gepubliceerd op 07 december 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 november 2005, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, houdende diverse bepalingen
15 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 november 2005, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, houdende diverse bepalingen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 november 2005, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, houdende diverse bepalingen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 15 september 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 november 2005 Diverse bepalingen (Overeenkomst geregistreerd op 23 februari 2006 onder het nummer 78816/CO/308) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie.
Onder "werknemers" wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden-, bediende- en kaderpersoneel. HOOFDSTUK II. - Arbeidsorganisatie
Art. 2.§ 1. De werkgevers verbinden zich ertoe : 1° slechts overuren te doen presteren wanneer dit absoluut noodzakelijk is;2° de wettelijke voorzieningen inzake procedure en inzake toekenning van inhaalrust en betaling van overloon na te leven;3° jaarlijks de ondernemingsraad te informeren over het aantal gepresteerde uren in de onderneming.Indien er in de onderneming geen ondernemingsraad bestaat zal deze informatie worden verstrekt aan het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of zo dit niet bestaat aan de vakbondsafvaardiging; 4° in geval structurele overuren worden vastgesteld op basis van voornoemde informatie, alternatieve oplossingen te zoeken in overleg met de werknemersvertegenwoordiging in de betrokken overlegorganen. § 2. Volgende afspraken worden gemaakt inzake controle op de werktijden : 1° overuren dienen zoveel mogelijk vermeden te worden, vooral als het om structurele overuren gaat;2° de hiërarchie moet zorgen voor aanwezigheidsregistratie of voor vaste uurroosters, volgens per onderneming te bepalen modaliteiten;3° werkoverleg en zendingen buiten de onderneming gelden als arbeidstijd;4° overuren om een buitengewone vermeerdering van het werk op te vangen mogen slechts gepresteerd worden met akkoord van de vakbondsafvaardiging;5° overuren die door een onvoorziene noodzakelijkheid vereist worden, mogen slechts gepresteerd worden mits het voorafgaand akkoord van de vakbondsafvaardiging of, indien de werkgever door de omstandigheden in de onmogelijkheid is het akkoord te vragen, mits mededeling en rechtvaardiging achteraf;6° in de ondernemingen waar een systeem van flexibele werktijden van toepassing is, moeten een minimum aantal bepalingen vastgelegd worden, die deel zullen uitmaken van het arbeidsreglement of er een bijlage van zullen vormen.Deze bepalingen zullen met name handelen over : - de kerntijden tijdens dewelke de personeelsleden verplicht aan het werk moeten zijn; - de glijtijden die bepaald worden door een boven- en een ondergrens buiten de kerntijden; - een regeling bij te laat komen ingevolge overmacht; - het maximum aantal uren dat de werknemer op het einde van de maand (of een andere referentieperiode) minder mag gepresteerd hebben dan de minimaal verplicht te presteren arbeidstijd; - het aantal uren per maand (of andere referentieperiode) die naar een volgende maand (of andere referentieperiode) kunnen worden overgedragen en de modaliteiten volgens welke deze uren in compensatiedagen kunnen worden omgezet.
Art. 3.De personen die met een leidende functie of met een vertrouwensfunctie bekleed zijn, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 10 februari 1965, zijn niet onderworpen aan de bepalingen inzake maximum arbeidsduur en overuren. HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen
Art. 4.De sociale partners binnen het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie zijn bereid om in de loop van 2006 de opportuniteit tot het ontwikkelen van een sectoraal initiatief inzake aanvullend pensioen binnen een werkgroep te onderzoeken. Eén en ander dient in het kader van de wet op het aanvullend pensioen te worden bekeken.
Art. 5.In de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 oktober 2005 houdende het akkoord 2005-2006 wordt na artikel 6 volgend artikel 6bis ingevoegd : «
Art. 6bis.Brugpensioen De partijen verbinden zich ertoe om in een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, die zal gelden tussen 1 januari 2008 en 31 december 2008, voltijds conventioneel brugpensioen vanaf 58 jaar en halftijds conventioneel brugpensioen vanaf 56 jaar mogelijk te maken. ». HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 6.De partijen verbinden zich ertoe tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen bijkomende eisen te stellen over de punten die in deze overeenkomst voorkomen.
Art. 7.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2005 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2006.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 september 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN