricht door de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer op verzoek van : - De Minister die de Mobiliteit en het Vervoer in zijn bevoegdheid heeft; - de Minister die de Tewerkstelling in zijn bevoegdheid heeft; - de Minister die de Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen in zijn bevoegdheid heeft; - de Minister die de Binnenlandse Zaken in zijn bevoegdheid heeft; - de Minister die de Landsverdediging in zijn bevoegdheid heeft; - de Gewestelijke Regeringen; - de openbaarvervoermaatschappijen (N.M.B.S., De Lijn, TEC, MIVB); - de gemeenten; - provincies - de secretariaten van de Nationale Arbeidsraad en van de Centrale raad voor het Bedrijfsleven en ook de vertegenwoordigers van de werkgevers of de werknemers die lid zijn van deze raden; - het Planbureau; - het Nationaal Instituut voor Statistieken; - het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid; - Het Waals Waarnemingscentrum voor de Mobiliteit.
Deze behandeling kan worden gedaan en meegedeeld aan elke andere aanvrager overeenkomstig de criteria gedefinieerd door de Minister die de Mobiliteit en het Vervoer in zijn bevoegdheid heeft.
Art. 4.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, belast met Mobiliteit en Vervoer, Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen worden ieder voor wat hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegeneheid, belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE