gepubliceerd op 31 januari 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen
15 JANUARI 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 18, § 3;
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 86, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 1974, artikel 34, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1985, artikel 53, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1972, artikel 54, artikel 58bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976, en artikel 63, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1994 en 13 september 1998;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor zelfstandigen, uitgebracht op 13 november 2000;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 december 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 19 december 2000;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat beslist werd het tijdvak van niet vergoedbare primaire ongeschiktheid in te korten tot één maand vanaf 1 januari 2001; dat het dus aangewezen is dat de verzekeringsinstellingen en de sociaal verzekerden zo snel mogelijk op de hoogte worden gebracht van deze wijziging;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Middenstand en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 7, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 1974, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de eerste drie maanden » worden vervangen door de woorden « de eerste maand »;2° de woorden « de negen volgende maanden » worden vervangen door de woorden « de elf volgende maanden ».
Art. 2.Artikel 34 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 34.Bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid worden de uitkeringen betaald door de verzekeringsinstelling ten laatste op het einde van de tweede maand, volgend op de maand waarin de verklaring van arbeidsongeschiktheid werd toegezonden aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling, zoals bepaald in artikel 53, eerste lid.
Vervolgens worden de uitkeringen door de verzekeringsinstelling betaald ten vroegste op de derde laatste werkdag van de maand voor de lopende maand en uiterlijk binnen de eerste vijf dagen van de maand voor de maand die voorafgaat.
Voor de toepassing van dit artikel worden alle dagen, behalve de zaterdagen, zondagen en feestdagen, als werkdagen beschouwd. »
Art. 3.Artikel 53 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1972, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 53.Een tijdvak van arbeidsongeschiktheid vangt slechts aan wanneer de gerechtigde zijn staat van arbeidsongeschiktheid heeft laten vaststellen. Hiertoe moet hij een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, volledig ingevuld, gedateerd en ondertekend en dat zijn ongeschiktheid aantoont, over de post aan de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling zenden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem dit tegen bewijs van ontvangst afgeven. Dit getuigschrift, dat de verklaring van arbeidsongeschiktheid uitmaakt, moet conform zijn aan het model vastgesteld door het Beheerscomité.
Het bewijs van toezending of van afgifte van bovenbedoeld document aan de adviserend geneesheer rust op de gerechtigde. »
Art. 4.In artikel 54 van hetzelfde besluit wordt het woord « zestig » vervangen door het woord « achtentwintig ».
Art. 5.Artikel 58bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 58bis.In geval van niet tijdige aangifte van een arbeidsongeschiktheid gaat het recht op uitkeringen in de dag na die waarop de verklaring van arbeidsongeschiktheid is toegestuurd, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of is afgegeven aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling, onverminderd de andere voorwaarden tot vergoeding. »
Art. 6.Artikel 63, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1994 en 13 september 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 63, § 1. Zodra hij het in artikel 53 bedoelde formulier « verklaring van arbeidsongeschiktheid » heeft ontvangen, zendt de adviserend geneesheer aan de gerechtigde het inlichtingsblad voor de berekening van de uitkeringen, evenals de vragenlijst betreffende de beroepsactiviteit van de gerechtigde, die door de betrokkene onverwijld aan de verzekeringsinstelling moeten worden teruggestuurd.
Bij dat stuk wordt een « kennisgeving van arbeidshervatting » gevoegd, die in het in artikel 66, 2°, bedoelde geval door de gerechtigde moet worden gebruikt.
De adviserend geneesheer of de geneesheer-inspecteur neemt een beslissing, hierbij ondermeer steunend op de gegevens vervat in de verklaring van arbeidsongeschiktheid en in de vragenlijst betreffende de beroepsactiviteit van de gerechtigde. De adviserend geneesheer kan aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen vragen een onderzoek te doen aangaande de beroepsactiviteiten van de gerechtigde en stuurt hiertoe aan het voormeld Instituut een kopie van de vragenlijst ingevuld door de betrokkene. Het enquêteverslag wordt binnen een termijn van dertig dagen opgestuurd aan de adviserend geneesheer. Dit verslag kan ook op eigen initiatief door het voormelde Instituut worden opgemaakt met het oog op de toezending ervan aan de adviserend geneesheer.
De beslissing over de staat van arbeidsongeschiktheid wordt ter kennis gebracht van de gerechtigde en de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling.
Deze beslissing wordt tevens meegedeeld aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, samen met de vragenlijst betreffende de beroepsactiviteit van de gerechtigde, indien deze lijst niet reeds voordien werd toegezonden aan het voormelde Instituut.
Wanneer de adviserend geneesheer het geneeskundig verslag opmaakt bestemd voor de Geneeskundige raad voor invaliditeit, voegt hij hierbij een exemplaar van het enquêteverslag, dat hij voorafgaandelijk gevraagd zal hebben aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. »
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.
Art. 8.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 januari 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Middenstand, J. GABRIELS