gepubliceerd op 03 oktober 2000
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid
16 APRIL 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Aalst, 16 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997 Statuten van het fonds voor bestaanszekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 28 januari 1998 onder het nummer 46942/CO/149.01)
Artikel 1.Het fonds volgt op in rechten en plichten en neemt het actief en het passief over van het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector der elektriciens », opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 2 juni 1997, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 oktober 1997.
Art. 2.De statuten van het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector der elektriciens » zijn bijgevoegd.
Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en is gesloten voor een onbepaalde duur.
Zij kan door één van de partijen worden opgezegd met een opzegging van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.
Art. 4.De voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995 betreffende de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid wordt opgeheven algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 2 juni 1997 (Belgisch Staatsblad van 17 oktober 1997).
STATUTEN HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, doel, duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd « Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector der elektriciens », verder het fonds genoemd. 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel en het secretariaat van het fonds bevinden zich in het gewest Brussel.
De maatschappelijke zetel en het secretariaat kunnen, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, verplaatst worden naar elke andere plaats in België. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdrachten : 3.1. de toekenning en de uitkering van bepaalde aanvullende sociale voordelen; 3.2. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers; 3.3. de financiering van de syndicale vorming en de patronale vorming; 3.4. de inning en de invordering van de bijdragen van de in artikel 5 bedoelde werkgevers en de toekenning en uitkering van een eindejaars-premie; 3.5. de inning en invordering van een bijdrage voor de opleiding en tewerkstelling van kansarme werknemers; 3.6. de inning en de invordering van de vergoeding in geval van uitzendarbeid en tewerkstelling door buitenlandse ondernemingen die in België werken uitvoeren, bepaald in artikel 7, 7 van het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997; 3.7. het jaarlijks afleveren van tewerkstellingsattesten aan de werklieden van de bij artikel 5 bedoelde ondernemingen; 3.8. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde duur opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.
Onder « werklieden » wordt verstaan : de werklieden en de werksters.
Deze statuten zijn evenwel niet van toepassing op de ondernemingen die aangesloten zijn bij de « Federatie van de elektriciteit en de elektronika » (F.E.E.) en de « Beroepsvereniging van de radio- en teledistributie » (R.T.D.) voor wat betreft de toekenning en uitkering van een eindejaarspremie (cfr. artikel 3, 3.4.). Deze organisaties bezorgen ieder jaar en dit tegen uiterlijk 1 maart, hun ledenlijsten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid. HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden en modaliteiten van toekenning en uitkering
Art. 6.Aanvullende werkloosheidsuitkeringen Art. 6.1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben ten laste van het fonds, voor elke hele of halve werkloosheidsuitkering die wordt erkend door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. en voorzien in de artikelen 28, 1°, 50 (schorsing van de overeenkomst door slecht weer) en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof of tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) recht op de bij artikel 6, 6.2. voorzien uitkeringen, en dit tot beloop van maximum 120 uitkeringen per kalenderjaar, op voorwaarde dat zij van de werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Art. 6.2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op : - 180 F per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 90 F per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Art. 6.3. De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld, hebben recht ten laste van het fonds, op een dagelijkse uitkering van 180 F naar rato van 5 uitkeringen per week, tot het nemen van het wettelijk pensioen en dit onder de volgende voorwaarden : - ten minste 60 jaar oud zijn (55 voor de werksters) op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten. 6.4. De werklieden die na 1 juli 1993 worden ontslagen, hebben vanaf deze datum ten laste van het fonds, recht op 180 F voor elke werkloosheidsdag, met een maximum van 120 dagen per geval en voorzover zij aan volgende voorwaarden voldoen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - een wachttijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld (voor de berekening van de wachttijd worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval gelijkgesteld).
Deze vergoedingen worden na verloop van de periode van 120 dagen, via een éénmalige uitkering rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald.
Art. 7.Brugpensioen na ontslag Art. 7.1. § 1. In toepassing van de bepalingen van : - artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975; - artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 maart 1989 en artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomsten van 30 april 1991, 1 juni 1993, 26 juni 1995 en 10 juli 1997 inzake de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 55 jaar voor de werklieden, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1991, 1 juni 1993, 26 juni 1995 en artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997 inzake de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 55 jaar voor de werksters, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst 10 juli 1997 inzake de leeftijd bij brugpensioen voorzien op 55 jaar in 1997 en op 56 jaar in 1998 tot 55 jaar, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - het protocol van nationaal akkoord 95-96 van 20 april 1995 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1995 en 31 december 1997, het nationaal akkoord 97-98 van 15 mei 1997 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000 en betreffende het brugpensioen ploegenarbeid tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en disitributie; - de collectieve arbeidsovereenkomsten op het vlak van de onderneming die een lagere brugpensioenleeftijd voorzien; neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon, berekend overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd door de raad van bestuur, en de werkloosheidsuitkering te zijner laste, en dit vanaf 58 jaar voor de werklieden en vanaf 55 jaar voor de werksters, dit evenwel rekening houdend met de minimumbedragen zoals voorzien in artikel 6.3. § 2. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en disitributie, betreffende het brugpensioen in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 95-96 wordt, vanaf 1 oktober 1995 tot en met 31 december 1996, de brugpensioenleeftijd verlaagd tot 56 jaar voor de werklieden met een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar waarvan 5 jaar in de sector.
Voor de bepaling van deze loopbaan wordt de gelijkstelling van de periodes van volledige werkloosheid beperkt tot maximum 5 jaar. - de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997 inzake het brugpensioen ploegenarbeid is de brugpensioenleeftijd vastgelegd op 55 jaar in 1997 en 56 jaar in 1998 telkens met een beroepsloopbaan van minstens drieëndertig jaar waarvan vijf jaar in de sector en waarvan minstens twintig jaar in een arbeidsregime van ploegenarbeid met nachtprestaties. Voor de bepaling van deze loopbaan wordt de gelijkstelling van de periodes van volledige werkloosheid beperkt tot maximum vijf jaar.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering. Dit bedrag wordt volledig uitbetaald door het fonds.
Indien de aanvullende vergoeding meer bedraagt dan 10 000 F wordt het gedeelte dat deze 10 000 F overschrijdt door het fonds teruggevorderd bij de betrokken werkgever.
Deze 10 000 F wordt geïndexeerd volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur van het fonds.
Art. 7.2. Deze uitkering wordt berekend op het ogenblik waarop de betrokkene in brugpensioen wordt gesteld en blijft ongewijzigd behouden, onder voorbehoud evenwel van de koppeling van deze uitkering aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de modaliteiten die gelden voor de werkloosheidsuitkeringen volgens de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971).
Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad in functie van de conventionele evolutie van de lonen.
Art. 7bis - Halftijds brugpensioen In toepassing van en overeenkomstig : - het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994), gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 april 1997, betreffende het halftijds brugpensioen; - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993, in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden tot de tewerkstellingsakkoorden; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 1997 en het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; neemt het fonds de aanvullende vergoeding tenlaste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds-brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werk-loosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55.
Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen.
Art. 8.Aanvullende uitkering in geval van ziekte. 8.1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben ten laste van het fonds na ten minste 2 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht op een bijslag die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover ze volgende voorwaarden vervullen : - de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bij toepassing van de wetgeving terzake genieten; - op het ogenblik van de arbeidsongeschiktheid in het personeelsregister van de werkgever ingeschreven zijn. 8.2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 8, 8.1. bedoelde uitkeringen wordt als volgt vastgesteld : 2.000 F na de eerste 2 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid; 2.000 F na de eerste 4 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid; 2.000 F na de eerste 6 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid; 2.000 F na de eerste 8 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid; 2.000 F na de eerste 10 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid. 2.000 F na de eerste 12 maanden ononderbroken arbeidsongeschiktheid. 8.3. Bovenop het in artikel 8, 8.2. bedoeld stelsel en voor zover de arbeidsongeschiktheid voortduurt onder de voorwaarden van artikel 8, 8.1., wordt vanaf de 365e kalenderdag arbeidsongeschiktheid een driemaandelijkse uitkering toegekend van 3.250 F, en dit gedurende maximaal acht kwartalen. 8.4. Wat ook de duur ervan weze, een arbeidsongeschiktheid kan slechts aanleiding geven tot de toekenning van één enkele reeks uitkeringen; de hervalling wordt beschouwd als deel uitmakende van de vorige arbeidsongeschiktheid, indien zij zich voordoet binnen de eerste 14 kalenderdagen volgend op het einde van deze periode van arbeidsongeschiktheid. Wanneer uit een geneeskundig getuigschrift niet duidelijk blijkt dat het om een nieuwe arbeidsongeschiktheid gaat, wordt verondersteld dat het een hervalling betreft. 8.5. De in artikel 5 bedoelde werklieden die in een toestand verkeren van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben recht ten laste van het fonds op een dagelijkse uitkering van 170 F naar rata van 5 uitkeringen per week tot het nemen van het wettelijk pensioen en dit onder de volgende voorwaarden : - tenminste 60 jaar oud zijn (55 jaar voor de werksters) op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid; - dagelijkse uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - een carenstijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid.
Art. 9.Aanvullende sociale uitkeringen 9.1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden, die sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties welke op nationaal niveau verbonden zijn, hebben recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale uitkering, voor zover zij op 1 oktober van het lopende jaar ingeschreven zijn in het personeelsregister van de bij hetzelfde artikel 5, bedoelde ondernemingen. 9.2. Het bedrag van de bij artikel 9, 9.1. bedoelde uitkering wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.
Art. 10.Syndicale en patronale vorming 10.1. Het fonds betaalt aan de werkgevers, die deze op voorhand hebben uitgekeerd en op hun verzoek, de lonen (verhoogd met de patronale lasten) terug, uitgekeerd aan de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1978, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor de sectoren die aan de metaal-, machine en elektrische bouw verwant zijn, betreffende de syndicale vorming van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen die elektriciteit aanleggen, de ondernemingen van de klein- of groothandel in elektrische toestellen en de ondernemingen voor radio- en teledistributie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 juni 1979 (Belgisch Staatsblad van 8 september 1979). 10.2. Het bedrag bestemd tot inrichting van deze syndicale vorming wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld. 10.3. Het bedrag bestemd voor de organisatie van de patronale vorming wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.
Art. 11.Opleiding en tewerkstelling 11.1. Het fonds bevordert en ondersteunt financieel de organisatie van opleidings- en vormingsinitiatieven, al dan niet georganiseerd in een samenwerkingsverband met onderwijsinstellingen - beroepsopleidingscentra van de ondernemingen. 11.2. Daartoe heeft de raad van bestuur van het fonds een v.z.w. opgericht, « Stichting voor Beroepsopleiding en Vorming voor de sector van de Elektriciens » genaamd, afgekort v.z.w. « Vormelek/Formélec ». 11.3. De v.z.w. « Vormelek/Formélec » staat in voor de coördinatie, beoordeling en controle van/op de opleidingsinitiatieven alsook van de toekenning van een financiële tegemoetkoming aan opleidingsinstellingen, werkgevers en/of werknemers en werkzoekenden in opleiding. 11.4. De raad van bestuur van het fonds zal jaarlijks de dotatie aan de v.z.w. « Vormelek/Formélec » vaststellen. 11.5. De v.z.w. « Vormelek/Formélec » wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties en acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties. De leden van de raad van bestuur van de v.z.w. « Vormelek/Formélec » worden benoemd door de raad van bestuur van het fonds. 11.6. De bij artikel 5 bedoelde werkgevers die na 1 januari 1989 overgaan of zijn overgegaan tot de vervanging van een bruggepensioneerde door een werkzoekende, meer bepaald door één van de categorieën bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, kunnen eveneens genieten van een financiële tussenkomst vanwege het fonds in de opleidingskosten van de vervanger.
De raad van bestuur bepaalt het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.
Art. 12.Eindejaarspremie § 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden die de voorwaarden vervullen vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995 gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de toekenning van een eindejaarspremie - algemeen regime, hebben recht op een eindejaarspremie volgens de voorwaarden en modaliteiten beschreven in deze collectieve arbeidsovereenkomst. § 2. Bij de rechthebbenden in § 1 wordt voor de eindejaarspremies 1997 en 1998 de "basis-eindejaarspremie" forfaitair verminderd met 1 700 F.
Art. 13.Ten laste nemen van bijzondere bijdragen De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor sociale zekerheid worden door het fonds ten laste genomen.
De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1991 ten laste genomen voor de mannen vanaf de leeftijd van 58 jaar en voor de vrouwen vanaf 55 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1989 en 31 december 1997.
Deze bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen alsook de nieuwe compenserende werkgeversbijdrage op het brugpensioen vanaf 56 jaar met een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar waarvan 5 in de bedrijfstak worden eveneens ten laste genomen door het fonds voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 oktober 1995 en 31 december 1996.
De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder de bovenvermelde voorwaarden tot de oppensioenstelling van de werklieden.
Deze bijzondere bijdragen ten laste van de werkgever op het brugpensioen ploegenarbeid alsook de nieuwe compenserende werkgeversbijdrage op het brugpensioen vanaf 55 jaar mits een beroepsloop-baan van minstens drieëndertig jaar waarvan vijf jaar in de sector en waarvan minstens twintig jaar ploegenarbeid met nachtprestaties, worden tevens ten laste genomen door het fonds, voor zover het brugpensioen een aanvang genomen heeft tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998.
De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden tot de op pensioenstelling van de werklieden.
Art. 14.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 13 van deze statuten.
Art. 15.Gemeenschappelijke bepalingen 15.1. § 1. De in de voormelde artikelen 6, 6.1, 6.2 en 10 bedoelde uitkeringen worden rechtstreeks door de werkgevers aan hun werklieden betaald.
De werkgevers kunnen de terugbetaling ervan bekomen via de representatieve werkgeversorganisaties die deel uitmaken van het fonds.
Vanaf 1 juli 1997 tekenen de werklieden voor de aanvraag van de aanvullende vergoeding. § 2. De in voormeld artikel 11, 11.6 bedoelde premie wordt aan de werkgevers uitbetaald via de representatieve werkgeversorganisaties dewelke deel uitmaken van het fonds.
Om deze administratie en de betalingen te verwezenlijken mogen de representatieve werkgeversorganisaties, die deel uitmaken van het fonds, een door de raad van bestuur vastgesteld percentage administratiekosten toepassen. § 3. De in de artikelen 6, 6.3 en 6.4, 7 en 8, 8.5, bedoelde uitkeringen worden rechtstreeks door het fonds aan de werklieden betaald.
De in de artikelen 8, 8.1 tot en met 8, 8.4 bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de werklieden betaald vanaf 1 januari 1994. § 4. De in artikel 9 bedoelde uitkering wordt betaald door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties, verbonden op nationaal niveau. § 5. De in artikel 12 bedoelde premie wordt betaald volgens de modaliteiten vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld bij artikel 12.
Art. 15.1bis. De raad van bestuur kan te allen tijde beslissen om sommige vergoedingen vermeld in artikel 15, 1, rechtstreeks aan de werknemer uit te betalen. 15.2. De raad van bestuur bepaalt de datum en de betalingsmodaliteiten van de door het fonds toegekende uitkeringen; in geen geval mag de betaling van de uitkeringen afhankelijk zijn van de storting der bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgever verschuldigd zijn voor de in de artikelen 6 tot 12 voorziene uitkeringen. 15.3. De toekenningsvoorwaarden van de uitkeringen, door het fonds verleend, evenals het bedrag daarvan, kunnen op voorstel van de raad van bestuur gewijzigd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer, financiering, begroting, rekeningen
Art. 16.Beheer 16.1. Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.
Deze raad bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties en acht vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie. 16.2.1. Het fonds wordt beheerd voor wat betreft de voordelen opgesomd in artikel 3, 3.1, 3.2, 3.3 en 3.5 door een bestuurscomité, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.
Dit comité bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers, gekozen uit de leden van de raad van bestuur.
De leden van dit bestuurscomité worden door de raad van bestuur benoemd. 16.2.2. Het fonds wordt beheerd voor wat betreft de premie voorzien bij artikel 3, 3.4 door een bestuurscomité, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, gekozen tussen de leden van de raad van bestuur.
Dit comité bestaat uit twaalf leden, hetzij zes vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties (deze waarvan de leden de financiering verzekeren van de premie voorzien bij artikel 3, 3.4) en zes vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties.
De leden van dit bestuurscomité worden door de raad van bestuur benoemd. 16.3. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan. Een beurtrol tussen de werkgevers- en werknemersafgevaardigden wordt aangenomen voor wat betreft het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap.
De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt, voor de eerste maal, door loting aangeduid. 16.4. De raad van bestuur wordt door de voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen, en telkens wanneer ten minste twee leden van deze raad erom verzoeken.
De uitnodigingen vermelden de agenda. De notulen worden door de secretaris, aangeduid door de raad van bestuur, opgesteld en door de voorzitter ondertekend. De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter en een beheerder of twee bestuurders ondertekend.
De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda voorkomende kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden behorende tot de werkgeversdelegatie en ten minste de helft van de leden behorende tot de werknemersdelegatie.
De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden van elke delegatie genomen. 16.5. De bestuurscomités hebben tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te nemen die voor zijn goede werking zijn vereist. Zij beschikken over de meest uitgebreide bevoegdheden inzake het beheer van het fonds. Zij moeten over hun beheer aan de raad van bestuur verslag uitbrengen.
De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of de met dat doel speciaal afgevaardigde-beheerders.
De raad van bestuur en de bestuurscomités kunnen bijzondere bevoegdheden overdragen aan een of meer van hun leden, en zelfs aan derden.
Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad en de comités speciale volmachten hebben verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van de beheerders die door de raad van bestuur zijn aangewezen.
De verantwoordelijkheid van de bestuurders is beperkt tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds.
Art. 17.Financiering 17.1. Om de financiering van de in artikelen 6 tot 12 bedoelde uitkeringen, premies en initiatieven te verzekeren, beschikt het fonds over de bijdragen verschuldigd door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers. 17.2. § 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 1,10 pct. van de brutolonen van de werklieden om de financiering van de artikelen 6 tot 10 voorziene uitkeringen te verzekeren. § 2. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 0,25 pct. van de brutolonen van de werklieden om de financiering van de in artikel 11 voorziene premies en initiatieven te verzekeren.
Vanaf 1 oktober 1995 wordt deze bijdrage opgetrokken tot 0,55 pct. van de brutolonen van de werklieden. § 3. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 12,79 pct. van de brutolonen van de werklieden om de financiering van de in artikel 12 voorziene eindejaarspremie te verzekeren, dit in overeenstemming met de bepalingen van artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst « eindejaarspremie - algemeen regime » van 10 juli 1997. § 4. Van de vergoeding van 1,30 pct. bij sanctionering 2,60 pct. van het brutoloon aan 108 pct. per tewerkgestelde uitzendkracht, door de gebruiker verschuldigd, zoals bepaald in artikel 7, 7. van het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997, wordt de besteding beslist door het bestuurscomité voorzien in artikel 16, 1. § 5. Van de vergoeding van 1,30 pct. bij sanctionering 2,60 pct. van het brutoloon aan 108 pct. verschuldigd door de werkgevers per tewerkgestelde werkman in geval van tewerkstelling door buitenlandse ondernemingen die in België werken uitvoeren, zoals bepaald in artikel 7, 7 van het nationaal akkoord 97-98 van 15 mei 1997, wordt de besteding beslist door het bestuurscomité voorzien in artikel 16, 1.
Art. 18.Begroting, rekeningen 18.1. Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en wordt op 31 december afgesloten. 18.2. Elk jaar wordt een begroting voor het volgende jaar aan het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie ter goedkeuring voorgelegd. 18.3. De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten. De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar.
De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen moeten uiterlijk gedurende het eerste semester ter goedkeuring aan het Paritair Subcomité voor elektriciens : installatie en distributie, worden voorgelegd. HOOFDSTUK V. - Ontbinding, vereffening
Art. 19.Het fonds kan slechts bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van het netto actief van het fonds vast te leggen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 2000.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX