Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 juli 1997
gepubliceerd op 25 juli 1997

Koninklijk besluit houdende maatregelen tot consolidatie van de financiële activa van de overheid, genomen met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 6°, en § 2 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie

bron
ministerie van financien
numac
1997003391
pub.
25/07/1997
prom.
15/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/15/1997003391/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 JULI 1997. Koninklijk besluit houdende maatregelen tot consolidatie van de financiële activa van de overheid, genomen met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 6°, en § 2 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit beoogt de aanpassing van het wettelijk kader betreffende de beleggingen van de overheid, in de zin van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESER).

Het gaat er in het bijzonder - maar niet uitsluitend - om de bepalingen van artikel 12 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut, te herzien en uit te breiden.

A. Algemene commentaar Het Protocol (nr. 5) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, gevoegd in bijlage bij het Verdrag van Maastricht, verduidelijkt de twee meest gekende criteria inzake de toetreding tot de eenheidsmunt, namelijk de netto financieringsbehoefte beperkt tot 3 % van het BBP en een overheidsschuld die niet hoger is dan 60 % van het BBP - of dit percentage in een bevredigend tempo benadert.

Artikel 2 van dit Protocol verduidelijkt dat de in aanmerking te nemen schuld de totale aan het eind van het jaar uitstaande brutoschuld tegen nominale waarde is, geconsolideerd tussen en binnen de sectoren van de algemene overheid, namelijk de centrale overheid, de regionale of lokale overheid en de fondsen voor sociale zekerheid onder uitsluiting van commerciële transacties, als omschreven in het Europees Stelsel van Economische Rekeningen.

Bij de voorstelling van de begroting 1997, heeft Uw Regering haar doelstelling meegedeeld, namelijk de schuldratio voor eind 1997 te verminderen met 10 % van het BBP in vergelijking met de toestand in 1993, onder meer door een beter beheer van de federale, gewest- en gemeenschapsthesaurieën en van de sociale zekerheid.

Sedert 1995 hebben de Gemeenschappen, de Gewesten en de instellingen van sociale zekerheid - ongeacht het gaat om parastatalen of instellingen met privé-statuut maar die deel uitmaken van de algemene overheid in de zin van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen - geregeld beleggingen gedaan in instrumenten van de schuld van de federale overheid, Gewesten en Gemeenschappen. Fiscale maatregelen werden getroffen om dergelijke beleggingen tussen entiteiten van de overheid, in de zin van ESER, te bevorderen.

Dit besluit is gericht op een versterking van de structurele aard van die consolidatie binnen de instellingen die behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid, waarbij men aldus terugkomt op het soort verplichting die aan verschillende instellingen van openbaar nut is opgelegd in artikel 12 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut.

De voordelen van een dergelijke aanpak zijn : een vermindering van de schuldratio die in aanmerking wordt genomen voor de controle inzake de naleving van de criteria uit het Verdrag van Maastricht; een veralgemening van de beginselen van globaal beheer, wat eerst is doorgevoerd binnen de sociale zekerheid van de loontrekkenden en zelfstandigen : een overheidsentiteit met een overschot leent aldus de facto aan een overheidsentiteit met een tekort, zonder de algemene overheid in de zin van het Europese Stelsel van Economische Rekeningen, te verlaten; tenslotte, de interesten die een entiteit betaalt aan een andere, vormen een ontvangst voor de entiteit die deze interesten geniet.

Een gewone aanpassing van artikel 12 van de wet van 16 maart 1954 maakte het niet mogelijk het nagestreefde doel te bereiken. Bepaalde aan deze wet onderworpen instellingen behoren niet tot de bevoegdheid van de algemene overheid in de zin van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESER); ESER is gebaseerd op een economische en geen juridische logica; bijvoorbeeld de Nationale Loterij wordt beschouwd als overheidsbedrijf en niet als algemene overheid. De deelname van zo'n instelling aan de consolidatie van de schuld zou dus geen enkel belang hebben wat betreft de naleving van het hierboven vermelde criterium.

Vervolgens bevinden sommige instellingen zich in een bijzondere situatie, ongeacht het gaat om de instellingen van sociale zekerheid die betrokken zijn bij het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels of om de instellingen die niet onderworpen zijn aan de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van de sommige instellingen van openbaar nut.

Dit koninklijk besluit heeft dus tot doel een globale oplossing te brengen, om een einde te maken aan de ongelijkheden die momenteel bestaan tussen deze verschillende soorten instellingen.

De Raad van State vraagt in zijn advies of het verplichten van de beoogde entiteiten om hun beschikbare gelden op die manier te beleggen, zal leiden tot een verbetering van hun werking of hun beheer. Dit geeft aanleiding tot de volgende elementen van antwoord : het groot aantal betrokken instellingen vertaalt zich in evenveel afzonderlijke thesauriebeheren; een hergroepering van de beleggingen is een eerste stap naar een globaal beheer voor de gehele federale overheidssector, naar het voorbeeld van wat reeds bestaat voor de sociale zekerheid van zowel loontrekkenden als zelfstandigen; aldus leidt het ingevoerde mechanisme ertoe dat een entiteit met een overschot kan lenen (via de Schatkist of effecten van de schuld) aan een entiteit met een tekort; laatstgenoemde kan zich aldus financieren tegen voorwaarden die normaal gezien beter zijn dan deze die men verkregen zou hebben bij een traditionele financiële instelling terwijl de entiteit met een overschot de vrijstelling van roerende voorheffing voorzien bij koninklijk besluit van 11 december 1995 zal genieten; tenslotte, in bijkomende orde, zal worden vastgesteld dat dit besluit ook bijdraagt tot een versterking van de controle van de betrokken instellingen.

B. Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 In dit artikel wordt de lijst van de institutionele entiteiten die bij het koninklijk besluit betrokken zijn, verduidelijkt.

Het gaat om entiteiten die behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid en de sociale zekerheid en die, in de zin van ESER, behoren tot de sector van de algemene overheid. Enkel de Civiele Lijst, de parlementaire vergaderingen, het Arbitragehof en het Rekenhof zijn niet opgenomen in deze lijst, hoewel ze behoren tot de sector van de algemene overheid vanuit ESER-oogpunt.

Zoals benadrukt door de Raad van State, is de ESER klassering meer gebaseerd op economische categorieën dan op juridische concepten. Er dient echter te worden opgemerkt dat zowel het Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, gevoegd in bijlage bij het Verdrag van Maastricht, als de Verordening van de Europese Gemeenschapnr. 3605/93 van 22 november 1993 betreffende de toepassing van ditzelfde Protocol, een reglementair karakter geven aan ESER. De Regering achtte het wenselijk de lijst van de betrokken instellingen uitvoerig te verduidelijken, zodat de leidinggevende ambtenaren van voormelde instellingen, evenals de Schatkist, het Bestuur der Postcheques en elke andere instantie die geïnteresseerd kan zijn, exact weten welke instellingen bedoeld zijn.

Het is van belang eraan te herinneren dat veel van deze instellingen, in artikel 12 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut, reeds onderworpen waren aan een verplichting die aanleunt bij de verplichting opgelegd in artikel 3 van dit besluit. Daarentegen, de beleggingsmogelijkheden van andere instellingen zijn verduidelijkt in hun organieke wet of in andere bepalingen.

Tenslotte dient te worden opgemerkt dat de deelstaten, onder verschillende vormen, relatief gelijkaardige mechanismen hebben ingevoerd of invoeren. De problematiek van de consolidatie van de financiële activa van de overheid betreft inderdaad ook de Gemeenschappen, Gewesten en lokale overheden, zoals met name het samenwerkingsakkoord betreffende de begrotingssaldi van 19 juli 1996 hiervan getuigt. Het is niet aan de federale overheid zich uit te spreken over wat de deelstaten terzake doen. Deze problematiek werd reeds herhaaldelijk naar voren gebracht tijdens de Interministeriële Conferentie voor Financiën en Begroting om coherentie- en samenwerkingsredenen.

Artikel 2 Er is voorgesteld dat de Koning de lijst kan aanpassen van de entiteiten die zijn onderworpen aan de uit dit besluit voortvloeiende verplichtingen, bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit op voorstel van de Minister van Financiën en, desgevallend, van de voogdijminister.

Drie gevallen kunnen worden onderscheiden : in de eerste plaats zouden instellingen kunnen samensmelten of worden opgeheven terwijl andere zouden kunnen worden opgericht : de lijst moet dus regelmatig worden aangepast opdat de bepalingen van dit besluit doeltreffend zouden blijven; vervolgens is ESER 1979 momenteel van toepassing, het zal logischerwijze vanaf 1999 vervangen worden door ESER1995, wat zal leiden tot een herklassering van de één of andere instelling; de lijst zal in die zin moeten kunnen worden aangepast; tenslotte zouden de toevoegingen kunnen slaan op sociale zekerheidsinstellingen in de zin van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESER), met name de kassen voor jaarlijkse vakantie, gezinsvergoedingen en werkloosheidsuitkeringen; de ziekenfondsen in het kader van de verplichte verzekering; de Fondsen voor bestaanszekerheid bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid,...; het gaat hier om instellingen van privaatrecht waarvan de werkingsmodaliteiten gewoonlijk door de Koning worden opgesteld, goedgekeurd of verplicht worden gemaakt.

In deze verschillende gevallen lijkt het niet overdreven de mogelijkheid tot aanpassen van de lijst, toe te kennen aan de Koning.

Tenslotte dient te worden opgemerkt dat niet is overwogen de lijst uit te breiden tot de instellingen die tot de bevoegdheid van de deelstaten behoren, zoals uitgelegd in de commentaar bij artikel 1 van dit besluit.

Artikel 3 Dit artikel bepaalt het kader binnen hetwelk de betrokken instellingen hun beschikbare gelden beleggen.

Voor de beleggingen op middellange en lange termijn, wordt verduidelijkt dat zowel kan worden belegd in instrumenten van de federale schuld als van de schuld van de Gemeenschappen en Gewesten.

Inderdaad, de instrumenten van de schuld van de deelstaten worden in aanmerking genomen voor de consolidatie van de financiële activa van de algemene overheid, in de zin van het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, opgenomen in bijlage van het Verdrag van Maastricht.

De modaliteiten voorzien voor de beschikbare gelden op korte termijn en op zicht zijn gericht op het bereiken van de doelstelling inzake consolidatie van de activa binnen de algemene overheid - vandaar het beroep op thesaurie-rekeningen geopend bij de Schatkist en op rekeningen van de Schatkist bij de Postcheque - waarbij aan de betrokken instellingen de gewenste soepelheid wordt verleend.

Die verschillende modaliteiten doen geenszins afbreuk aan de beginselen tot regeling van het globaal beheer van de sociale zekerheid van loontrekkenden, enerzijds, en van zelfstandigen anderzijds, aangezien die bijdragen tot de verwezenlijking van dezelfde doelstellingen.

Door de Raad van State werd geen commentaar verstrekt omtrent dit artikel.

Artikel 4 De modaliteiten inzake informatie en « reporting » bepaald in arti-kel 12, 3 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut, worden in dit artikel veralgemeend tot het geheel van de entiteiten bedoeld in artikel 1.

Het is noodzakelijk te kunnen beschikken over nauwkeurige informatie betreffende de leningen en beleggingen van de in artikel 1 vermelde instellingen. Deze informatie is onontbeerlijk voor het Instituut van Nationale Rekeningen voor de consolidaties die in mindering worden gebracht van de totale brutoschuld die in aanmerking wordt genomen om te evalueren of de schuldratio uit het Verdrag van Maastricht wordt nageleefd.

Door de Raad van State werd geen commentaar verstrekt omtrent dit artikel.

Artikel 5 Het is voorzien dat de Minister van Financiën andere modaliteiten kan bepalen, in functie van de specifieke noden van een institutionele entiteit, met akkoord van de Minister die voor de entiteit is bevoegd.

Dezelfde soort uitzonderingen was voorzien in artikel 12, 2, vierde lid van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut.

De Raad van State is van mening dat het meer gepast zou zijn een beroep te doen op een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit om dergelijke uitzonderingen toe te staan, ondanks het antecedent gevormd door de wet van 16 maart 1954, en meent hierbij dat de lijst van betrokken instellingen te uiteenlopend is.

Er dient echter te worden opgemerkt dat bijna de helft van de instellingen vermeld in de lijst in artikel 1 onderworpen zijn aan de wet van 16 maart 1954 terwijl andere niet in deze wet geklasseerde instellingen, terzake afhangen van de bepalingen die hun voogdij-departement regelen. Het lijkt niet opportuun bij dit besluit de macht te beperken die is toegekend aan de Minister van Financiën bij de wet van 1954 of aan de Voogdijminister in de organieke bepalingen van verschillende instellingen.

De in dit artikel verleende soepelheid zal het mogelijk maken de overgangsbepalingen die door de Raad van State zijn gewenst in zijn opmerking omtrent artikel 7 van dit besluit, op pragmatische wijze uit te voeren.

Inderdaad, de Regering wenste dat de toestand van de institutionele entiteiten die nog niet hebben deelgenomen aan de consolidatie van de financiële activa binnen de algemene overheid, met de betrokken Ministers zou worden onderzocht teneinde - door een beroep te doen op de in dit artikel geboden mogelijkheden - de modaliteiten inzake overgang naar de bepalingen van artikel 3 van dit besluit, te bepalen.

Dit zal het mogelijk moeten maken rekening te houden met name met de betrokken bedragen, de vervaldagen van de huidige beleggingen, enz.

Tenslotte zou dit artikel het ook mogelijk maken, in geval van toevoeging van instellingen aan de lijst in artikel 1 op grond van arti-kel 2 van dit besluit, bepaalde van deze instellingen vrij te stellen van de bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 3 en aldus de draagwijdte van dit artikel te beperken tot het beleggen van de beschikbare gelden op middellange en lange termijn in financiële instrumenten van de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten.

Artikel 6 Dit artikel verduidelijkt dat de institutionele entiteiten die zijn bedoeld in de bepalingen van artikel 1 niet meer zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 12, 2, tweede, derde en vierde lid; en 3 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut. De maatregelen genomen met toepassing van deze bepalingen, zijn dus niet niet meer van toepassing voor de instellingen vermeld in artikel 1.

Door de Raad van State werd geen commentaar verstrekt omtrent dit artikel.

Artikel 7 In dit artikel wordt de datum van inwerkingtreding bepaald op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De Raad van State heeft de problemen ter sprake gebracht die zouden ontstaan door de afwezigheid van overgangsbepalingen. Hieraan is tegemoet gekomen in de commentaar bij artikel 5 van dit besluit, waarin het mechanisme is verstrekt waardoor de overgangsbepalingen zullen kunnen worden uitgevoerd.

Tenslotte, tot nader order, achtte uw Regering het niet nuttig sancties in te voeren in het kader van dit besluit. Indien de ervaring zou laten blijken dat dergelijke sancties noodzakelijk zijn, zou dit worden geregeld in een afzonderlijk wetsontwerp. Wat de door de Raad van State voorgestelde bekendmakingsmaatregelen betreft, is uw Regering van mening dat verschillende gegevens terzake reeds beschikbaar zijn, met name in vorige publikaties van de Nationale Bank.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT 15 JULI 1997. Koninklijk besluit houdende maatregelen tot consolidatie van de financiële activa van de overheid, genomen met toepassing van artikelen 2, 1, en 3, 1, 6°, en 2 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, inzonderheid op artikelen 2, 1, en 3, 1, 6°, en 2;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 19 juni 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 19 juni 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973 en inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat dit besluit zo vlug mogelijk uitwerking moet hebben zodat de bedoelde organismen zo vlug mogelijk vanaf 1997 de plaatsing van hun beschikbare gelden zouden kunnen aanpassen in functie van de verplichtingen vervat in dit besluit, met name rekening houdend met de vervaldagen van de huidige beleggingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de volgende organismen: 1° Dienst voor overzeese sociale zekerheid;2° Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;3° Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;4° Rijksdienst voor sociale zekerheid;5° Rijksdienst voor pensioenen;6° Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie;7° Rijksdienst voor sociale zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke overheidsdiensten;8° Fonds voor arbeidsongevallen;9° Fonds voor beroepsziekten;10° Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers;11° Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers;12° Dienst voor maatschappelijke veiligheid voor de zeelieden der koopvaardij;13° Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;14° Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;15° Hulp- en voorzorgkas voor zeevarenden;16° Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen;17° Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; 18° Kas der geneeskundige verzorging van de N.M.B.S.; 19° Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;20° Bijzondere verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders der diamantnijverheid;21° Bijzondere verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders der ondernemingen voor binnenscheepvaart;22° Bijzondere verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders gebezigd door ladings- en lossingsondernemingen en door de stuwadoors in de havens, losplaatsen, stapelplaatsen en stations;23° Instituut voor de Nationale Rekeningen;24° Nationale Kas voor Rampenschade;25° Nationale Kas voor Oorlogspensioenen;26° Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;27° Pool van de zeelieden ter koopvaardij;28° Nationale Dienst voor Congressen;29° Fonds voor Scheepsjongens;30° Instituut voor veterinaire keuring;31° Belgische interventie- en restitutiebureau;32° Raad van State;33° Nationaal Instituut voor Statistiek;34° Nationale Arbeidsraad;35° Hoge Raad voor de Middenstand en Kamers van Ambachten en Neringen;36° Centrale Raad voor het Bedrijfsleven;37° Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België (5 tweetalige nationale commissies);38° Koninklijke Academie voor overzeese wetenschappen;39° Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel (bibliotheek);40° Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gembloers;41° Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gent;42° Rijksstations voor Landbouwkundig Onderzoek te Gembloers;43° Rijksstations voor Landbouwkundig Onderzoek te Gent;44° Nationaal Instituut voor de Criminalistiek;45° Instituut voor Scheikundig Onderzoek;46° Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek;47° Nationale plantentuin van België;48° Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie;49° Koninklijk Museum van het Leger en van de Krijgsgeschiedenis;50° Centrum voor Landbouweconomie;51° Hulp- en informatiebureau voor gezinnen van militairen;52° Dienst voor regeling der binnenvaart;53° Regie der gebouwen;54° Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;55° Nationaal Onderzoeksinstituut voor de arbeidsomstandigheden;56° Federaal Planbureau;57° Interuniversitair Instituut voor kernwetenschappen;58° Vast Wervingssecretariaat;59° Nationaal Geografisch Instituut;60° Federaal Agentschaap voor de nucleaire controle;61° Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers;62° Belgische dienst voor de buitenlandse handel;63° Nationaal orkest van België;64° Paleis voor schone kunsten;65° Koninklijke muntschouwburg;66° Nationaal waarborgfonds voor schoolgebouwen;67° Koninklijk Instituut voor nationale wetenschappelijke en culturele instellingen;68° Koninklijk Instituut voor Aarde- en Ruimtewetenschappen;69° Controledienst voor de verzekeringen;70° Controledienst van de mutualiteiten;71° Belgische Federale Voorlichtingsdienst;72° Studiecentrum voor Kernenergie;73° Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut;74° Amortisatiekas;75° Instituut voor radio-elementen te Charleroi;76° Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening;77° Nationaal gedenkteken van het Fort van Breendonk;78° Nationale Stichting voor de Financiering van het Wetenschappelijk onderzoek;79° Commissie voor het Bank- en Financiewezen;80° Koninklijk Gesticht van Mesen;81° Instelling voor de ontwikkeling van de ondergrondse vergassing;82° Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;83° Koninklijk Filmarchief van België;84° Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid - Louis Pasteur;85° Nationaal waarborgfonds inzake kolenmijnschade;86° Groepering Natuur (Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen en Koninklijk Museum voor Midden-Afrika);87° Groepering Musea (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en Koninklijke Musea voor Schone Kunsten);88° Groepering « Patrimonium » (Koninklijk Instituut voor Kunst-patrimonium);89° Groepering « Documentatie » (Koninklijke Bibliotheek en Algemeen Rijksarchief);90° Groepering Ruimte (Koninklijke Sterrenwacht, KoninklijkMeteorologisch Instituut en Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie);91° hypotheekbewaarders.

Art. 2.De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, op voordracht van de Minister van Financiën en, indien het geval zich voordoet, van de betrokken voogdijminister, de lijst van artikel 1 wijzigen door instellingen van publiek- of privaatrecht hieraan toe te voegen die, voor de toepassing van de Verordening van de Europese Gemeenschap nr. 3605/93 van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, deel uitmaken van de overheden in de zin van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESER) of de entiteiten die niet meer aan deze voorwaarde zouden voldoen eruit te verwijderen.

Art. 3.Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen inzake het globaal beheer van de sociale zekerheid der loontrekkenden, ingevoerd door artikel 1 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, en aan de bepalingen inzake het globaal beheer van de sociale zekerheid voor zelfstandigen, ingevoerd door artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, moeten de beschikbare gelden op middellange en lange termijn van deze organismen belegd worden in financiële instrumenten uitgegeven door de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten.

De beschikbare gelden op korte termijn worden op een thesaurie-rekening geplaatst die bij de Schatkist is geopend.

De beschikbare gelden op zicht worden geplaatst op een rekening van de Schatkist bij het Bestuur der Postcheques.

Art. 4.De in artikel 1 bedoelde organismen maken aan de minister van wie ze afhangen en aan de Minister van Financiën volledige inlichtingen over betreffende : 1° de leningen van alle aard die ze aangaan;2° het beleggen van hun tegoeden en hun beschikbare gelden. Deze inlichtingen worden verschaft volgens de modaliteiten die vastgesteld worden door de Minister van wie het organisme afhangt en de Minister van Financiën.

Art. 5.In functie van de specifieke behoeften van een in artikel 1 bedoelde instelling, kan de Minister van Financiën, met akkoord van de Minister onder wiens bevoegdheid de instelling valt, andere modaliteiten bepalen voor de plaatsing en de belegging van haar beschikbare gelden en het minimumbedrag van de beschikbare gelden vaststellen vanaf hetwelk de bepalingen bedoeld in artikel 3 van toepassing zijn.

Art. 6.Artikel 12, 2, alinea's 2, 3 en 4, en 3 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en het koninklijk besluit van 21 januari 1955 houdende de lijst der openbare fondsen, andere dan de door de Staat uitgegeven of gewaarborgde effecten, welke mogen aangekocht worden door de organismen bedoeld bij artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, zijn niet meer van toepassing wat betreft de instellingen bedoeld in arti-kel 1.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 8.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT

^