gepubliceerd op 09 augustus 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen
15 JUNI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 juni 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001 Vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (Overeenkomst geregistreerd op 24 oktober 2001 onder het nummer 59339/CO/145) I. Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.
II. Beroepenclassificatie
Art. 2.De beroepenclassificatie van de werklieden wordt vastgesteld als volgt : 1. Ongeschoolden.Worden als ongeschoolden aangezien : a) de hulpwerklieden, de ongeschoolde werklieden die niet zelfstandig kunnen werken;b) de werklieden die niet zijn begrepen in een van de ondervermelde categorieën.2. Halfgeschoolden.Worden als halfgeschoolden aangezien : a) de werklieden die, na technische aanwijzingen, ten minste de helft van de verrichtingen van de geschoolden, op één na, normaal, zelfstandig en degelijk kunnen uitvoeren;b) de houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg";c) de grondwerkers.3. Geschoolden.Worden als geschoolden aangezien : a) de werklieden, houders van het einddiploma van het lager middelbaar tuinbouwonderwijs (A3), die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het diploma van tuinbouwtechnicus, afgeleverd door een instelling van het hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de werklieden, houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg" en die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de werklieden die de volgende voorwaarden vervullen : - gedurende ten minste drie jaar in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen hebben gewerkt; - bekwaam zijn om, na technische voorlichting, op bevel van de werkgever of zijn plaatsvervanger, volgende werkzaamheden te verrichten op één of twee uitzonderingen na : snoeien in het algemeen; binden van alle gewassen voor de versiering van tuinen, zowel sierplanten als fruitbomen; onder profiel brengen en afsteken van de raden van de wegen en heestergroepen; toepassingen verschillende besproeiingen; uitstrooien van organische en scheikundige meststoffen; planten van alle gewassen voor het verfraaien van de tuinen en grondige kennis ervan bezitten; maaien van grasperken en snoeien van hagen en raden; voorbereiden van de te bezaaien percelen en deze percelen bezaaien, met alle werkzaamheden welke daarop betrekking hebben; gebruiken van radicale en selectieve onkruidverdelgers, verrichten alle metselwerk nodig voor de versiering van de tuinen (vloeren, rotsen, vijvers, enz,); gebruiken van motorgrasmaaiers en maaimachines. 4. Meergeschoolden A.Worden als meergeschoolden A aangezien : a) de geschoolde werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de geschoolde werklieden, houders van het diploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste twee jaar praktijk hebben, in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de autovoerders die regelmatig en in hoofdzaak een vrachtwagen van minimum 3,5 ton nuttige last voeren;d) de geschoolde werklieden die gelast worden met het vervoer van zwaar materieel;e) de eerste hoveniers en de grasmaaiers op glooiingen en gevaarlijke bermen;f) de werklieden die gras maaien op bermen langs wegen aangeduid met de verkeerstekens F5 en F9 en langs wegen met twee of meer baanvakken, gescheiden door een bezaaide of beplante middenberm.5. Meergeschoolden B.Behoren tot de meergeschoolden B : a) de werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus, afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste tien jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het einddiploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. III. Loonvoorwaarden A. Uurlonen
Art. 3.De minimumuurlonen van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder worden op basis van een wekelijkse arbeidsduur van 40 uren als volgt vastgesteld : Op 1 januari 2001 : ongeschoolden : 7,9810 EUR halfgeschoolden : 8,2610 EUR geschoolden : 8,7975 EUR meergeschoolden A : 9,0295 EUR meergeschoolden B : 9,5350 EUR
Art. 4.Voor de ondernemingen met minder dan tien werknemers die op 1 januari 2000 een werkelijke wekelijkse arbeidsduur van 39 uren ingevoerd hebben, worden de minimumuurlonen voor de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder als volgt vastgesteld : Op 1 januari 2001 : ongeschoolden : 8,1815 EUR halfgeschoolden : 8,4695 EUR geschoolden : 9,0195 EUR meergeschoolden A : 9,2590 EUR meergeschoolden B : 9,7770 EUR
Art. 5.De minimumuurlonen en de in de ondernemingen werkelijk uitbetaalde lonen worden verhoogd met 0,0620 EUR per uur op 1 juli 2001 en met 0,0620 EUR per uur op 1 januari 2002.
Deze conventionele loonsverhogingen worden berekend vóór de indexering.
