gepubliceerd op 09 juni 2000
Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988 en 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen
15 MEI 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988 en 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 30 december 1988, inzonderheid op artikel 118, § 1, 8°, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 24 december 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 6, § 1, 13°, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 24 december 1999;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, gegeven op 17 december 1999;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 11 februari 2000, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 16 maart 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerd wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van artikel 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988, wordt onder bewijs dat de werknemer gedurende ten minste drie maanden voorafgaand aan zijn aanwerving bij dezelfde werkgever als uitzendkracht werd tewerkgesteld, volgens de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, de verklaring verstaan die overeenkomstig artikel 3 van dit besluit werd afgegeven door één of meer uitzendbureaus die deze werknemer aan deze werkgever ter beschikking heeft of hebben gesteld voor 1 juli 1999.
Wanneer de periode van terbeschikkingstelling voor een periode van minstens drie maanden, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op of na 1 juli 1999, vergewist de Rijksdienst voor sociale zekerheid zich ervan dat de in dienst genomen werknemer vooraf werd tewerkgesteld bij deze werkgever als uitzendkracht door middel van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 september 1998 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van uitzendkrachten, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Art. 2.Voor de toepassing van artikel 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellings-bevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt onder bewijs dat de werknemer gedurende ten minste drie maanden voorafgaand aan zijn aanwerving bij dezelfde werkgever als uitzendkracht werd tewerkgesteld, volgens de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, de verklaring verstaan die overeenkomstig artikel 3 van dit besluit werd afgegeven door één of meer uitzendbureaus die deze werknemers aan deze werkgever ter beschikking heeft of hebben gesteld voor 1 juli 1999.
Wanneer de periode van terbeschikkingstelling voor een periode van minstens drie maanden, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op of na 1juli 1999, vergewist de Rijksdienst voor sociale zekerheid zich ervan dat de in dienst genomen werknemer vooraf werd tewerkgesteld bij deze werkgever als uitzendkracht door middel van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 september 1998 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van uitzendkrachten, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Art. 3.De werkgever die de werknemer die hij in dienst had als uitzendkracht voor 1 juli 1999, in dienst neemt en wil genieten van de bijdragevermindering toegekend in het kader van de in de artikelen 1 en 2 vermelde wetgeving, vraagt aan het uitzendbureau dat werkgever was van de werknemer of, indien van toepassing, de uitzendbureaus die werkgever waren van deze werknemer, een verklaring. Bij zijn aanvraag vermeldt de werkgever de datum van de indiensttreding van de werknemer.
De verklaring van het uitzendbureau bevat de volgende vermeldingen : 1° wat het uitzendbureau betreft : de naam, voornaam en woonplaats of de naam van de vennootschap en de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, de benaming onder dewelke het uitzendbureau zich tot het publiek richt en het inschrijvingsnummer bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid.2° wat de werkgever-gebruiker betreft : de naam, voornaam en woonplaats of de naam van de vennootschap en de maatschappelijke zetel en, in voorkomend geval, de benaming onder dewelke de werkgever zich tot het publiek richt en het inschrijvingsnummer bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid indien dit bestaat.3° de naam en voornaam van de werknemer, en het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) of, bij ontstentenis : 1.inschrijvingsnummer in het personeelsregister; 2. geboorteplaats en -datum;3. geslacht;4. woonplaats;5. nationaliteit;6. aard en nummer van het identiteitsbewijs;4° de vermelding dat de werknemer, voorafgaand aan de datum van indiensttreding opgegeven overeenkomstig het eerste lid, gedurende ten minste drie maanden als uitzendkracht tewerkgesteld was bij de in 2° bedoeld werkgever, met opgave van de periode van tewerkstelling, ofwel, indien hij minder dan drie maanden als uitzendkracht in dienst was bij de in 2° bedoeld werkgever, de vermelding van de begindatum en de einddatum van elke periode van tewerkstelling bij die werkgever als uitzendkracht. De verklaring wordt onverwijld aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid overgezonden door de werkgever die de bijdragevermindering wil genieten.
Art. 4.Het uitzendbureau bewaart gedurende een periode van vijf jaar een kopie van de afgegeven verklaring, alsmede van de arbeidsovereenkomsten op basis waarvan deze werd opgesteld. Deze documenten worden ter beschikking gehouden van de ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten.
Art. 5.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 mei 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE