gepubliceerd op 19 februari 1998
Koninklijk besluit inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden
16 JANUARI 1998. Koninklijk besluit inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1993, inzonderheid op hoofdstuk VI;
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 20 juli 1991 en 6 augustus 1993;
Gelet op de Richtlijn 93/119/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989, 6 april 1995 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de noodzaak om onverwijld maatregelen te nemen inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden voortvloeit uit de verplichting zich binnen de voorgeschreven termijn te schikken naar Richtlijn 93/119/EG;
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden van dieren die worden gefokt en gehouden voor het verkrijgen van vlees, huiden, pelzen of andere producten en op de procedures voor het doden in geval van bestrijding van besmettelijke ziekten; § 2. Dit besluit is niet van toepassing op : 1° technische of wetenschappelijke experimenten met betrekking tot de in § 1 genoemde procedures verricht met de toestemming van de Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft;2° vrij wild.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° slachthuis : elke inrichting of installatie, met inbegrip van voorzieningen voor het verplaatsen of onderbrengen van dieren, die wordt gebruikt voor het commercieel slachten van de in artikel 5, § 1, genoemde dieren;2° verplaatsen : het uitladen van dieren of het drijven van dieren van de bij het slachthuis behorende losplaatsen, stallen of hokken naar de lokalen of plaatsen waar zij zullen worden geslacht;3° onderbrengen : het houden en in voorkomend geval het op passende wijze verzorgen (water, voeder, rust) van dieren in door een slachthuis gebruikte stallen, hokken, overdekte plaatsen of weiden, voordat zij worden geslacht;4° fixeren : het toepassen op een dier van iedere methode die erop is gericht de bewegingen van het dier te beperken ten einde het doeltreffend bedwelmen of doden te vergemakkelijken;5° bedwelming : iedere methode die, bij toepassing op een dier, dit dier onmiddellijk brengt in een staat van bewusteloosheid;6° doding : iedere methode die resulteert in de dood van een dier;7° slachten : het doden van een dier door verbloeding.8° pluimvee : kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen, loopvogels (ratites) en alle andere gekweekt vederwild;9° eendagskuikens : pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet gevoerd is : muskuseenden mogen evenwel gevoerd zijn.
Art. 3.Bij het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden moet ervoor worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard. HOOFDSTUK II. - Vereisten inzake slachthuizen
Art. 4.De bouw, de inrichting en de voorzieningen van slachthuizen en het gebruik daarvan moeten zo zijn dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard.
Art. 5.§ 1. Eenhoevigen, herkauwers, varkens, konijnen, pluimvee, en gekweekt wild die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, moeten : 1° worden verplaatst en zo nodig ondergebracht overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk I, van de bijlage;2° worden gefixeerd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II van de bijlage;3° worden bedwelmd vóór het slachten of onmiddellijk worden gedood overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk III van de bijlage;4° wat het verbloeden betreft, worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IV van de bijlage; § 2. Het bepaalde in § 1, 3°, geldt niet voor dieren die worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor bepaalde religieuze riten. § 3. Voor slachthuizen die beschikken over een afwijking toegekend op grond van artikel 5 § 1, 1° en 1°bis van het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende de erkenning en de inrichtingsvoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 februari 1994, zijn de bepalingen van § 1, 1° niet van toepassing.
Art. 6.§ 1. De instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden van dieren moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden en zo worden gebruikt dat de dieren overeenkomstig dit besluit snel en doeltreffend worden bedwelmd of gedood. § 2. Voor noodgevallen moeten op de slachtplaats adequate reserveapparatuur en -instrumenten aanwezig zijn. Deze moeten regelmatig worden gecontroleerd en naar behoren worden onderhouden door de uitbater van het slachthuis.
Art. 7.Het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten of doden van dieren mag slechts worden uitgevoerd door personen die de nodige kennis en vaardigheden bezitten om de taken humaan en doeltreffend uit te voeren, overeenkomstig de in dit besluit neergelegde voorschriften.
De uitbater van het slachthuis ziet erop toe dat de bovenvermelde personen over de vereiste beroepsbekwaamheid, -kennis en vaardigheden beschikken. HOOFDSTUK III. - Het slachten en doden buiten slachthuizen
Art. 8.§ 1. Voor het slachten van de in artikel 5, § 1 bedoelde dieren buiten slachthuizen, is artikel 5, § 1, onder 2°, 3° en 4° van toepassing. § 2. De bepalingen van voorgaande paragraaf zijn niet van toepassing voor pluimvee, gekweekt wild konijnen, varkens, schapen en geiten die buiten het slachthuis door de eigenaar worden geslacht of gedood voor eigen consumptie, mits de varkens, schapen, geiten en tweehoevig gekweekt wild van tevoren worden bedwelmd.
Art. 9.§ 1. Wanneer dieren als bedoeld in artikel 5, § 1, moeten worden geslacht of gedood in het kader van de bestrijding van dierziekten, moet dat geschieden overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van de bijlage; § 2. Dieren die voor hun pels worden gehouden, moeten worden gedood overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI van de bijlage; § 3. Eendagskuikens en embryo's die in broederijen overtollig zijn en die moeten worden verwijderd, moeten zo snel mogelijk worden gedood overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VII van de bijlage;
Art. 10.De artikelen 8 en 9 zijn niet van toepassing op een dier dat om dringende redenen onmiddellijk moet worden gedood.
Art. 11.Gewonde of zieke dieren bestemd voor de slacht, moeten ter plaatse worden geslacht of gedood, wanneer ze niet vervoerd kunnen worden zonder dat dit extra lijden voor de dieren veroorzaakt. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 12.De Minister die de landbouw onder zijn bevoegdheid heeft kan de bijlagen bij dit besluit wijzigen, met name om ze aan te passen aan de technologische en wetenschappelijke ontwikkeling.
Art. 13.Het koninklijk besluit van 28 juni 1929 betreffende de wijzen van overbrenging en afmaking van het vee en van de trek- en rijdieren wordt opgeheven.
Art. 14.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 15.Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN
Bijlage bij het koninklijk besluit van 16 januari 1998. HOOFDSTUK I. - Voorschriften voor het verplaatsen en onderbrengen van dieren in slachthuizen A. Algemene voorschriften 1. Elk slachthuis moet beschikken over passende voorzieningen en installaties voor het uitladen van de dieren uit de vervoermiddelen. Deze die in werking waren vóór de datum van in werkingtreding van dit besluit moeten ten laatste op 1 januari 1999 aan deze bepaling voldoen. 2. De dieren moeten zo spoedig mogelijk na aankomst worden uitgeladen. Als dit niet mogelijk is, moeten de dieren worden beschermd tegen extreme weersomstandigheden en moet voor voldoende ventilatie worden gezorgd. 3. Dieren die elkaar vanwege hun soort, geslacht, leeftijd of oorsprong kunnen verwonden, moeten gescheiden worden gehouden en gescheiden worden ondergebracht.4. De dieren moeten worden beschermd tegen slecht weer.Als de dieren zijn blootgesteld aan hoge temperaturen, moet op adequate wijze voor afkoeling worden gezorgd. 5. De algemene toestand en de gezondheidstoestand van de dieren moeten ten minste iedere ochtend en iedere avond worden gecontroleerd.6. Dieren die tijdens het vervoer of bij aankomst in het slachthuis pijn of ander lijden te verduren hebben gehad alsmede niet-gespeende dieren moeten onmiddellijk worden geslacht.Als dit niet mogelijk is, moeten zij worden afgezonderd en zo snel mogelijk, en uiterlijk twee uur nadien, worden geslacht. Dieren die niet kunnen lopen, mogen niet naar de slachtplaats worden gesleept, maar moeten ter plaatse worden gedood, of, indien dat mogelijk is en geen onnodig lijden veroorzaakt, op een wagentje of een rijdend plateau naar het lokaal voor noodslachtingen worden vervoerd.
B. Voorschriften voor niet in containers aangevoerde dieren 1. Wanneer het slachthuis beschikt over voorzieningen voor het uitladen van de dieren, moeten die een stroef loopvlak hebben en zo nodig een bescherming aan de zijkanten.De bruggen, vlonders en loopplanken moeten voorzien zijn van zijwanden, relingen of andere inrichtingen die moeten verhinderen dat de dieren eraf vallen. De vlonders voor het in- en uitladen moeten de grond raken en moeten zo weinig mogelijk hellen. De helling mag niet groter zijn dan 20 %. 2. Bij het uitladen mogen de dieren niet bang gemaakt, opgejaagd of mishandeld worden en dient ervoor te worden gezorgd dat de dieren niet omver worden gelopen.De dieren mogen niet zodanig worden opgetild aan de kop, de horens, de oren, de poten, de staart of de vacht dat zij onnodige pijn of lijden ondervinden. Indien nodig moeten de dieren afzonderlijk worden geleid. 3. Bij het verplaatsen van de dieren dient behoedzaam te werk worden gegaan.Drijfgangen moeten zo zijn geconstrueerd dat het gevaar voor verwonding van de dieren zo klein mogelijk wordt en moeten zo zijn aangelegd dat gebruik kan worden gemaakt van het kudde-instinct.
Instrumenten om de dieren in een bepaalde richting te drijven mogen alleen maar daartoe worden gebruikt en slechts gedurende korte tijd.
Apparaten waarmee electrische schokken worden toegediend, mogen uitsluitend worden gebruikt bij volwassen runderen en bij varkens die weigeren zich te verplaatsen, op voorwaarde dat de schokken niet langer duren dan twee seconden, dat zij voldoende worden gespreid en dat de dieren ruimte hebben om zich voort te bewegen; dergelijke schokken mogen uitsluitend worden toegepast op de spieren van de achtervoeten. 4. Het is verboden dieren te slaan op delen van het lichaam die bijzonder gevoelig zijn of op die delen druk uit te oefenen.Het is met name verboden de staart van de dieren te verbrijzelen, om te draaien of te breken en de dieren in de ogen te grijpen. Het is ook verboden te slaan en te schoppen. 5. Vóór het slachten moeten de dieren kunnen rusten gedurende een voldoende periode.Deze periode mag niet korter zijn dan vierentwintig uren voor vermoeide of opgewonden dieren. De dieren mogen alleen naar de slachtplaats worden gebracht, wanneer zij onmiddellijk na hun aankomst worden geslacht. 6. Onverminderd de afwijkingen toegestaan uit hoofde van artikel 5, § 1, 1° en 1°bis van het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende de erkenning en de inrichtingsvoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 februari 1994 moeten de slachthuizen voor het naar behoren onderbrengen van de dieren beschikken over voldoende hokken die bescherming bieden tegen slechte weersomstandigheden.7. Onverminderd de elders in de wetgeving vastgestelde eisen, moeten de stallen beschikken over : - vloeren die zo weinig mogelijk gevaar van uitglijden opleveren en die geen verwondingen veroorzaken wanneer de dieren ermee in contact komen; - adequate ventilatie, ook bij voorzienbare extreme omstandigheden qua temperatuur en vochtigheidsgraad. Wanneer ventilatieapparatuur noodzakelijk is, moet worden gezorgd voor noodvoorzieningen die bij eventuele storingen onmiddellijk kunnen worden ingezet. - kunstlicht dat voldoende intens is om de dieren te allen tijde te kunnen keuren; tevens moet er, zo nodig, een adequate noodverlichting voorhanden zijn; - in voorkomend geval, voorzieningen om de dieren vast te binden; - indien nodig, voldoende geschikt strooisel voor alle dieren die in de stallen overnachten. 8. Wanneer de slachthuizen niet alleen stallen hebben als hierboven bedoeld, maar ook weiden zonder natuurlijke bescherming of schaduw, moet worden gezorgd voor een adequate vorm van bescherming tegen slechte weersomstandigheden.De weiden moeten in zodanige toestand worden gehouden dat de gezondheid van de dieren niet wordt bedreigd door factoren van fysische, chemische of andere aard. 9. Dieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats worden gebracht, moeten steeds via adequate voorzieningen over drinkwater kunnen beschikken.Dieren die twaalf uur na aankomst niet zijn geslacht, moeten op dat moment, en vervolgens matig en met passende tussenpozen, worden gevoederd. 10. Dieren die twaalf uur of langer in een slachthuis moeten verblijven, moeten worden gehuisvest en, indien nodig, zo worden vastgebonden dat zij zonder problemen kunnen gaan liggen.Als de dieren niet worden vastgebonden, moeten zij ongestoord kunnen eten.
C. Voorschriften voor in containers aangevoerde dieren 1. De containers waarin de dieren worden vervoerd, moeten behoedzaam worden behandeld;het is niet toegestaan ermee te gooien, ze op de grond te laten vallen of ze te kantelen. Zij moeten zo mogelijk horizontaal en mechanisch worden in- en uitgeladen. 2. Dieren die worden afgeleverd in containers met een geperforeerde of buigzame bodem moeten zeer voorzichtig worden uitgeladen om te voorkomen dat de dieren verwondingen oplopen.Desnoods moeten de dieren afzonderlijk worden uitgeladen uit de containers. 3. Dieren die in containers zijn vervoerd, moeten zo snel mogelijk worden geslacht;als dit niet gebeurt, moeten zij indien nodig worden gedrenkt en gevoerderd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk I B. punt 9. HOOFDSTUK II. - Het fixeren voor het bedwelmen, slachten of doden 1. De dieren moeten op een passende wijze worden gefixeerd en wel op zo'n manier dat hun vermijdbare pijn, vermijdbaar lijden, vermijdbare opwinding of vermijdbare verwondingen of kneuzingen worden bespaard. Bij het rituele slachten moeten de runderen voordat zij worden geslacht, evenwel worden gefixeerd volgens een mechanisch procédé teneinde alle pijn, lijden en opwinding, alsmede alle verwondingen of kneuzingen te voorkomen. 2. Ook is het verboden de poten van de dieren vast te binden en de dieren op te hangen voordat zij worden bedwelmd of gedood.Pluimvee en konijnen mogen evenwel worden opgehangen om te worden geslacht, voor zover passende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat het pluimvee en de konijnen vlak voor het bedwelmen zo ontspannen zijn dat de bedwelming doeltreffend en zonder onnodige vertraging kan worden uitgevoerd.
Het blokkeren van een dier door middel van een systeem waarmee het in bedwang wordt gehouden kan in geen geval worden beschouwd als ophanging. 3. Dieren die worden bedwelmd of gedood met mechanische of elektrische middelen die worden toegepast op de kop van de dieren, moeten op zodanige wijze worden gepresenteerd dat de desbetreffende apparaten gemakkelijk, nauwkeurig en zolang als dat noodzakelijk is, kunnen worden aangebracht en gebruikt.4. Elektrische bedwelmingsapparatuur mag niet worden gebruikt om de dieren in bedwang te houden, te fixeren of in beweging te brengen. HOOFDSTUK III Het bedwelmen en doden van andere dan pelsdieren A. Bedwelmen : toegestane methoden en bijkomende voorwaarden De dieren mogen niet worden bedwelmd als het niet mogelijk is ze onmiddellijk daarna te laten verbloeden. 1. Penschiettoestel a) De instrumenten moeten zo worden geplaatst dat het projectiel in de hersenschors binnendringt.Het is met name verboden rundvee met een nekschot te verdoven.
Bij schapen en geiten is het nekschot wel toegestaan als een schot in het voorhoofd in verband met de aanwezigheid van horens niet mogelijk is. In dat geval moet het instrument onmiddellijk achter de aanzet van de horens worden geplaatst, waarbij moet worden gericht op de bek; het verbloeden moet binnen 15 seconden na het schot beginnen. b) Wanneer gebruik wordt gemaakt van een penschiettoestel, moet de bedwelmer zich er na elk schot van vergewissen dat de pen volledig in de loop terugschuift.Als dit niet het geval is, mag het penschiettoestel niet meer worden gebruikt totdat het is hersteld.
Het gebruik van een spinalisatiepen is verboden. c) De dieren mogen niet in een bedwelmingsbox worden geplaatst indien de bedwelmer niet klaar is om het dier te bedwelmen zodra het zich in de box bevindt.De kop van een dier mag pas worden gefixeerd wanneer de bedwelmer klaar is om het dier te bedwelmen. 2. Kopslag Kopslagbedwelming is alleen toegestaan wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van een mechanisch instrument waarmee een slag wordt toegebracht op de schedel.Het gebruik van de hamer is verboden. De bedwelmer moet ervoor zorgen dat het instrument op de juiste plaats wordt aangebracht en dat een volgens de instructies van de fabrikant qua slachtkracht geschikte patroon wordt gebruikt, zodat een voldoende harde slag wordt toegebracht zonder dat echter een schedelfraktuur wordt veroorzaakt. 3. Elektrische bedwelming a) Elektroden i) De elektroden moeten aan weerszijden van de hersenen worden geplaatst zodat de stroom door de hersenen heen geleid wordt.Voorts moet gezorgd worden voor een goed contact van de stroom met de huid, met name door overtollige wol te verwijderen of de huid te bevochtigen. ii) Wanneer de dieren afzonderlijk worden bedwelmd, moet de apparatuur a) een systeem bevatten waarmee de impedantie van de belasting wordt gemeten en dat de apparatuur blokkeert wanneer de minimaal vereiste stroomsterkte niet kan worden bereikt;b) voorzien zijn van een systeem waarmee op zichtbare of hoorbare wijze wordt aangegeven hoelang het apparaat contact maakt met het dier;c) in verbinding staan met een toestel waarmee voltage en stroom bij belasting worden aangegeven.Dit toestel moet zo worden geplaatst dat deze gegevens voor de bedwelmer duidelijk zichtbaar zijn. b) Waterbaden i) Wanneer er waterbaden worden gebruikt om pluimvee te bedwelmen moet het waterpeil kunnen worden geregeld teneinde een goed contact met de kop van het dier mogelijk te maken. De sterkte en de duur van de hiervoor gebruikte stroom moet zodanig zijn dat de dieren onmiddellijk in een staat van bewusteloosheid worden gebracht die aanhoudt totdat zij worden gedood. ii) Wanneer pluimvee groepsgewijs in waterbaden wordt bedwelmd, moet een voltage worden aangehouden die voldoende is om stroom op te wekken die sterk genoeg is om ieder stuk pluimvee te bedwelmen. iii) Er moeten passende maatregelen worden genomen voor een goede geleiding van de stroom en met name een goed contact van de stroom met het dier; door bevochtiging moet het contact tussen de poten en de haken waaraan het pluimvee opgehangen is, worden vergroot. iv) De afmetingen en de diepte van de waterbaden voor de bedwelming van pluimvee moeten zijn afgestemd op de te slachten soorten pluimvee.
Het waterbad mag bij het inbrengen van de dieren niet overlopen. De elektrode onder water moet over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht. v) Indien nodig moet manueel ingegrepen kunnen worden.4. Bedwelming met behulp van kooldioxide a) De concentratie kooldioxide voor de bedwelming van varkens moet ten minste 70 volumeprocenten bedragen.b) De ruimte waarin varkens aan het gas worden blootgesteld, en de apparatuur om de varkens door deze ruimte te transporteren, moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat wordt voorkomen dat de varkens verwondingen oplopen en dat de borstkas van de dieren wordt ingedrukt;voorts moeten de varkens overeind kunnen blijven staan tot zij het bewustzijn verliezen. De aanvoervoorzieningen en de bedwelmingsruimte moeten adequaat zijn verlicht, zodat de varkens elkaar of hun omgeving kunnen zien. c) De bedwelmingsruimte moet voorzien zijn van apparaten waarmee de concentratie kooldioxide kan worden gemeten op de plaats van maximale expositie aan het gas.Deze apparaten moeten een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal geven wanneer de concentratie kooldioxide onder het vereiste niveau daalt. d) Varkens moeten in kooien of in containers worden geplaatst en wel zodanig dat zij elkaar kunnen zien, en binnen 30 seconden na binnenkomst in de bedwelmingsruimte aan het gas worden blootgesteld. De dieren moeten zo snel mogelijk na het binnenkomen worden getransporteerd naar de plaats waar de gasconcentratie het hoogst is, en moeten zo lang aan het gas worden blootgesteld dat zeker is dat zij buiten bewustzijn blijven totdat zij worden gedood.
B. Doden : toegestane methoden en bijkomende voorwaarden 1. Kogel Wanneer deze methode toegepast wordt voor het doden van de diersoorten waarvoor deze methode in de keuring is toegestaan, moet de keurder er met name op toezien dat de methode door bevoegd personeel en met inachtneming van het bepaalde van artikel 3 van dit besluit wordt toegepast.2. Onthoofding Deze methode mag alleen worden gebruikt voor het doden van pluimvee buiten de slachthuizen en erkende inrichtingen met inachtneming van de algemene bepalingen van artikel 3 van dit besluit.3. Elektrokutie en kooldioxide De Minister van Landbouw kan toestaan dat verschillende diersoorten met behulp van deze methoden worden gedood, mits behalve aan de algemene bepalingen van artikel 3 ook wordt voldaan aan de specifieke bepalingen in de punten 3 en 4 van punt A van dit hoofdstuk.Hij stelt hiervoor de sterkte en de duur van de gebruikte stroom alsmede de concentratie en de blootstellingsduur voor kooldioxide vast. 4. Vacuümcel Voor deze methode, die alleen gebruikt mag worden voor het doden met het oog op menselijke consumptie van bepaalde dieren behorend tot soorten gekweekt wild (kwartels, patrijzen en fazanten), is toestemming van het hoofd van de keurkring nodig, die erop moet toezien dat wordt voldaan aan de eisen van artikel 3 en dat : - de dieren in een luchtdichte cel worden geplaatst waar door een sterke elektrische pomp snel een vaccuüm wordt gecreëerd; - de onderdruk wordt gehandhaafd tot de dieren dood zijn; - de dieren in groepen in bedwang worden gehouden, in vervoerscontainers die kunnen worden ingebracht in de vaccuümcel, waarvan de afmetingen daarop afgestemd zijn. HOOFDSTUK IV. - Het verbloeden van de dieren 1. Het verbloeden van bedwelmde dieren moet zo spoedig mogelijk na het voltooien van de bedwelming beginnen, en zodanig worden verricht dat de verbloeding snel, overvloedig en volledig is.Het verbloeden moet in elk geval gebeuren voor het dier terug bij bewustzijn komt. 2. Bij alle bedwelmde dieren moet de verbloeding gebeuren door ten minste één van de halsslagaderen of de bloedvaten waaruit die voortkomen, in te snijden. Na het insnijden mogen geen verdere slachthandelingen worden verricht of elektrische prikkels worden gegeven tot het verbloeden is beëindigd. 3. Wanneer het bedwelmen, het aanhaken, het ophangen en het laten verbloeden van de dieren door dezelfde persoon worden uitgevoerd, moet die persoon al deze handelingen achtereenvolgens bij één bepaald dier hebben uitgevoerd voordat hij met de uitvoering daarvan bij een ander dier begint.4. Wanneer voor het verbloeden van pluimvee gebruik wordt gemaakt van automatische halsafsnijders, moet ervoor worden gezorgd dat zo nodig manueel kan worden ingegrepen, zodat, bij een defect van het apparaat, de dieren onmiddellijk kunnen worden geslacht. HOOFDSTUK V Het doden van dieren in het kader van de bestrijding van dierziekten Elke methode voor het doden van dieren die is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk III van deze bijlage en die een stellige dood waarborgt.
De Diergeneeskundige Dienst kan andere methoden toestaan, met inachtneming van de algemene bepalingen van artikel 3 en van volgende voorwaarden : - indien methoden worden toegepast die niet onmiddellijk de dood veroorzaken (bijvoorbeeld een penschiettoestel), moeten passende maatregelen worden getroffen om de dieren zo snel mogelijk te doden en in ieder geval voordat zij weer bij bewustzijn komen, - er mogen geen verdere handelingen worden verricht voordat de dood van de dieren is vastgesteld.
HOOFDSTUK VI. - Het doden van pelsdieren 1. Toegestane methoden en biezondere voorwaarden 1.Mechanische instrumenten die in de hersenen binnendringen a) De instrumenten moeten zo worden geplaatst dat het projectiel in de hersenschors binnendringt.b) Deze methode is alleen toegestaan als het verbloeden onmiddellijk na het schot begint.2. Injectie met een overdosis van een verdovingsmiddel Er mag alleen gebruik worden gemaakt van verdovingsmiddelen, doses en toedieningswijzen die een onmiddellijke bewusteloosheid veroorzaken, gevolgd door de dood.3. Elektrocutie met hartstilstand De elektroden moeten aan weerszijden van de hersenen en het hart worden geplaatst, met dien verstande dat de minimale stroomsterkte een onmiddellijke bewusteloosheid en hartstilstand moet veroorzaken. Wanneer echter, bij vossen, elektroden worden geplaatst aan de bek en aan het rectrum, moet een minimale effectieve stroomsterkte van 0,3 ampère gedurende ten minste 3 seconden worden gehandhaafd. 4. Gasbedwelming met behulp van koolmonoxide a) De ruimte waarin de dieren worden blootgesteld aan het gas, moet zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat voorkomen wordt dat de dieren verwondingen oplopen en dat controle mogelijk is.b) De dieren mogen pas in de bedwelmingsruimte worden binnengebracht wanneer de concentratie koolmonoxide afkomstig van een bron van 100 % koolmonoxide, ten minste 1 volumeprocent heeft bereikt.c) Uitlaatgassen van een speciaal hiervoor aangepaste motor zijn toegestaan voor het doden van marterachtigen en chinchilla's, mits tests hebben uitgewezen dat het gebruikte gas - naar behoren is afgekoeld, - voldoende is gefilterd, - vrij is van irriterende stoffen en gassen, en - de dieren pas kunnen worden binnengebracht wanneer de concentratie koolmonoxide ten minste 1 volumeprocent bereikt.d) Bij inhalatie moet het gas eerst een diepe algemene gevoelloosheid veroorzaken, uiteindelijk en onvermijdelijk gevolgd door de dood.e) De dieren moeten in de bedwelmingsruimte blijven totdat zij dood zijn.5. Bedwelming met behulp van chloroform Het gebruik van chloroform voor het doden van chinchilla's is toegestaan onder de volgende voorwaarden : a) de ruimte waarin de dieren worden blootgesteld aan het gas, is zo ontworpen, gebouwd en onderhouden dat voorkomen wordt dat de dieren verwondingen oplopen en dat controle mogelijk is, b) de dieren worden pas in de bedwelmingsruimte gebracht wanneer de lucht verzadigd is met chloroform, c) bij inhalatie moet het gas eerst een diepe algemene gevoelloosheid veroorzaken, uiteindelijk en onvermijdelijk gevolgd door de dood, d) de dieren moeten in de bedwelmingsruimte blijven totdat zij dood zijn.6. Bedwelming met behulp van kooldioxide Het gebruik van kooldioxide voor het doden van marterachtigen en chinchilla's is toegestaan onder de volgende voorwaarden : a) De ruimte waarin de dieren worden blootgesteld aan het gas, moet zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat voorkomen wordt dat de dieren verwondingen oplopen en dat controle mogelijk is.b) De dieren mogen pas in de bedwelmingsruimte worden gebracht wanneer de lucht een zo hoog mogelijke concentratie kooldioxide bevat afkomstig van een bron van 100 % kooldioxide.c) Bij inhalatie moet het gas eerst een diepe algemene gevoelloosheid veroorzaken, uiteindelijk en onvermijdelijk gevolgd door de dood.d) De dieren moeten in de bedwelmingsruimte blijven totdat zij dood zijn. De Minister van Landbouw kan voor bepaalde pelsdiersoorten de te gebruiken methode aanduiden. HOOFDSTUK VII. - Het doden van kuikens en embryo's die in broederijen overtollig zijn en die moeten worden verwijderd A. Toegestane methoden en biezondere voorwaarden voor het doden van kuikens 1. Gebruik van mechanische apparatuur die een snelle dood veroorzaakt a) De dieren moeten worden gedood door een apparaat met sneldraaiende, mechanisch aangedreven snijplaten, of met uitstulpingen in schuim.b) De capaciteit van het apparaat moet voldoende zijn om alle dieren direct te doden, zelfs wanneer het om grote aantallen gaat.2. Blootstelling aan kooldioxide a) De dieren moeten in een ruimte worden gebracht met een zo hoog mogelijke concentratie kooldioxide, afkomstig van een bron van 100 % kooldioxide.b) De dieren moeten in de bovengenoemde ruimte blijven totdat zij dood zijn. B. Toegestane methode voor het doden van embryo's Om levende embryo's onmiddellijk te doden, moet voor de destructie van al het afval van de broederijen gebruik worden gemaakt van de onder punt A.1. genoemde mechanische apparatuur.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 16 januari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN