gepubliceerd op 28 april 2000
Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduurvermindering in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren
15 MAART 2000. - Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduurvermindering in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren, inzonderheid op artikel 2, derde lid, en op artikel 6, veertiende lid, respectievelijk vervangen en ingevoegd bij de wet van 29 december 1990;
Gelet op het advies van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf van 16 september 1999;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 23 december 1999;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad op 27 januari 2000;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de werklieden en de werkgevers van de bouwsector onverwijld moeten worden verwittigd van het aantal rustdagen die tijdens het jaar 2000 moeten toegekend worden voor de vermindering van de arbeidsduur;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de werklieden die ze tewerkstellen.
Art. 2.De werklieden, bedoeld in artikel 1, hebben in 2000 recht op zes rustdagen.
Art. 3.De werklieden die gedurende de bij artikel 2 bedoelde rustdagen worden tewerkgesteld, hebben recht op inhaalrust.
Deze inhaalrustdagen moeten worden toegekend binnen zes weken die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren.
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet de werkgever het aantal niet toegekende inhaalrustdagen vermelden op het bewijs van volledige werkloosheid C4.
Art. 4.De bijdrage verschuldigd door de in artikel 1 bedoelde werkgevers en bestemd voor de financiering van het forfaitair loon voor de rustdagen, wordt als volgt bepaald : voor het jaar 2000 is de bijdrage gelijk aan 2,6 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1999, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2000.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.
Art. 6.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 maart 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Koninklijk besluit nr.213 van 26 september 1983, Belgisch Staatsblad van 7 oktober 1983.
Wet van 29 december 1990, Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991.