B. Barema minderjarigen
Art. 6.De minimumuurlonen van de minderjarige werklieden en werksters worden als volgt vastgesteld : - 17 jaar :85 pct.; - 16 jaar :70 pct.; - 15 jaar :55 pct. van het uurloon van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder van dezelfde categorie.
C. Anciënniteitstoeslag
Art. 7.Op de minimumuurlonen wordt vanaf 1 juli 2001 een anciënniteitstoeslag toegekend. Deze toeslag bedraagt 0,5 pct. bij een anciënniteit van 5 jaar in de ondernemingen, 1 pct. bij een anciënniteit van 10 jaar in de onderneming, 1,5 pct. bij een anciënniteit van 15 jaar in de onderneming en 2 pct. bij een anciënniteit van 20 jaar in de onderneming.
Art. 8.De toeslag wordt betaald vanaf de eerste dag van de maand volgend op het bereiken van de anciënniteit van respectievelijk 5, 10, 15 of 20 jaar.
D. Indexering
Art. 9.De minimumuurlonen en de werkelijk betaalde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 maart 1995, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen der werklieden en werksters tewerkgesteld in de tuinbouwondernemingen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 december 1995, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 1996.
E. Mobiliteitsvergoeding
Art. 10.Wanneer de werkman, in opdracht van de werkgever, zich van de zetel van de onderneming, het werkhuis, de werkplaats of een ander door de werkgever aangeduide plaats naar een andere werkplaats moet begeven, worden deze verplaatsingskosten volledig door de werkgever gedragen, ongeacht het gebruikt vervoermiddel en de af te leggen afstand.
Art. 11.De vergoeding van de verplaatsingen van de woonplaats rechtstreeks naar de plaats van tewerkstelling wordt aangevuld door een mobiliteitspremie.
Gezien de specifieke aard van de werkzaamheden in de sector van parken en tuinen, gekenmerkt door meerdere werkplaatsen in één week, wordt de dagelijkse mobiliteitsvergoeding voor de heen- en terugreis als volgt bepaald : - 5 tot 10 km : 1,24 EUR; - 11 tot 15 km : 1,74 EUR; - 16 tot 20 km : 2,35 EUR; - 21 tot 25 km : 2,97 EUR; - 26 tot 30 km : 3,47 EUR; - 31 tot 40 km : 4,34 EUR; - 41 tot 50 km : 5,21 EUR; - 51 tot 70 km : 7,44 EUR; - 71 tot 100 km : 9,92 EUR; - + dan 100 km : 12,39 EUR. De werkgever is vrijgesteld van de betaling van de mobiliteitspremie indien de verplaatsing gebeurt gedurende de tijd tijdens dewelke het personeel ter beschikking is van de werkgever.
Art. 12.Het betalen van de mobiliteitspremie gebeurt gelijktijdig met de terugbetaling van de verplaatsingskosten.
F. Verblijfskosten en scheidingsvergoeding
Art. 13.Indien de werkman belet is, wegens de aard van het werk of de lange verplaatsingsduur, dagelijks huiswaarts te keren en hij dus in de omgeving van de werkplaats moet overnachten, moet de werkgever instaan voor degelijke huisvesting, eetmalen en het gratis vervoer naar die werkplaats.
Art. 14.De werkgever kan zich tegen uitkering van een vergoeding voor kost en huisvesting, per werkdag, van deze verplichting kwijten. a) Basis van de forfaitaire vergoedingen : huisvesting : 16,44 EUR per dag; eetmalen : 8,33 EUR per dag. b) Deze bedragen zijn van kracht vanaf 1 januari 2001 en worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde manier als de indexaanpassing van de lonen maar worden afgerond naar de hogere deciem.c) Bovendien ontvangt de werkman per dag een scheidingsvergoeding van minimum 6,20 EUR wegens de door huisvesting veroorzaakte bijkomende kosten. IV. Bijzondere bepalingen
Art. 15.De artikelen die in de eerste, 8ste, 14de, 16de en 27ste rij van de volgende tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze collectieve arbeidsovereenkomst. Voor de bedragen die in EUR worden vermeld in de eerste kolom van de tabel, gelden vanaf de dag van inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot 31 december 2001, gelden enkel de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de tweede kolom.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld V. Geldigheid
Art. 16.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2001 en is gesloten voor onbepaalde tijd.
Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters van de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.
Elk van de contracterende partijen kan ze opzeggen, mis een opzeggingstermijn van drie maanden, te betekenen bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juni 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN