gepubliceerd op 01 juli 2016
Koninklijk besluit houdende de functie van huisbewaarder in de gebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën
16 JUNI 2016. - Koninklijk besluit houdende de functie van huisbewaarder in de gebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen beoogt een nieuw juridisch kader tot stand te brengen voor de aanstelling en uitdiensttreding van huisbewaarders bij de Federale Overheidsdienst Financiën, alsook om de grondregelen vast te stellen van hun geldelijk statuut.
In bij benadering honderd dienstgebouwen van de Federale Overheidsdienst Financiën zijn er huisbewaarders aangesteld en zij vervullen er uiteenlopende taken die de dagdagelijkse werking van de administratie op het logistieke vlak in aanzienlijke mate faciliteren.
Tot op heden gold bij de Federale Overheidsdienst Financiën de onderrichting van 10 augustus 1976 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement der huisbewaarders als leidraad bij de aanstelling en de tewerkstelling van de huisbewaarders.
Bij arrest nr. 163.641 van 16 oktober 2006 stelde de toenmalige Afdeling Administratie van de Raad van State evenwel dat de
toekenningsvoorwaarden als bepaald in de voormelde onderrichting van 10 augustus 1976 geen toepassing konden vinden in een litigieus geval, aangezien de onderrichting, die naast regelen van inwendige orde ook reglementaire bepalingen bevatte, ten tijde van zijn totstandkoming niet werd onderworpen aan het advies van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State.
Door thans in het ontwerp van koninklijk besluit houdende de functie van huisbewaarder in de gebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën de aanstellingsvoorwaarden en de voorwaarden voor een contractuele indienstneming te bepalen, naast de gevallen waarin aan die aanstelling een einde kan worden gemaakt en de grondregelen van hun geldelijke rechten te bepalen, wordt rechtszekerheid geboden zowel voor de overheid als voor zij die een betrekking van huisbewaarder wensen uit te oefenen. In de toekomst zal er ook in de selectieprocedure een selectiecomité, opgericht in de schoot van de stafdienst Logistiek van de FOD Financiën, optreden, hetgeen zal bijdragen tot een optimale selectie van de huisbewaarders volgens de criteria die dit ontwerp van besluit bepaalt.
De aanstelling van de huisbewaarders zal in eerste instantie gebeuren onder de personeelsleden van de niveaus D, C en B van de FOD Financiën die zijn tewerkgesteld in statutair dienstverband of met een arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde duur. Zo evenwel onder het personeel van Financiën er geen geschikte kandidaten zijn, kan er worden overgegaan tot contractuele indienstneming, die alsdan zal plaatsvinden in afwijking van het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten. Gelet op het specifieke karakter van de functie van huisbewaarder lijkt het aangewezen om de selectie van contractuele huisbewaarders tevens toe te vertrouwen aan het bovenvermelde selectiecomité en Selor hiermee niet te belasten.
De verloning van de contractuele huisbewaarders die voordelen in natura ontvangen wordt bepaald met inachtneming van de bepalingen dienaangaande opgenomen in de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. De contractuele personeelsleden die de functie van huisbewaarder uitoefenen in hoofdberoep zullen zoals andere contractuele personeelsleden van de FOD Financiën onderworpen zijn aan de evaluatiecyclus en de overige bepalingen betreffende de loopbaan van het contractuele personeel.
De in artikel 4, 6°, gevraagde gezinssamenstelling laat toe om na te gaan of het aantal gezinsleden niet te groot is, zodat een comfortabele en menswaardige huisvesting kan worden gewaarborgd.
In het ministerieel besluit houdende vaststelling van de rechten en plichten van de personeelsleden en hun gezinsleden met betrekking tot de uitoefening van de functie van huisbewaarder in de dienstgebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën en de bewoning van die gebouwen wordt bepaald dat de kandidaat huisbewaarder de, eventuele, beroepsactiviteit en plaats van uitoefening dient mee te delen van zijn gezinsleden. Deze informatie moet toelaten om na te gaan of er belangenconflicten kunnen rijzen en om, eventueel, maatregelen te nemen ter voorkoming van zulke conflicten.
Toelichting bij het advies van de Raad van State In artikel 8, § 2, wordt bepaald dat de functie van huisbewaarder een bijkomende opdracht is in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.
In de aanhef van het ontwerpbesluit wordt ter zake, zoals gevraagd door de Raad van State, verwezen naar artikel 4, § 2, 2°, van dezelfde wet van 22 juli 1993.
De Raad van State merkt op dat het toegelaten is om de uitoefening van een voltijds hoofdberoep te cumuleren met een nevenactiviteit, zelfs indien de arbeidsprestaties worden uitgeoefend bij eenzelfde werkgever, voor zover de bepalingen van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector worden nageleefd.
De arbeidsprestaties van een huisbewaarder vallen volgens de Raad ook onder de door dezelfde wet toegestane afwijkingen op het recht op ten minste 11 uren opeenvolgende rust tussen de beëindiging en de hervatting van de arbeid in een tijdvak van 24 uren. De afwijkingen op de rusttijd dienen te worden gecompenseerd door inhaalrust die moet worden opgenomen in de loop van de 14 volgende dagen. Indien de inhaalrust, bijvoorbeeld naar aanleiding van arbeidsprestaties van meer dan 11u per dag, niet volledig kan worden opgenomen door een vrijstelling van arbeidsprestaties, tijdens de uitoefening van het bijberoep van huisbewaarder, zal de functionele chef van de huisbewaarder contact opnemen met de functionele chef onder wiens leiding de huisbewaarder zijn hoofdberoep uitoefent om de opname van de inhaalrust zo nodig toe te kennen tijdens de uren gedurende dewelke het hoofdberoep wordt uitgeoefend.
De functie van huisbewaarder laat eveneens toe om af te wijken van het verbod op nachtarbeid, mits naleving van de rusttijden. In zijn eerste voetnoot is de Raad van mening dat de slapende wachtdiensten van de huisbewaarder onder het toepassingsgebied vallen van de richtlijn 93/104/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.
Op dit vlak wordt de visie van de Raad van State niet gedeeld en wordt aangesloten bij het arrest van 9 februari 2011 van het arbeidshof te Luik (5e kamer) dat stelt : "De huisbewaarder die ter plaatse zoals in dit geval, ertoe gehouden is aanwezig te zijn en tegelijk in dezelfde tijdspanne thuis is, in zijn privé-woning, in het gezelschap van zijn gezin, er om het even wie kan ontvangen er activiteiten uit de privé-sfeer kan voeren en slechts sporadisch prestaties moet leveren kan niet beschouwd worden als ter beschikking van zijn werkgever en bijgevolg aan het werk tijdens zijn gehele verplichte aanwezigheid ter plaatse in de lokalen waarvan hij huisbewaarder is.".
Het advies van de Raad van State betreffende artikel 2 wordt niet gevolgd. Een directe toewijzing van de bevoegdheid aan de Directeur van de stafdienst Logistiek moet mogelijk zijn voor wat tot het dagdagelijks beheer behoort, zoals het bepalen voor welke gebouwen een huisbewaarder nodig is en zijn aanstelling.
Het feit dat een koninklijk besluit waarin een bevoegdheid direct wordt toegewezen aan de houder van een staffunctie wordt voorgedragen door een minister, houdt impliciet de instemming van deze laatste in.
Zo kan er ook worden verwezen naar artikel 5 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, dat de bevoegdheid tot benoeming van de ambtenaren van de niveaus B, C en D rechtstreeks toevertrouwt aan de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde.
Het advies van de Raad van State werd gevolgd betreffende de artikelen 4 en 6.
Aan de Raad van State werd de vraag gesteld of de verloning van een contractuele huisbewaarder, die in hoofdberoep een wedde krijgt van een andere overheidsdienst behorend tot het federaal openbaar ambt en als contractueel wordt aangeworven als huisbewaarder in bijberoep, kan worden beperkt tot de voordelen in natura, vermits zowel voor het hoofd- als bijberoep de Belgische Staat de werkgever is.
Uit het advies betreffende de artikelen 7 en 9 (artikelen 8 en 9 in bijgaand ontwerpbesluit) blijkt dat de Raad van State van mening is dat de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers van toepassing blijft, zodat de verloning van de functie van huisbewaarder in bijberoep zich niet mag beperken tot de voordelen in natura. De Raad merkt hier terecht op dat dit een discriminatie kan inhouden ten aanzien van de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Financiën die binnen het departement de functie van huisbewaarder in bijberoep uitoefenen. Hieruit volgt dat in het bijgaand ontwerp de mogelijkheid wordt geschrapt om op basis van een nieuwe arbeidsovereenkomst huisbewaarders in dienst te nemen in bijberoep.
Het artikel met betrekking tot de aansprakelijkheid van de huisbewaarders werd, zoals gevraagd door de Raad van State, geschrapt.
De aansprakelijkheid wordt geregeld in : - de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare Rechtspersonen; - de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; - het burgerlijk wetboek.
Wat betreft het advies van de Raad van State betreffende artikel 11 (artikel 10 in het bijgaand ontwerpbesluit) kan worden opgemerkt dat, vermits in paragraaf 3 niet langer wordt bepaald dat een persoon die met de huisbewaarder samenwoont en deze vervangt tijdens zijn afwezigheid, uitgesloten wordt van de toelage die aan de plaatsvervangers wordt toegekend, het niet meer noodzakelijk is om een paragraaf 4 te voorzien. Voor het overige werd het advies van de Raad gevolgd betreffende dit artikel.
In het ministerieel besluit houdende vaststelling van de rechten en plichten van de personeelsleden en hun gezinsleden met betrekking tot de uitoefening van de functie van huisbewaarder in de dienstgebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën en de bewoning van de gebouwen wordt vermeld dat, indien de huisbewaarder geen plaatsvervanger voorstelt of hij en de functionele chef het niet eens worden over een vervanger, de functionele chef een vervanger kan aanstellen.
Zoals vermeld in het advies 58.846/4 van 14 maart 2016 van de Raad van State betreffende het bovenvermeld ministerieel besluit, kan de tijdelijke vervanger van de huisbewaarder slechts verblijven in de huisbewaarderswoning met het uitdrukkelijk en schriftelijk akkoord van de huisbewaarder.
Het advies van de Raad van State wordt gevolgd betreffende artikel 12 (artikel 11 in bijgaand ontwerpbesluit).
Wat betreft de opmerkingen van de Raad van State betreffende de artikelen 13, 15 en 16 (12, 14 en 15 in bijgaand ontwerpbesluit), wordt gepreciseerd dat deze bepalingen betrekking hebben op de aangestelde huisbewaarders, niet op de huisbewaarders die in die functie met een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen.
Zoals de Raad van State stelt zijn de opzeggingstermijnen zoals bepaald in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing op de huisbewaarders in dienst genomen in deze functie met een arbeidsovereenkomst.
Voor de statutaire en de contractuele personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Financiën, die in bijberoep de functie van huisbewaarder uitoefenen worden de termijnen in hoofdstuk 5 verantwoord door het feit dat het om een wijziging van de functie gaat in statutair verband of een wijziging van een bestaande arbeidsovereenkomst, zonder dat deze wordt beëindigd.
Voor de contractuele personeelsleden maakt de bijkomende opdracht van huisbewaarder het voorwerp uit van een aanvulling van hun arbeidsovereenkomst in hoofdberoep.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT
ADVIES 58.845/4 VAN 14 MAART 2016, VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `HOUDENDE DE FUNCTIE VAN HUISBEWAARDER IN DE GEBOUWEN BETROKKEN DOOR DE FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN' Op 22 januari 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van zestig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende de functie van huisbewaarder in de gebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën'.
Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 14 maart 2016.
De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, kamervoorzitter, Martine Baguet en Bernard Blero, staatsraden, Christian Behrendt, assessor, en Gregory Delannay, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Jean-Baptiste Levaux, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 14 maart 2016.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerkingen 1.1. Het ontworpen artikel 4, 3°, bepaalt dat de kandidaat voor de functie van huisbewaarder "bereid [moet] zijn om ononderbroken de functie van huisbewaarder uit te oefenen, behoudens wanneer wordt toegelaten om zich te laten vervangen." Uit de geest van de tekst blijkt dat de huisbewaarder zijn functie in principe dient uit te oefenen bovenop de functie die hij als personeelslid van de FOD Financiën vervult. Dit betekent dat hij in laatstgenoemde functie tenzij hij die deeltijds uitoefent, gemiddeld 7 uur 36 minuten per dag zal presteren in een arbeidsregeling van 38 uur. Het uitoefenen van een nevenactiviteit is weliswaar niet uitgesloten - zelfs indien het personeelslid ze voor dezelfde werkgever uitoefent - voor zover de bepalingen nageleefd worden van de wet van 14 december 2000 `tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector', waarvan artikel 5, § 1, als volgt luidt : "De werknemers hebben in elk tijdvak van vierentwintig uur tussen de beëindiging en de hervatting van de arbeid recht op ten minste elf opeenvolgende uren rust." In paragraaf 2 van datzelfde artikel worden weliswaar de mogelijke afwijkingen van de regel opgesomd, maar aan deze afwijkingen worden beperkingen opgelegd in de paragrafen 3 en 4. Artikel 5 luidt immers voor het overige als volgt : " § 2. Van paragraaf 1 kan worden afgeweken : 1° wanneer het gaat om werknemers die een leidende functie uitoefenen of die over een autonome beslissingsbevoegdheid beschikken;2° voor de werkzaamheden waarbij de werkplaats en de standplaats van de werknemer ver van elkaar verwijderd zijn of waarbij de verschillende werkplaatsen van de werknemer ver van elkaar verwijderd zijn;3° voor bewakings-, toezicht- en wachtdiensten die verband houden met de noodzakelijke bescherming van goederen en personen;4° in opvoedings- en opvangtehuizen;5° voor de werkzaamheden die gekenmerkt worden door de noodzaak om de continuïteit van de dienst of de productie te verzekeren;6° in geval van dringende werken aan machines of materieel;7° in geval van arbeid die door een onvoorziene noodzakelijkheid wordt vereist;8° in geval van voorzienbare activiteitstoename;9° om het hoofd te beiden aan een voorgekomen [of] dreigend ongeval;10° wanneer het werk georganiseerd is in continudienst [of] met opeenvolgende ploegen, alleen in het geval van verandering van ploeg, zonder dat een werknemer aan het werk mag worden gehouden in twee opeenvolgende ploegen;11° voor de werkzaamheden die gekenmerkt worden door onderbroken arbeidsperiodes;12° voor de diensten die bijdragen tot de burgerlijke, openbare en militaire veiligheid. De Koning kan onder de door Hem te stellen voorwaarden toestaan dat er van § 1 wordt afgeweken in sommige bedrijfstakken of voor het uitvoeren van sommige werken. § 3. Behalve in de gevallen vermeld in § 2, eerste lid, 3°, 4°, 6°, 9°, 12° en tweede lid, mag de arbeidsduur niet meer bedragen dan elf uur per dag, zelfs niet bij de gelijktijdige toepassing van verschillende bepalingen. § 4. Behalve in het geval vermeld in § 2, 1°, worden de afwijkingen slechts toegestaan op voorwaarde dat gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de loop van de veertien volgende dagen.
Deze periode van veertien dagen kan door de Koning worden aangepast." Het uitoefenen van de functie van huisbewaarder valt onder de afwijking waarin artikel 5, § 2, eerste lid, 3°, voorziet, wat er dus kan toe leiden dat hij door zijn twee beroepsbezigheden meer presteert dan het maximum van elf uur per dag. Wat de huisbewaarder presteert, kan eveneens vallen onder de uitzonderingen die vermeld zijn in paragraaf 2, 6°, 7° en, in voorkomend geval, 9°, van datzelfde artikel 5. Toch neemt dit niet weg dat overeenkomstig artikel 5, § 4, rusttijden in acht zullen moeten worden genomen.Het begrip "permanentie in de functie" mag dan ook niet anders opgevat worden dan met naleving van die regeling. 1.2. Er moet eveneens op gewezen worden dat de gecombineerde gebruikmaking van de regeling die met toepassing van hoofdstuk IV van dezelfde wet van 14 december 2000 geldt voor nachtarbeid, - zeker indien het personeelslid zowel overdag als `s nachts voor dezelfde werkgever aan het werk is - niet de mogelijkheid biedt om af te wijken van de regels betreffende de rusttijden (1). 1.3. Het besluit is dan ook dat het gebruik van de - niet nader gepreciseerde - begrippen "ononderbroken" of "op permanente wijze" (2) een bron van rechtsonzekerheid is.
De steller van het ontwerp dient de onduidelijkheid op te heffen die aldus geschapen is, wat hij hoe dan ook zal moeten doen wanneer hij het arbeidsreglement voor de huisbewaarders zal vaststellen met toepassing van hoofdstuk IIIbis van de wet van 8 april 1965 `tot instelling van de arbeidsreglementen'. 2. Krachtens artikel 4, 5°, van het ontwerp bestaat één van de voorwaarden waaraan de kandidaat voor de functie van huisbewaarder bij het indienen van zijn kandidatuur moet voldoen erin "een gezinssamenstelling [te] hebben die de bewoning van de huisbewaarderswoning toelaat". Hoewel de afdeling Wetgeving zich rekenschap geeft van de praktische, maar ook van de juridische redenen van die voorwaarde, inzonderheid in het licht van de wet van 4 augustus 1996 `betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk' en de uitvoeringsbesluiten ervan die aan die voorwaarde ten grondslag liggen, impliceert die voorwaarde evenwel dat aan de overheid zodoende de bevoegdheid wordt opgedragen om de postulant te verzoeken om persoonsgegevens die a priori niet rechtstreeks in verband staan met de uitoefening van zijn functie. Het verslag aan de Koning moet derhalve verduidelijken waarom die gegevens noodzakelijk zijn en in verhouding staan tot de ermee nagestreefde doelstelling, namelijk het aanwerven en tewerkstellen van een huisbewaarder.
Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. In het eerste lid van de aanhef wordt artikel 107, tweede lid, van de Grondwet vermeld als rechtsgrond van het ontwerp. In het tweede lid wordt bovendien artikel 4, § 1, 3°, en § 2, van de wet van 22 juli 1993 'houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken' als rechtgrond opgegeven.
De rechtsgrond van het ontwerp is echter te vinden, enerzijds in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet (3) en, anderzijds in artikel 4, § 2, 1°, van die wet, dat de contractuele personeelsleden betreft.
In de aanhef moet bijgevolg ook artikel 37 van de Grondwet vermeld worden terwijl de vermelding van artikel 4, § 1, 3°, van de wet achterwege dient te blijven en de rechtsgrond verduidelijkt behoort te worden door te verwijzen naar artikel 4, § 2, 1°.
Ook dient de vermelding van de wijzigingen van de wet die geen betrekking hebben op deze laatste rechtsgrond, geschrapt te worden. 2.1. Het derde lid van de aanhef verwijst naar artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 februari 1993 `tot bepaling van de bijkomende of specifieke opdrachten in de federale overheidsdiensten, de programmatorische overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen, alsook in sommige instellingen van openbaar nut'. In artikel 7 wordt naar diezelfde bepaling verwezen.
In dat verband schrijft de steller van het ontwerp in de brief met de adviesaanvraag dat een wijziging van dat koninklijk besluit voorbereid wordt teneinde huisbewaarders met een arbeidsovereenkomst in dienst te kunnen nemen. De steller van het ontwerp preciseert voorts dat de contractuele indiensttreding van huisbewaarders pas mogelijk zal zijn nadat dat ontwerp goedgekeurd zal zijn.
Op de vraag waarom het ontwerp niet voorziet in die wijziging, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : "De FOD Financiën had oorspronkelijk in artikel 7 een paragraaf 2 voorzien, luidende : ` § 2. De functie van huisbewaarder is een bijkomende opdracht in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken'.
Uit het schrijven van de Minister belast met Ambtenarenzaken, d.d. 27 mei 2015, blz. 1, alinea 2, blijkt dat deze verkoos dit zelf te regelen door een wijziging van het koninklijk besluit van 1 februari 1993 tot bepaling van de bijkomende of specifieke opdrachten in de federale overheidsdiensten, de programmatorische overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen, alsook in sommige instellingen van openbaar nut." Indien, zoals blijkt uit van het antwoord van de gemachtigde van de minister, het koninklijk besluit van 1 februari 1993 bij een afzonderlijk besluit gewijzigd wordt teneinde daarin overeenkomstig artikel 4, § 2, 2°, van de wet van 22 juli 1993 te bepalen dat de opdracht van huisbewaarder een bijkomende of specifieke opdracht is, moet de steller van het ontwerp erop toezien dat het ontworpen besluit gelijktijdig met dat wijzigingsbesluit in werking treedt, zo niet wordt artikel 3 van de wet van 22 juli 1993 geschonden doordat het ontwerp voorziet in de contractuele indienstneming van huisbewaarders.
De verwijzing naar het koninklijk besluit van 1 februari 1993 moet in dat geval uit de aanhef weggelaten worden. 2.2. Artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 22 juli 1993 schrijft voor dat "de voorwaarden en de wijze van indienstneming alsook de arbeidsvoorwaarden van de met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personen zoals bedoeld in § 1" - waarvan de bepaling onder 3° betrekking heeft op de personen die onder het stelsel van een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen uitsluitend om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen - door de Koning bepaald worden "na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties en op de voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren". Daaruit volgt dat het ontwerp, doordat het die voorwaarden en die wijze regelt, ook voorgedragen moet worden door de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken. De aanhef, de uitvoeringsbepaling en de ondertekening dienen derhalve aangepast te worden. 2.3. Indien de steller van het ontwerp ervoor kiest de bepaling tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 februari 1993 in het ontwerp op te nemen, moet men tot een soortgelijke conclusie komen als die welke hiervoor getrokken is. In dat geval moet de verwijzing naar dat besluit in de aanhef behouden blijven.
Dispositief Artikel 2 Uit de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet vloeit voort dat het aan de Koning staat de regels betreffende de oprichting en de organisatie van de overheidsdiensten vast te stellen of die bevoegdheid aan de minister op te dragen.
De bepaling moet aldus worden herzien dat de minister ter zake wordt gemachtigd.
Artikel 4 In de bepaling onder 5° worden voorwaarden van uiteenlopende aard opgesomd die apart moeten worden vermeld : de vereiste competenties om de functie van huisbewaarder uit de oefenen in een bepaling onder 5°, en de voorwaarden aangaande de gezinssamenstelling in een bepaling onder 6°.
Artikel 6 Artikel 6, eerste lid, 2°, stelt dat de voorkeur wordt gegeven aan de kandidaat "[die] het beste aantoont dat [hij] op permanente wijze de taken van huisbewaarder op zich kan nemen, zoals bepaald bij artikel 4, 2° en 3° ".
Op de vraag waarom die interne verwijzing alleen betrekking heeft op de bepalingen onder 2° en 3° en niet op de bepaling onder 5° van artikel 4, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : "Zoals vermeld in artikel 5, § 1, worden tijdens het gesprek met het selectiecomité onder meer de competenties van de kandidaten beoordeeld. Na dit gesprek worden de kandidaten ingedeeld in groepen, binnen deze groepen worden de kandidaten niet onderling gerangschikt.
Vermits de vereiste competenties werden onderzocht bij de indeling in de groepen, lijkt het niet aangewezen om dit criterium een tweede maal aan te wenden om de orde van voorrang te bepalen. Wat betreft de gezinssamenstelling deze laat al dan niet toe om te wonen in de huisbewaarderswoning en is dus eventueel een uitsluitingscriterium maar geen rangschikkingscriterium." Luidens artikel 5, § 1, van het ontwerp maakt het selectiecomité een indeling in groepen op basis van de competenties van de kandidaten en van hun beschikbaarheid om de functie ononderbroken uit te oefenen.
Uit het ontwerp blijkt dat bij het opmaken van die rangschikking dus rekening moet worden gehouden met alle voorwaarden die kunnen worden beoordeeld, namelijk die welke in artikel 4, 2°, 3°, en 5°, worden opgesomd, in zoverre daarin de "vereiste competenties (...) om de functie van huisbewaarder uit te oefenen" worden vermeld.
Aangezien, zoals de gemachtigde van de minister stelt, bij de indeling in groepen geen individuele rangschikking binnen elke groep wordt opgemaakt, moeten bij de uiteindelijke keuze alle reglementaire criteria opnieuw worden toegepast.
Artikelen 7 en 9 In de brief waarmee hij om advies verzoekt, heeft de adviesaanvrager de volgende vraag gesteld : "In het bijzonder, vernam ik graag van de afdeling wetgeving of zij kan instemmen met artikel 9, § 1, vierde lid, van het ontwerp van koninklijk besluit, waarin bepaald wordt dat de contractuele huisbewaarder die een wedde geniet bij een andere overheidsdienst behorend tot het federaal openbaar ambt, enkel gerechtigd is op de voordelen in natura. De diensten van mijn departement zijn van mening dat deze bepaling niet in strijd is met artikel 6, § 1, vierde lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Vermits de betrokkenen in hoofdberoep een bezoldigde functie hebben binnen het Federaal Openbaar Ambt, met de Belgische Staat als werkgever, en aldus de functie van huisbewaarder een bijkomende functie betreft die geen volledige dagtaak omvat." Artikel 7, eerste lid, van het ontwerp bepaalt in dat verband dat "[b]ij gebrek aan kandidaten behorende tot de FOD of zo geen van de kandidaten van de FOD kon worden ingedeeld in de groepen A of B als bedoeld in artikel 5, § 1, kan worden overgegaan tot contractuele indienstneming van een persoon behorend tot een andere dienst van het Federaal Openbaar Ambt, hetzij van een huisbewaarder in hoofdberoep om de bijkomende opdracht van huisbewaarder te vervullen, zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 februari 1993 tot bepaling van de bijkomende of specifieke opdrachten in de federale overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen, alsook in sommige instellingen van openbaar nut".
Uit de tekst van dat lid, die wordt bevestigd door het derde lid van hetzelfde artikel 7 van het ontwerp, blijkt dat de persoon die geen vastbenoemd of contractueel personeelslid van de FOD Financiën is maar die tot een andere federale overheidsdienst, tot een andere overheidsinstantie of tot geen enkele overheidsinstantie behoort, in dienst zal worden genomen om de functies van huisbewaarder uit te oefenen, doch niet krachtens een aanvulling van een bestaande arbeidsovereenkomst maar wel op basis van een nieuwe arbeidsovereenkomst, opgemaakt met naleving van de wet van 3 juli 1978 `betreffende de arbeidsovereenkomsten'. Bijgevolg moet de hele regelgeving die op die arbeidsverhouding van toepassing is, nageleefd worden door de partijen die door de arbeidsverhouding gebonden zijn.
In dat geval heeft de persoon in kwestie recht op een bezoldiging (eventueel berekend naar rato van de arbeidsregeling van de huisbewaarder), waarbij rekening moet worden gehouden met de schatting van de voordelen in natura bepaald bij artikel 6, § 1, derde en vierde lid, van de wet van 12 april 1965 `betreffende de bescherming van het loon der werknemers', gelet op artikel 6, § 2, van dezelfde wet.
Artikel 9, § 1, vierde lid, moet aldus worden herzien dat daarin specifiek, met naleving van het non-discriminatiebeginsel gewaarborgd door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, het geval wordt geregeld waarin, de persoon die de functie van huisbewaarder moet uitoefenen, in dienst wordt genomen krachtens een arbeidsovereenkomst en niet krachtens een aanvulling van een bestaande arbeidsovereenkomst, ongeacht of hij een personeelslid is van een andere federale overheidsdienst dan de FOD Financiën, van een andere overheidsinstantie of van geen enkele overheidsinstantie. Bovendien moet er in die context voor gezorgd worden dat bij de betaling van de bezoldiging die aan de werknemer verschuldigd is de passende gevolgtrekkingen worden gemaakt uit het feit dat de betrokkene bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Artikel 10 In artikel 10 wordt bepaald dat de huisbewaarder aansprakelijk is voor de schade die werd veroorzaakt door een fout van een persoon die met hem onder hetzelfde dak samenwoont, waarbij het causaal verband tussen de schade en fout vaststaat. Die bepaling stelt met andere woorden een nieuw geval van aansprakelijkheid voor daden van derden vast.
Het staat niet aan de Koning een aangelegenheid van burgerrechterlijke aansprakelijkheid te regelen.
Zoals de gemachtigde van de minister heeft beaamd, moet artikel 10 van het ontwerp worden weggelaten.
Artikel 11 1. Voor een betere leesbaarheid van de tekst en om de logische ordening van de uitgewerkte ideeën weer te geven (4), moet van artikel 11, § 3, tweede lid een paragraaf 4 worden gemaakt. Die bepaling bevat immers een andere gedachte dan het eerste lid. 2. In artikel 11, § 3, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de artikelen 5 en 6 niet van toepassing zijn op de indienstneming van een plaatsvervangend huisbewaarder zoals bedoeld in de paragrafen 1 en 2. Op een vraag over de toepasselijkheid van de artikelen 5 en 6 in het geval van een plaatsvervangend huisbewaarder zoals bedoeld in het eerste lid van dezelfde paragraaf 3, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : "Als de huisbewaarder wordt vervangen door een persoon die met hem samenwoont zijn de artikelen 5 en 6 niet van toepassing. Naar aanleiding van uw opmerking lijkt het dan ook noodzakelijk om dit uitdrukkelijk te vermelden in § 3, 2e lid." Het ontwerp moet dan ook aldus worden gewijzigd dat voorzien wordt in die derde uitzondering op de toepasselijkheid van de artikelen 5 en 6 van het ontwerp. 3. De afdeling Wetgeving begrijpt niet waarom, luidens artikel 11, § 3, van het ontwerp, de met de huisbewaarder samenwonende persoon die hem vervangt, geen recht heeft op de toelage bedoeld in paragraaf 1 van hetzelfde artikel.Aangezien die persoon een activiteit van plaatsvervangend huisbewaarder uitoefent, valt niet te rechtvaardigen dat hij voor zijn activiteit geen vergoeding zou ontvangen. Die activiteit vormt bovendien een bezoldigde activiteit waarvoor een arbeidsovereenkomst moet worden gesloten. 4. Op een vraag in verband met de persoon die gemachtigd is te bepalen welke oplossing de voorkeur verdient met het oog op de vervanging (paragraaf 1, 2 of 3 van artikel 11), heeft de gemachtigde van de minister voorts het volgende geantwoord : "De functionele chef moet zijn goedkeuring geven aan een vervanging overeenkomstig § 2 of § 3.Naar aanleiding van uw opmerking, lijkt het dan ook noodzakelijk om in § 3 uitdrukkelijk te vermelden dat de instemming van de functionele chef vereist is." Op een vraag over artikel 5, eerste lid, van het ontwerp van ministerieel besluit vastgesteld ter uitvoering van het voorliggende besluit (5), heeft de gemachtigde van de minister tevens het volgende geantwoord : "Indien de huisbewaarder en de functionele chef het niet eens worden over een eventuele vervanger, dan wordt er naar andere oplossingen gezocht dit kunnen zijn : - een huisbewaarder neemt ook het toezicht op voor het gebouw in kwestie; - een personeelslid al dan niet tewerkgesteld in dat gebouw neemt de belangrijkste taken op zich van de huisbewaarder, zonder dat deze noodzakelijk inwoont het volstaat dat hij telefonisch bereikbaar blijft in geval van een vereiste dringende tussenkomst; - (...)".
De afdeling Wetgeving vraagt zich af of het niet beter zou zijn om, naast de toevoeging die de gemachtigde heeft voorgesteld, te bepalen dat wanneer er geen overeenstemming is, de functionele chef bevoegd is om een beslissing te nemen over de vervanging, ongeacht de wens van de vaste huisbewaarder. Daardoor kan worden voorkomen dat de situatie geblokkeerd raakt wanneer er geen overeenstemming wordt bereikt.
Hoe dan ook moet de voorgestelde toevoeging deel uitmaken van de nieuwe paragraaf 4, die opgenomen zou moeten worden volgens de aanbeveling vervat in opmerking 1 over de voorliggende bepaling.
Artikel 12 Artikel 12 voorziet in een overdracht van verordeningsbevoegdheid aan de minister van Financiën of aan een gemachtigd ambtenaar om de rechten en de plichten van de huisbewaarders en van hun gezinsleden vast te stellen.
Hoewel de Koning de uitoefening van zijn verordeningsbevoegdheid aan een minister kan opdragen, kan evenwel geen enkele verordeningsbevoegdheid zoals bedoeld in het ontwerp aan het bestuur worden overgedragen.
Het ontwerp moet aldus worden gewijzigd dat de machtiging alleen voor de minister geldt.
Artikelen 13, 15 en 16 1. De artikelen 13 en 15 voorzien in de mogelijkheid de aanstelling tot huisbewaarder met een "opzegging" van zes maanden te beëindigen. Voor de contractuele huisbewaarders zou een dergelijke opzegging in sommige omstandigheden, afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst, nadeliger kunnen uitvallen dan de opzegging die bij artikel 37/2, § 1, van de wet van 3 juli 1978 is bepaald.
Zo ook voorziet artikel 16 in een opzegging van zes maanden voor de huisbewaarder die zijn functie wenst neer te leggen.
Een dergelijke opzegging is in strijd met artikel 37/2, § 2, van de wet van 3 juli 1978. Die bepaling voorziet namelijk in een opzegging van een tot dertien weken, afhankelijk van de anciënniteit van de werknemer (6).
Gelet op die gegevens moeten de ontworpen bepalingen worden herzien met naleving van de wet van 3 juli 1978. Indien die regels worden gehandhaafd voor de huisbewaarders die niet onder die wet vallen, moet de steller van het ontwerp een dergelijke verschillende behandeling kunnen rechtvaardigen. 2. In artikel 15 moeten de woorden "waarvan de termijn" worden vervangen door het woord "die". 3. In de Franse tekst van artikel 13, § 1, 6°, is het beter "(...) ne lui permettant plus, de manière définitive, d'exercer (...)" te schrijven.
Artikel 18 Het woord "eveneens" moet worden weggelaten. (1) Er moet worden opgemerkt dat in artikel 1, lid 3, van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 `betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd', welke richtlijn bij de wet van 14 december 2000 omgezet is voor de openbare sector, bepaald wordt dat ze "van toepassing [is]op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van Richtlijn 89/391/EEG, met uitzondering van het weg-, lucht-, zee- en spoorwegvervoer, de binnenvaart, de zeevisserij, andere activiteiten op zee, alsmede de activiteiten van artsen in opleiding".Daaruit valt af te leiden dat alleen de "slapende wachtdiensten" van artsen in opleiding (stage in het kader van hun studie geneeskunde) uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van de richtlijn. Alle andere soorten "slapende wachtdiensten" vallen daaronder. (2) Zie, naast het ontworpen artikel 4, 3°, de artikelen 5, § 1, eerste lid, en 6, eerste lid, 2° van het ontwerp.(3) De artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet verlenen immers aan de Koning de bevoegdheid om de organisatie van de federale overheidsdiensten te regelen.Zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer wordt uit de voormelde grondwetsbepalingen afgeleid dat het oprichten en organiseren van de diensten van algemeen bestuur zaak van de Koning is (advies 37.904/4 gegeven op 22 december 2004 over een voorstel van wet 'tot oprichting van een FOD Migratie, tot afschaffing van de Dienst Vreemdelingenzaken en tot overheveling van de taken inzake het vreemdelingen- en het asielbeleid van de FOD Binnenlandse Zaken naar de FOD Migratie' (Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 1465/001); zie inzonderheid ook Grondwettelijk Hof, 2 juni 2004, nr. 99/2004, B.6.2; J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State, afdeling wetgeving, Maklu, Antwerpen, 1999, 369; Fr. DELPEREE, Le droit constitutionnel de la Belgique, Brussel, Bruylant, 2000, 898; D. Batselé, T. Mortier en M. Scarcez, Initiation au droit constitutionnel, 2e ed., Brussel, Bruylant, 2014, 317). (4) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 57. (5) Ontwerp waarover, op dezelfde dag als het voorliggende advies, advies 58.846/4 is gegeven. (6) Bovendien bepaalt artikel 6 van de wet van 3 juli 1978 het volgende : "Alle met de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten strijdige bedingen zijn nietig voor zover zij ertoe strekken de rechten van de werknemer in te korten of zijn verplichtingen te verzwaren".Die bepaling wordt aldus geïnterpreteerd dat ze aan die wet een bindend karakter verleent (zie in die zin bijvoorbeeld V. Vannes, Le contrat de travail : aspects théoriques et pratiques, 4e uitg., Brussel, Bruylant, 2012. De auteur citeert de parlementaire voorbereiding van de wet : Ontwerp van wet `betreffende de arbeidsovereenkomsten', Parl.St. Senaat 1974, nr. 381/1, 5).
De griffier, De voorzitter, Gregory Delannay. Pierre Liénardy.
16 JUNI 2016. - Koninklijk besluit houdende de functie van huisbewaarder in de gebouwen betrokken door de Federale Overheidsdienst Financiën FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;
Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, artikel 4, § 2, 1° en 2° gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 juli 2014;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister belast met Ambtenarenzaken, d.d. 27 mei 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting d.d. 29 juni 2015;
Gelet op het protocol van onderhandelingen nr. D.I. 337/D/95 van het sectorcomité II - Financiën, gesloten op 15 december 2015;
Gelet op het advies 58.845/4 van de Raad van State, gegeven op 14 maart 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Financiën en de Minister belast met Ambtenarenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit en zijn uitvoeringsbesluiten, dient te worden verstaan onder : 1° FOD : Federale Overheidsdienst Financiën;2° functionele chef : de functionele chef van de huisbewaarder in zijn hoedanigheid van huisbewaarder, die wordt aangesteld door de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde. § 2. Het gebruik van de mannelijke vorm in dit besluit is gemeenslachtig. HOOFDSTUK 2. - Aanstelling van huisbewaarders
Art. 2.Een functie van huisbewaarder wordt opgericht in de gebouwen die worden betrokken door de FOD, wanneer de noodzaak hiertoe wordt vastgesteld door de Directeur van de stafdienst Logistiek.
De Directeur van de stafdienst Logistiek stelt de huisbewaarder aan.
Art. 3.De oproep tot de kandidaten voor een aanstelling tot huisbewaarder bevat een functiebeschrijving en het gewenste profiel met de vereiste competenties.
De oproep wordt door de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde gericht aan alle personeelsleden van de FOD die in aanmerking komen om de functie van huisbewaarder uit te oefenen.
De oproep wordt bekendgemaakt op het intranet van de FOD. De Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde kan beslissen om bijkomende communicatiemiddelen aan te wenden.
Art. 4.Kunnen een functie van huisbewaarder postuleren, de statutaire ambtenaren en de personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, behorend tot de FOD, die cumulatief volgende voorwaarden vervullen : 1° geen functie uitoefenen van het niveau A;2° tewerkgesteld zijn in het dienstgebouw waar de functie te begeven is, of in een dienstgebouw van waaruit de taken van huisbewaarder, rekening houdende met de verplaatsingsmogelijkheden, zo nodig binnen korte tijd kunnen worden opgenomen en de dienstverlening kan worden verzekerd tijdens en buiten de openingsuren van het dienstgebouw waar de functie te begeven is;3° bereid zijn om ononderbroken de functie van huisbewaarder uit te oefenen, behoudens wanneer wordt toegelaten om zich te laten vervangen;4° geen vermelding "onvoldoende" hebben verkregen op het einde van hun laatste evaluatieperiode;5° over de vereiste competenties beschikken om de functie van huisbewaarder uit te oefenen;6° een gezinssamenstelling hebben die de bewoning van de huisbewaarderswoning toelaat.
Art. 5.§ 1. Alle kandidaten worden uitgenodigd voor een gesprek met een selectiecomité, teneinde de vereiste competenties van de kandidaten te beoordelen, alsook de beschikbaarheid om de functie van huisbewaarder ononderbroken uit te oefenen.
Na het gesprek worden de kandidaten door het selectiecomité ingedeeld, hetzij in groep A "zeer geschikt", hetzij in groep B "geschikt", hetzij in groep C "niet geschikt". Deze indeling wordt gemotiveerd. § 2. Het selectiecomité is samengesteld uit ten minste drie personen die worden aangewezen door de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde.
Wanneer voor een betrekking van huisbewaarder, in overeenstemming met de taalwetgeving, zowel Nederlandstalige als Franstalige personeelsleden zich kandidaat stellen, bevat het selectiecomité minstens één persoon van elke taalgroep en is minstens één persoon geslaagd voor het taalexamen bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966 of werd hiervan vrijgesteld door deAfgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid.
Art. 6.De functie van huisbewaarder wordt toegekend aan één van de kandidaten in de volgende orde van voorrang : 1° de kandidaat ingedeeld door het selectiecomité in groep A of, bij gebrek hieraan, de kandidaat ingedeeld in groep B;2° indien meerdere kandidaten werden ingedeeld in eenzelfde groep, het personeelslid dat het beste aantoont dat het op permanente wijze de taken van huisbewaarder op zich kan nemen, zoals bepaald bij artikel 4, 2°, 3° en 5° ;3° bij gelijke rangschikking overeenkomstig 2° wordt voorrang verleend aan de kandidaat behorend tot het laagste niveau;4° bij gelijke rangschikking overeenkomstig 3° , het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit;5° bij gelijke dienstanciënniteit, het oudste personeelslid. De dienstanciënniteit van de contractuele personeelsleden wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het rijkspersoneel.
Art. 7.De aanstelling als huisbewaarder creëert noch voor de betrokkene, noch voor een persoon waarmee hij samenwoont, indien deze een personeelslid is van de FOD, een recht op verandering van standplaats of wijziging van de functie. HOOFDSTUK 3. - Contractuele indienstneming van huisbewaarders in hoofdberoep
Art. 8.§ 1. Bij gebrek aan kandidaten voor een aanstelling als huisbewaarder of zo geen van de kandidaten kon worden ingedeeld in de groepen A of B als bedoeld in artikel 5, § 1, kan worden overgegaan tot contractuele indienstneming van een huisbewaarder in hoofdberoep.
In afwijking van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten, zijn de selectiecriteria en de selectieprocedure opgenomen in de artikelen 4, 3°, 5° en 6°, 5 en 6 van toepassing.
Met de kandidaat die het best gerangschikt is, wordt een arbeidsovereenkomst aangegaan overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
De bepalingen van onderhavig besluit en zijn uitvoeringsbesluiten zijn in voorkomend geval van toepassing op de contractuele huisbewaarders en hun gezinsleden, voor zover zij niet in strijd zijn met de voormelde wet van 3 juli 1978. § 2. De functie van huisbewaarder is een bijkomende opdracht in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken. HOOFDSTUK 4. - Voordelen, rechten en plichten van de huisbewaarders en hun tijdelijke vervanging
Art. 9.§ 1. Als tegenprestatie voor de uitgeoefende functie heeft de aangestelde huisbewaarder alleen voordelen in natura, zijnde kosteloze huisvesting, verwarming, watervoorziening en verlichting in een woning, die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet.
De administratie draagt de kosten van het totale verbruik van water, huisbrandolie, gas, elektriciteit en vaste telefoon voor binnenlands telefoonverkeer, in de mate dat deze kosten binnen de normale perken blijven, rekening houdend met de samenstelling van het gezin.
Zo wordt overgegaan tot indienstneming van een huisbewaarder bij arbeidsovereenkomst in hoofdberoep wordt hem bij zijn indienstneming de weddeschaal DC 1 toegekend. De geldelijke loopbaan van de in dienst genomen huisbewaarder ontwikkelt zich overeenkomstig het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
De voordelen in natura worden in voorkomend geval op zijn wedde aangerekend. § 2. De verhuiskosten van het eigen meubilair komen altijd ten laste van de huisbewaarder, behalve wanneer de diensten het gebouw verlaten en zich vestigen in een ander dienstgebouw waar de huisbewaarder verder wordt aangesteld.
Art. 10.§ 1. Een toelage wordt toegekend aan het personeelslid van de FOD dat, met instemming van de functionele chef, de huisbewaarder vervangt tijdens een afwezigheidsperiode.
De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 uur 36 minuten en verloond op basis van het minimumuurloon vastgesteld in weddeschaal DC 1. § 2. Indien de huisbewaarder, met instemming van de functionele chef, wordt vervangen door een persoon die niet behoort tot de FOD wordt hiermee een vervangingsovereenkomst afgesloten. De plaatsvervangend huisbewaarder wordt bezoldigd in de weddeschaal DC1, zonder dat er een deel van de wedde in natura wordt uitbetaald.
In afwijking van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 25 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten, dient de plaatsvervangend huisbewaarder niet geslaagd te zijn voor een door het Selectiebureau van de Federale Overheid georganiseerd vergelijkend wervingsexamen, een vergelijkende selectie of een selectietest. § 3. De artikelen 5 en 6 zijn niet van toepassing op een indienstneming van een plaatsvervangend huisbewaarder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2.
Art. 11.De Minister van Financiën bepaalt de rechten en de plichten van de personeelsleden en hun gezinsleden met betrekking tot de uitoefening van de functie van huisbewaarder en het recht op bewonen van het gebouw waarin deze functie wordt uitgeoefend. HOOFDSTUK 5. - Beëindiging van de aanstelling in de functie van huisbewaarder
Art. 12.§ 1. De aanstelling van de huisbewaarder bedoeld in hoofdstuk 2 eindigt : 1° bij zijn pensionering;2° als hij ontslag neemt uit zijn hoofdambt of hoofdberoep bij de FOD;3° als hij ontslagen wordt uit zijn hoofdambt of hoofdberoep bij de FOD;4° indien de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde de functie van huisbewaarder in het gebouw afschaft of indien de FOD het gebouw verlaat en een verdere aanstelling in een nieuw dienstgebouw onnodig is;5° in geval van een zware fout of lichte fouten die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomen en die het noodzakelijk maken dat er een einde wordt gesteld aan de uitoefening van de functie als huisbewaarder;6° in geval van overlijden of van ernstige ziekte die hem definitief niet meer toelaat zijn taken als huisbewaarder uit te oefenen;7° als de huisbewaarder wordt belast met een functie van niveau A of niet langer op permanente basis de taken van huisbewaarder op zich kan nemen, zoals bepaald in artikel 4, 2° en 3° ;8° als hij niet deelneemt aan door de Minister van Financiën bepaalde opleidingen voor de huisbewaarders of na twee deelnames aan eenzelfde opleiding die niet met vrucht werd afgesloten. In de gevallen bedoeld onder 1°, 2° en 7°, is de huisbewaarder ertoe gehouden om de functionele chef zo vroeg mogelijk op de hoogte te brengen van zijn pensionering, ontslag, aanstelling als leidinggevende of van het feit dat hij de taken van huisbewaarder, zoals bepaald in artikel 4, 2° en 3°, niet langer op zich kan nemen.
De huisbewaarder en samenwonenden, of bij overlijden de gezinsleden, krijgen zes maanden de tijd om de woning te verlaten.
De termijn gaat in de eerste werkdag van de week na deze van de betekening van het schrijven waarin de Stafdirecteur Logistiek of zijn gemachtigde de reden van beëindiging van het dienstverband mededeelt.
De tekortkoming als bedoeld onder 5° wordt vastgesteld door de functionele chef. De functionele chef nodigt de huisbewaarder schriftelijk uit om gehoord te worden met vermelding van de feiten, die hem ten laste worden gelegd. De huisbewaarder mag zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.
Na de huisbewaarder te hebben gehoord, stuurt de functionele chef onverwijld zijn verslag, met de eventuele schriftelijke opmerkingen van de huisbewaarder, door aan de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde. De beslissing tot ontslag wordt genomen door de Directeur van de stafdienst Logistiek. § 2. Tijdens het onderzoek van een tekortkoming bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 5°, en het vijfde lid, kan de huisbewaarder in zijn functie worden geschorst door de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde, mits de huisbewaarder voorafgaandelijk te hebben gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd.
Tijdens de duur van de schorsing behoudt hij de voordelen bedoeld in artikel 9.
Art. 13.De in artikel 12, § 1, bedoelde termijn voor het verlaten van de woning kan door de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde om sociale redenen worden verlengd.
Art. 14.Aan de aanstelling van de huisbewaarder kan, benevens de gevallen opgesomd in artikel 12, § 1, tevens een einde worden gesteld met een opzeggingstermijn van zes maanden, die ingaat op de in artikel 12, § 1, vierde lid, bepaalde datum.
Art. 15.Het personeelslid dat zijn functie als huisbewaarder wenst te beëindigen, moet de Directeur van de stafdienst Logistiek of zijn gemachtigde hiervan ten minste zes maanden voorafgaand aan de ontslagdatum bij aangetekend schrijven in kennis stellen, behalve in geval van overmacht. HOOFDSTUK 6. - Evaluatie
Art. 16.Het contractuele personeelslid dat de functie van huisbewaarder uitoefent in hoofdberoep wordt in deze functie geëvalueerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt. HOOFDSTUK 7. - Inwerkingtredings- en slotbepalingen
Art. 17.Dit besluit is van toepassing op de reeds in dienst zijnde huisbewaarders.
Art. 18.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 19.De minister bevoegd voor de Financiën en de minister belast met de Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 juni 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De Minister belast met Ambtenarenzaken, S. VANDEPUT