gepubliceerd op 04 februari 2011
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor de betonindustrie, betreffende de arbeidsvoorwaarden
16 DECEMBER 2010. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor de betonindustrie, betreffende de arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de betonindustrie;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor de betonindustrie, betreffende de arbeidsvoorwaarden.
Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 december 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de betonindustrie Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 2009 Arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 21 januari 2010 onder het nummer 97024/CO/106.02)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeid(st)ers van de ondernemingen die onder het Paritair Subcomité voor de betonindustrie ressorteren.
Sectie I. - Lonen en arbeidsvoorwaarden Subsectie 1.1. - Indeling van de arbeid(st)ers
Art. 2.De arbeid(st)ers worden in zes categorieën ingedeeld : I. Productiepersoneel Categorie 1 : Hulparbeid(st)ers De arbeid(st)ers die geen bijzondere kennis of voorafgaande opleiding hebben, doch enkel een oplettendheid en een gewoonte van arbeid welke zij kunnen verwerven door een aanpassingsperiode van minder dan vijftien dagen.
Deze arbeid(st)ers kunnen gemeenschappelijke vervoerapparaten gebruiken (kruiwagens, trans-paletten met of zonder motor, drijfschoppen, duivels, wagentjes, loopwagentjes, roltransporteurs, enz...).
Dit zijn namelijk : de arbeid(st)ers tewerkgesteld aan het lossen en het behandelen van de grondstoffen, aan de voorbereiding van de wapeningen (puntlassers), aan het bevochtigen en het behandelen van de afgewerkte producten of van de producten tijdens de fabricatie, aan het opstapelen en het inpakken van de producten, aan het bergen ervan in magazijn, aan het laden van de afgewerkte producten, de begeleiders van vrachtwagens, enz.
De helpers van de geoefende arbeid(st)ers van tweede categorie worden eveneens in deze categorie ingedeeld.
Het aantal arbeid(st)ers dat een onderneming met het loon van de categorie "hulparbeid(st)ers" mag bezoldigen, is als volgt beperkt : - indien de onderneming in totaal minder dan 10 arbeid(st)ers tewerkstelt : 0 - indien de onderneming in totaal van 10 tot 19 arbeid(st)ers tewerkstelt : 1 - indien de onderneming in totaal van 20 tot 29 arbeid(st)ers tewerkstelt : 2 - indien de onderneming in totaal van 30 tot 39 arbeid(st)ers tewerkstelt : 3 enz.
Categorie 2 : Geoefenden van tweede categorie De arbeid(st)ers die in de eigenlijke fabricatie zijn betrokken en zij die verantwoordelijkheid en/of leiding hebben van productiemachines of van hijs- en behandelingstoestellen met titularis.
Dit zijn namelijk : de arbeid(st)ers die verantwoordelijk zijn voor het bereiden en het samenstellen van de mengsels, voor het bedienen van de tot dit doel gebruikte toestellen (meng-zeef-, droogmolens, kneedtoestellen, betonmolens, betoncentrales, enz...); de samenstellers van de wapeningen; de verantwoordelijken voor de triltafels, trilmachines, persen en andere gelijkaardige productietoestellen, voor het vervaardigen en afwerken van gegoten stukken uit beton of uit hersamengestelde steen, voor het vormgieten en het persen van cementtegels en tegels uit marmermozaïek, voor het vormgieten van speciale stukken in marmeragglomeraten (traptreden, vensterbanken, enz...), voor het werk aan de zogenaamde automatische persen en aan de slijp- en polijsttoestellen, zonder deze te besturen voor het stoppen, het sorteren en het nazien van de producten, voor zaagmachines, voor het bedienen van spantoestellen; de titularissen van hijs- en behandelingstoestellen zoals "clarks", "lifttrucks", kranen, automatische schoppen, rolbruggen; de vrachtwagenbestuurders, enz.
Categorie 3 : Geoefenden van eerste categorie De arbeid(st)ers van de vorige categorie waarvan de functies bijzondere hoedanigheden van aanpassing, initiatief en doorzicht, een langere en betere opleiding, een voortdurende gespannen aandacht in de uitvoering van het werk vereisen, wegens de belangrijkheid van het materieel dat zij moeten besturen en waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de waarde van de grondstoffen die zij moeten aanwenden.
Dit zijn namelijk : de verantwoordelijken die de leiding hebben van de zogenaamde automatische persen en de geperfectioneerde slijp- en polijstmachines, enz.
De helpers van de arbeid(st)ers van deze categorie worden gelijkgesteld met de hulparbeid(st)ers of de geoefende arbeid(st)ers van tweede categorie, naargelang het werk dat zij verrichten.
Categorie 4 : Vaklieden van tweede categorie De arbeid(st)ers die minstens gedurende één jaar hun vak hebben uitgeoefend, nadat zij de daarmee in verband staande beroepsleergangen met vrucht hebben gevolgd; de arbeid(st)ers die minstens gedurende drie jaar hetzelfde vak hebben uitgeoefend en waarvoor beroepsleergangen bestaan; deze arbeid(st)ers moeten het bewijs leveren van een klaarblijkelijke praktische en technische kennis.
Dit zijn namelijk : de monteerders, bankwerkers, draaiers, booglassers, autogeenlassers, gereedschapsmakers, boetseerders, elektriciens, schrijnwerkers, timmerlieden, metselaars, cementbezetters, mecaniciens, enz.
De helpers van de arbeid(st)ers van deze categorie worden opgenomen in één van de vorige drie categorieën, naargelang het werk dat zij verrichten.
Categorie 5 : Vaklieden van eerste categorie De arbeid(st)ers van de voorgaande categorie, die kunnen worden beschouwd als bijzonder geschoolden omwille van hun meer dan gemiddelde geschiktheid.
II. Schoonmaakpersoneel Categorie 6 : Kuisman(-vrouw) De werkgevers die geen beroep doen op extern schoonmaakpersoneel, kunnen arbeid(st)ers in dienst nemen die belast zijn met de schoonmaak van : - kantoren en laboratoria; - refters, keukens en dergelijke; - sanitaire inrichtingen.
In geen geval zullen prestaties verricht worden die voorbehouden zijn aan personeel van de vijf hierboven omschreven categorieën.
De arbeid(st)ers die in dienst waren voor 1 juni 2005 en die reeds belast zijn met deze schoonmaakactiviteiten, zullen hun bestaande arbeids- en loonvoorwaarden behouden.
Subsectie 1.2. - Sectorale uurlonen
Art. 3.Vanaf 1 augustus 2008 zijn de minimumuurlonen van de arbeid(st)ers, naargelang de categorie waartoe zij behoren en voor een wekelijkse arbeidsduur van achtendertig uur, als volgt vastgesteld :
Manoeuvres
13,0342 EUR
Hulparbeid(st)ers
13,0342 EUR
Spécialisés 2e cat.
13,1266 EUR
Geoefenden 2de cat.
13,1266 EUR
Spécialisés 1re cat.
13,2918 EUR
Geoefenden 1ste cat.
13,2918 EUR
Hommes de métier 2e cat.
13,5922 EUR
Vaklieden 2de cat.
13,5922 EUR
Hommes de métier 1re cat.
14,0207 EUR
Vaklieden 1ste cat.
14,0207 EUR
Nettoyeur(euse)
11,6114 EUR
Kuisman(vrouw)
11,6114 EUR
Subsectie 1.3. - Stuk-, premie of rendementswerk
Art. 4.Het voor stuk-, premie- of rendementswerk te betalen loon wordt zo berekend dat de betrokken arbeid(st)ers minstens 12,5 pct. meer verdienen dan het effectief betaalde loon aan de werknemers en werksters van de categorie waartoe ze behoren.
Art. 5.Het staat de werkgever vrij de productie te bepalen die met stuk-, premie- of rendementswerk niet mag worden overschreden.
Art. 6.Het sectoraal minimumuurloon voor jobstudenten wordt vastgelegd op 70 pct. van het sectoraal minimumuurloon van de categorie hulparbeider, dat op dat moment van toepassing is.
Subsectie 1.4. - Ploegenarbeid en verschoven uurroosters
Art. 7.Wanneer in ploegen wordt gewerkt, hebben, onverminderd artikel 36 van de arbeidswet van 16 maart 1971, de arbeid(st)ers, zonder onderscheid van leeftijd, per werkuur en voor een wekelijkse arbeidsduur van achtendertig uur, recht op betaling van een premie.
Deze premie bedraagt vanaf 1 augustus 2008 minimum : - voor de ochtend- en namiddagploegen : 0,6898 EUR/uur; - voor de nachtploeg : 2,0694 EUR/uur.
Art. 8.Het al of niet bestaan van een verschoven uurrooster hangt af van het normale daguurrooster zoals vastgesteld in het arbeidsreglement.
Een uurrooster wordt geacht verschoven te zijn wanneer het begin ervan minstens één uur valt vóór het begin van het normale daguurrooster of wanneer het einde ervan minstens één uur valt na het einde van dit uurrooster.
De arbeid(st)ers die werken volgens een verschoven uurrooster hebben, voor elk van de uren die zij presteren voor of na het normale daguurrooster recht op de ploegenpremie die overeenstemt met het ogenblik waarop deze uren gepresteerd worden.
Er is geen samenvoeging van de ploegenpremies voor verschoven uurrooster en de overlonen voor dezelfde uren.
Subsectie 1.5. - Koppeling van de bezoldigingen aan het gezondheidsindexcijfer
Art. 9.De sectorale uurlonen, de werkelijk uitbetaalde lonen, de lonen die geheel of gedeeltelijk per stuk, met premies of tegen rendement worden betaald, de ploegenpremies en de andere premies die een integrerend deel uitmaken van de lonen, worden gekoppeld aan het viermaandelijkse gemiddelde van het gezondheidsindexcijfer 109,95.
Art. 10.De lonen en premies worden verhoogd met 2 pct. wanneer het viermaandelijkse gemiddelde van het gezondheidscijfer volgende waarden bereikt : 112,15 - 114,39 - 116,68 - enz.
Art. 11.De verhogingen ingevolge de schommelingen van het indexcijfer, hebben uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op deze waarop het indexcijfer, dat de verhoging van de lonen en premies veroorzaakt, betrekking heeft. Eventuele verlagingen zullen niet worden toegepast.
Subsectie 1.6. - Geschillen
Art. 12.Alle geschillen betreffende de bepalingen van deze sectie kunnen voor bemiddeling worden voorgelegd aan een beperkt comité van het Paritair Subcomité voor de betonindustrie.
Sectie II. - Werk- en inkomenszekerheid Rekening houdend met de herhaalde tussenkomsten van de overheid ten gunste van het personeel dat het slachtoffer kan worden van afdankingmaatregelen, nemen de partijen volgende regeling aan om de problemen van de werk- en inkomenszekerheid in de sector betonindustrie op te vangen.
Art. 13.Wanneer de activiteit afneemt, en alvorens tot afdankingen over te gaan, voeren de ondernemingen een stelsel van beurtwerkloosheid in, voor zoveel mogelijk personeelsleden en in zoverre dit verenigbaar is met de individuele kwalificaties en de noodwendigheid van de werkorganisatie.
De werkgevers vermijden werken door derden te laten uitvoeren die normaal door eigen personeel kunnen worden uitgevoerd.
Indien de herstructureringsmaatregelen van de maatschappij afdankingen onafwendbaar maken, onderzoeken de werkgevers met hun syndicale afvaardiging (regionale vakbondssecretarissen en afgevaardigden) de toestand grondig, alvorens tot een beslissing over te gaan; meer in het bijzonder streven zij alle mogelijkheden van herklassering en wederaanpassing na.
Art. 14.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt uitgevoerd in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 april 1972 tot vaststelling van het statuut van de vakbondsafvaardigingen in de ondernemingen van cementagglomeraten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 februari 1973, meer bepaald de artikelen 10, 3° en 19.
Sectie III. - Vergoeding van de kosten voor verplaatsing, huisvesting en maaltijden bij tewerkstelling op een ongewone plaats
Art. 15.Wanneer de werkgever de arbeid(st)er opdraagt zich van de onderneming of werf naar een andere werkplaats te begeven, draagt de werkgever de verplaatsingskosten. Bovendien ontvangt de arbeid(st)er een vergoeding van 0,3169 EUR per afgelegde kilometer. Deze vergoeding kan niet gecumuleerd worden met bestaande gunstiger regelingen op ondernemingsvlak. In ondernemingen waar evenwel gunstigere maatregelen bestaan, blijven die behouden.
Art. 16.Wanneer de arbeid(st)er op een werf werkt die zo ver van de woonplaats is verwijderd dat hij onmogelijk naar huis kan gaan, is de werkgever verplicht hem naar behoren voeding en huisvesting te verstrekken.
Art. 17.De werkgever kan zich van deze verplichting kwijten door een forfaitaire uitkering voor huisvesting en voor voeding te betalen van 30,00 EUR per werkdag.
Art. 18.Dit bedrag wordt aan het gezondheidsindexcijfer aangepast, in dezelfde mate en op hetzelfde ogenblik als de aanpassing van de lonen en premies aan het gezondheidsindexcijfer.
Sectie IV. - Toekenningsvoorwaarden van de uitkeringen voor bestaanszekerheid
Art. 19.De arbeid(st)ers kunnen aanspraak maken op een daguitkering voor bestaanszekerheid zodra zij tijdelijk werkloos worden gesteld zonder dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd en voor zover zij minstens twee weken dienst hebben in de onderneming.
Art. 20.De arbeid(st)ers hebben recht op maximum vijfentachtig uitkeringen gedurende de periode van 1 april van het kalenderjaar tot 31 maart van het volgende jaar.
Het aantal uitkeringen wordt op honderdtwintig per periode gebracht voor ondernemingen die in deze periodes afwijken van de maximumduur van de werkloosheid voorzien in artikel 51, § 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Deze kredieten zijn niet overdraagbaar na de vervaldatum.
Art. 21.Nochtans, hebben de arbeid(st)ers met minder dan één jaar anciënniteit op 1 april slechts recht op zeven uitkeringen per volledige of begonnen maand op datum van de in werkloosheidsstelling te rekenen vanaf de datum van indiensttreding.
Art. 22.In geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst om reden van staking, wordt het recht op de uitkeringen verminderd naar rato van één uitkering per vier stakingsdagen.
Art. 23.Het bedrag van de dagelijkse uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt 8,70 EUR.
Art. 24.Wanneer de dagen tijdelijke werkloosheid niet voortspruiten uit een schorsing van de arbeidsovereenkomst om economische redenen (artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten), betaalt de werkgever bovendien aan de arbeid(st)ers een bijkomende dagvergoeding van 7,00 EUR.
Art. 25.Bovendien moet de werkgever aan de arbeid(st)ers, die bestaanszekerheid genieten de werkelijk door hen gedragen kosten van het abonnement met betrekking tot het openbaar vervoer, naar rato van de om reden van werkloosheid niet gewerkte dagen, terugbetalen.
Art. 26.De werkgever betaalt de uitkeringen op de normale dagen van de uitbetaling van het loon.
Art. 27.De arbeid(st)ers die recht hebben op de uitkeringen moeten hun werk onmiddellijk hervatten wanneer de werkgever erom verzoekt, of bij het verstrijken van de wettelijke opzeggingstermijn die zij moeten naleven tegenover een andere werkgever, indien zij gedurende de periode van werkloosheid een andere arbeidsovereenkomst hebben gesloten.
Art. 28.De arbeid(st)ers verliezen hun recht op bestaanszekerheid in geval : - de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd gedurende de periode van werkloosheid; - de arbeid(st)er de arbeidsovereenkomst opzegt vóór de betalingsdatum van de uitkeringen of van het saldo van de uitkeringen; - de termijn om het werk te hervatten niet wordt nageleefd; - van staking of lock-out.
Art. 29.Alle geschillen betreffende de interpretatie van de bepalingen van deze sectie IV kunnen voor bemiddeling aan een beperkt comité van het Paritair Subcomité voor de betonindustrie worden voorgelegd.
Sectie V. - Toekenning van een afdankingsuitkering
Art. 30.De arbeid(st)ers hebben recht op een afdankinguitkering wanneer de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, behalve wegens dringende reden, voor zover zij minstens drie maanden ononderbroken dienst hebben in de onderneming. Dit geldt niet bij brugpensioen of pensioen.
Art. 31.De bedragen van de afdankinguitkering die wordt betaald bij de eindafrekening zijn de volgende :
3 mois et moins d'une année par mois presté 3 maanden - minder dan 1 jaar per gepresteerde maand
6,1973 EUR
1 année et moins de 2 années 1 jaar en minder dan 2 jaar
74,37 EUR
2 années et moins de 3 années 2 jaar en minder dan 3 jaar
88,00 EUR
3 années et moins de 4 années 3 jaar en minder dan 4 jaar
101,64 EUR
4 années et moins de 5 années 4 jaar en minder dan 5 jaar
115,27 EUR
5 années et moins de 6 années 5 jaar en minder dan 6 jaar
128,90 EUR
6 années et moins de 7 années 6 jaar en minder dan 7 jaar
142,54 EUR
7 années et moins de 8 années 7 jaar en minder dan 8 jaar
156,17 EUR
8 années et moins de 9 années 8 jaar en minder dan 9 jaar
169,81 EUR
9 années et moins de 10 années 9 jaar en minder dan 10 jaar
183,44 EUR
10 années et moins de 11 années 10 jaar en minder dan 11 jaar
197,08 EUR
11 années et moins de 12 années 11 jaar en minder dan 12 jaar
210,71 EUR
12 années et moins de 13 années 12 jaar en minder dan 13 jaar
224,34 EUR
13 années et moins de 14 années 13 jaar en minder dan 14 jaar
237,98 EUR
14 années et moins de 15 années 14 jaar en minder dan 15 jaar
251,61 EUR
15 années et moins de 16 années 15 jaar en minder dan 16 jaar
265,25 EUR
16 années et moins de 17 années 16 jaar en minder dan 17 jaar
278,88 EUR
17 années et moins de 18 années 17 jaar en minder dan 18 jaar
292,51 EUR
18 années et moins de 19 années 18 jaar en minder dan 19 jaar
306,15 EUR
19 années et moins de 20 années 19 jaar en minder dan 20 jaar
319,78 EUR
20 années et moins de 21 années 20 jaar en minder dan 21 jaar
333,42 EUR
21 années et moins de 22 années 21 jaar en minder dan 22 jaar
347,05 EUR
22 années et moins de 23 années 22 jaar en minder dan 23 jaar
360,69 EUR
23 années et moins de 24 années 23 jaar en minder dan 24 jaar
374,32 EUR
24 années et moins de 25 années 24 jaar en minder dan 25 jaar
387,95 EUR
25 années et plus 25 jaar en meer
401,59 EUR
De anciënniteit wordt berekend op de dag waarop de opzegging begint te lopen of zou moeten beginnen te lopen.
Sectie VI. - Toekenning van een eindejaarspremie
Art. 32.De arbeid(st)ers hebben recht op een eindejaarspremie voor zover zij op 15 december sinds drie maanden in dienst zijn in de onderneming. Deze premie wordt uitbetaald tussen 16 en 20 december.
Art. 33.De eindejaarspremie is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de sectorale minimumuurlonen voor de vijf productiecategorieën geldig op 1 december van het bewuste jaar, vermenigvuldigd met het aantal per maand gewerkte uren. Dit aantal wordt conventioneel vastgesteld op 173,33 uren in het regime van de 40-urenweek en op 164,66 uren in het regime van 38-urenweek.
Art. 34.Dit bedrag wordt verhoogd met een anciënniteitpremie van 1,8592 EUR per jaar dienst voor de eerste tien jaar dienst en met 4,9579 EUR per jaar vanaf het elfde jaar dienst in de onderneming.
Art. 35.Volgende rechthebbenden ontvangen een premie pro rata : - bruggepensioneerde of gepensioneerde arbeid(st)ers; - arbeid(st)ers die zelf de onderneming op rechtmatige wijze verlaten; - ontslagen arbeid(st)ers, behalve om dringende redenen; - rechthebbenden van de overleden arbeid(st)ers;
Hun anciënniteit wordt als volgt berekend : - wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt vóór 16 juni wordt er rekening gehouden met de anciënniteit die zij op 16 december van het vorig jaar hadden; - wanneer de arbeidsovereenkomst een einde neemt vanaf 16 juni en later, wordt er rekening gehouden met de anciënniteit die zij op 16 december van dat jaar zouden hebben gehad, indien hun arbeidsovereenkomst geen einde had genomen.
Art. 36.De eindejaarspremie wordt aangepast in verhouding tot de werkelijk gepresteerde dagen in de loop van het refertedienstjaar.
Onder "refertedienstjaar" wordt verstaan : de periode begrepen tussen 1 december van het vorige kalenderjaar en 30 november van het betrokken jaar.
De berekening gebeurt als volgt : Het gewone volledige bedrag van de eindejaarspremie wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 241 bedraagt en de teller het aantal effectief gepresteerde dagen.
Worden gelijkgesteld met effectief gepresteerde dagen : - de tien betaalde feestdagen; - de dagen klein verlet; - de dagen syndicale vorming tot een beloop van maximum vijf dagen per jaar; - de dagen verlet omwille van een arbeidsongeval; - de dagen verlet omwille van een beroepsziekte; - de dagen verlet omwille van ziekte met een maximum van vijfenzestig dagen; - de dagen verlet omwille van tijdelijke werkloosheid met een maximum van vijfentachtig dagen. Deze worden uitgebreid tot honderdtwintig dagen voor ondernemingen die afwijken van de wettelijke maximumduur van de werkloosheid voorzien in artikel 51, § 1 van de arbeidsovereenkomstenwet; - recuperatie overuren; - de 2 compensatie vakantiedagen; - de dagen betaald educatief verlof voor beroepsopleiding.
Art. 37.Langdurig zieken behouden hun recht op eindejaarspremie gedurende een periode die afhankelijk is van de anciënniteit in de onderneming :
1 an de service : 12 mois
1 jaar dienst : 12 maanden
2 ans de service : 13 mois
2 jaar dienst : 13 maanden
3 ans de service : 14 mois
3 jaar dienst : 14 maanden
4 ans de service : 15 mois
4 jaar dienst : 15 maanden
5 ans de service : 18 mois
5 jaar dienst : 18 maanden
6 ans de service : 19 mois
6 jaar dienst : 19 maanden
7 ans de service : 20 mois
7 jaar dienst : 20 maanden
8 ans de service : 21 mois
8 jaar dienst : 21 maanden
9 ans de service : 22 mois
9 jaar dienst : 22 maanden
10 ans de service : 24 mois
10 jaar dienst : 24 maanden
11 ans de service : 25 mois
11 jaar dienst : 25 maanden
12 ans de service : 26 mois
12 jaar dienst : 26 maanden
13 ans de service : 27 mois
13 jaar dienst : 27 maanden
14 ans de service : 28 mois
14 jaar dienst : 28 maanden
15 ans de service et plus : 30 mois.
15 jaar en meer dienst : 30 maanden.
Worden aanzien als langdurig zieken : arbeid(st)ers die meer dan 6 maanden ononderbroken afwezig zijn wegens ziekte.
Voor hen wordt de periode tussen de 65e dag en het begin van de zevende maand gelijkgesteld met effectief gepresteerde dagen voor de berekening van de eindejaarspremie.
De in aanmerking te nemen anciënniteit is deze die bereikt is op de datum dat betrokkene als zieke van lange duur beschouwd wordt.
Sectie VII. - Meldingsplicht van contracten voor bepaalde duur en contracten van uitzendarbeid
Art. 38.Behoudens wettelijke of conventionele schikkingen die andere verplichtingen opleggen (bijvoorbeeld voorafgaande toestemming), moeten de ondernemingen die arbeid(st)ers aanvaarden met een contract voor bepaalde duur of beroep doen op uitzendkrachten vooraf de ondernemingsraad, of bij ontstentenis daarvan de syndicale afvaardiging, of bij ontstentenis daarvan de representatieve werknemersorganisaties hiervan in kennis stellen. In dringende gevallen moet deze kennisgeving binnen de 8 dagen na de afsluiting van de contracten gebeuren.
Bij niet-naleving van de hiervoor vermelde procedure wordt het interim-contract een overeenkomst van onbepaalde duur met de "gebruiker".
Art. 39.In geval van tewerkstelling van arbeid(st)ers onder voormelde contracten, dienen de ondernemingen de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake loon- en arbeidsvoorwaarden en eigen aan de sector integraal toe te passen en dit onverminderd de wettelijke beschikkingen betreffende bedoelde contracten.
Art. 40.Opeenvolging van contracten voor bepaalde duur in éénzelfde onderneming geeft recht aan de arbeid(st)ers op de voorwaarden voortspruitend uit de gecumuleerde anciënniteit in de onderneming.
De proefperiode na opeenvolgende interim - of tijdelijke contracten, wordt afgeschaft na één jaar prestaties in dergelijke systemen in het bedrijf.
De sociale partners ijveren voor werkzekerheid binnen de sector en zullen zoveel als mogelijk contracten van bepaalde duur, uitzendarbeid en onderaanneming beperken.
Sectie VIII. - Carenzdag
Art. 41.De werkgever zal in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, één carenzdag betalen, bedoeld bij artikel 52, § 1, tweede lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978).
Het gaat over de eerste afwezigheidsdag wegens ziekte, waarvoor de carenzdag van toepassing is.
Sectie IX. - Tijdskrediet
Art. 42.Het stelsel van het tijdskrediet (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77bis en ter van de Nationale Arbeidsraad) is van toepassing in de sector.
De arbeid(st)er die ervan genieten kunnen ook gebruik maken van de aanmoedigingspremies toegekend door de Gewesten en/of de Gemeenschappen.
Art. 43.De werkgever zal de vakbondsafvaardiging raadplegen in geval van niet-vervanging van een arbeid(st)er die van het stelsel gebruik maakt.
Art. 44.De drempel van 5 pct. inzake gelijktijdige afwezigheden wordt verhoogd met 4 pct. voor de arbeid(st)ers van 50 jaar en ouder.
Van zodra de drempel van de 5 pct. is bereikt in een onderneming, kunnen enkel de arbeid(st)ers van 50 jaar en ouder gebruik maken van een van de stelsels.
In uitvoering van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77quater van 30 maart 2007 tellen vanaf 1 juni 2007 de 55-plussers die een arbeidsduurvermindering met 1/5e aanvragen niet meer mee voor de drempelberekening.
Art. 45.In functie van de beschikbare arbeidsposten worden de mogelijkheden onderzocht voor de herinschakeling van arbeiders die het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval alsook voor de aanwerving van andersvaliden.
De sociale partners bevelen de bedrijven aan gebruik te maken van de regionale subsidies voor aangepaste arbeidsposten bij de aanwerving van andersvaliden, ten einde hun tewerkstelling waar mogelijk te bevorderen.
Art. 46.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 2009. Ze heeft ingang vanaf 1 januari 2009 en is gesloten voor onbepaalde duur met volgende uitzonderingen : - sectie IV heeft uitwerking met ingang van 1 april 2009 en is gesloten voor onbepaalde duur; - artikel 41 treedt in werking op 1 januari 2009 en treedt buiten werking op 31 december 2010.
Zij kan door elk van partijen worden beëindigd, mits een opzegging van zes maanden wordt betekend per aangetekend schrijven, gericht aan de voorzitter van het paritair subcomité.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 2010.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET