gepubliceerd op 24 december 2024
Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen
15 DECEMBER 2024. - Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire Dit koninklijk besluit heeft tot doel het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen (hierna: "koninklijk besluit nr. 19") te vervangen.
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "Richtlijn 2006/112/EG") staat in titel XII, hoofdstuk 1, afdeling 2, de lidstaten toe om op kleine ondernemingen een bijzondere vrijstellingsregeling toe te passen. Dit stelsel wordt in de verschillende lidstaten op een verschillende manier toegepast, al naargelang zij al dan niet een dergelijke regeling toepasten toen de btw in de Europese Unie werd ingevoerd (uitoefening van de mogelijkheid geboden door artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde), of al naargelang zij op 17 mei 1977 al dan niet een drempel van min of meer 5.000 Europese munteenheden (ECU) toepasten of van een bedrag bepaald in functie van hun datum van toetreding tot de Europese Unie wanneer die na 1 januari 1978 heeft plaatsgevonden (zie de artikelen 284 tot en met 287, oud, van Richtlijn 2006/112/EG).
Bovendien voorziet artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG in een procedure waarbij de Raad op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen, elke lidstaat kan machtigen bijzondere, van Richtlijn 2006/112/EG afwijkende maatregelen te treffen, om de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontduiking te voorkomen. België heeft van deze procedure gebruikgemaakt om de omzetdrempel voor de toepassing van de vrijstellingsregeling, voorzien in titel XII, hoofdstuk 1, afdeling 2, van Richtlijn 2006/112/EG te verhogen tot 25.000 euro (en deze verhoging vervolgens meermaals te verlengen), aangezien deze drempel krachtens artikel 285, eerste alinea, van dezelfde richtlijn in beginsel beperkt was tot 5.000 euro.
Na verloop van tijd is duidelijk geworden dat deze bepalingen ingewikkeld, omslachtig en achterhaald waren, terwijl ze de administratieve lasten die voor kleine ondernemingen verbonden zijn aan de toepassing van de regels niet verlichtten, aangezien zij oorspronkelijk waren ontworpen voor een btw-stelsel dat gebaseerd was op belastingheffing in de lidstaat van oorsprong. Na de verschillende opeenvolgende hervormingen van het Europese btw-stelsel is dit beginsel van belastingheffing in de lidstaat van oorsprong volledig omgedraaid om, in afwachting van een definitieve algemene regeling in die zin, steeds meer over te gaan op het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van bestemming, namelijk die van het werkelijke verbruik.
In haar Btw-actieplan (mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 april 2016 over het btw-actieplan "Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de Unie" (document COM(2016)148)), heeft de Europese Commissie een uitgebreid pakket vereenvoudigingsmaatregelen voor kleine ondernemingen aangekondigd om hun administratieve lasten te verlichten en bij te dragen aan de creatie van een belastingklimaat dat hun groei en de ontwikkeling van grensoverschrijdende handel bevordert. In dat verband was een herziening van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen noodzakelijk.
De herwerking van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen met ingang van 1 januari 2025, die is opgenomen in Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (hierna: "Richtlijn 2020/285"), is dan ook een belangrijk onderdeel van het hervormingspakket dat in dat Btw-actieplan is uiteengezet.
Deze hervorming is gebaseerd op de volgende basisbeginselen: - zoals nu al het geval is, heeft deze regeling tot gevolg dat uitgaande handelingen niet worden belast, wat gepaard gaat met de afwezigheid van een recht op aftrek van de in het vorige stadium betaalde belasting op de goederen en diensten die aangewend worden voor de uitvoering van de handelingen die met btw-vrijstelling worden verricht; - wanneer een belastingplichtige onderworpen is aan de normale belastingregeling in zijn lidstaat van vestiging (d.w.z., in de zin van artikel 56bis, § 1, 3°, van het Wetboek, de lidstaat waar deze belastingplichtige de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd), maar gebruikmaakt van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemingen in een andere lidstaat, is er maar recht op aftrek van de voorbelasting die verband houdt met de leveringen van goederen en diensten die door de belastingplichtige worden verricht die recht op aftrek van de btw verlenen (dus andere dan de handelingen verricht in het kader van de vrijstellingsregeling). Wanneer de belastingplichtige in zijn lidstaat van vestiging goederen en diensten verkrijgt die verband houden met leveringen van goederen en diensten die hij in andere lidstaten verricht onder de vrijstellingsregeling, mag hij bijgevolg die voorbelasting niet in aftrek brengen; - kleine ondernemingen kunnen alleen van de vrijstelling gebruikmaken wanneer hun jaaromzet lager is dan de (nationale) drempel die wordt toegepast door de lidstaat waar de btw verschuldigd is en die niet hoger mag zijn dan 85.000 euro. Een niet gevestigde belastingplichtige mag ter zake dus in geen geval van gunstigere voorwaarden gebruikmaken dan belastingplichtigen die gevestigd zijn in de lidstaat waar de belasting verschuldigd is en vice versa; - de drempels, die in de verschillende lidstaten van toepassing zijn, worden duidelijker geregeld, om te voorkomen dat er een wildgroei ontstaat van afwijkingen die in het verleden op grond van artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG aan de lidstaten zijn toegestaan; - deze nationale drempels moeten door de lidstaten kunnen worden vastgesteld op het niveau dat het best past bij hun economische en politieke omstandigheden, rekening houdend met een maximumdrempel die in de richtlijn is vastgesteld; - wat die drempels betreft, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om op basis van objectieve criteria sectorale drempels toe te passen; - om mogelijke concurrentieverstoringen te beperken, de regeling alleen voor te behouden voor kleine ondernemingen en belastinginkomsten te beschermen, zouden alleen ondernemingen waarvan de jaaromzet in de Europese Unie een globale Unie-drempel van 100.000 euro niet overschrijdt, gebruik mogen maken van de vrijstelling in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn; - ondernemingen waarvan de omzet in de lidstaat waar zij gevestigd zijn, onder de nationale drempel ligt, moeten anderzijds in die lidstaat belastingvrije leveringen van goederen en diensten kunnen blijven verrichten, ongeacht de omzet die zij in andere lidstaten realiseren, ook al overschrijdt hun totale omzet de Uniedrempel; - met het oog op de goede werking van de vrijstelling, het toezicht op die vrijstelling en om ervoor te zorgen dat informatie tijdig wordt verstrekt, worden de aangifteverplichtingen voor belastingplichtigen die gebruikmaken van de vrijstelling in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn, duidelijk gespecifieerd. Belastingplichtigen die de regels van de bijzondere regeling naleven, worden vrijgesteld van de verplichting om een periodieke btw-aangifte in te dienen, evenals van de verplichting om zich voor btw-doeleinden te laten identificeren in andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging waar ze de vrijstelling toepassen. De lidstaten zullen evenwel kunnen eisen dat niet gevestigde belastingplichtigen die niet aan hun specifieke aangifteverplichtingen voldoen binnen de bijzondere regeling, wel moeten voldoen aan de algemene btw-identificatie- en aangifteverplichtingen die voorzien zijn in de nationale btw-wetgeving; - om kleine ondernemingen de gelegenheid te bieden geleidelijk over te stappen van de vrijstellingsregeling naar de normale belastingregeling, wordt erin voorzien om belastingplichtigen van wie de omzet de nationale vrijstellingsdrempel met niet meer dan een bepaald percentage van die drempel overschrijdt, toe te staan gedurende een beperkte periode te blijven gebruikmaken van de vrijstelling voor kleine ondernemingen; - de vrijstellingsregeling van belasting moet een optionele regeling blijven die kan worden toegepast voor belastingplichtigen die aan de toepassingsvoorwaarden ervan voldoen; - tot slot, in tegenstelling tot de huidige toepassing in België van de vrijstellingsregeling van belasting, kan een belastingplichtige die over een vaste inrichting in België beschikt (of in een andere lidstaat in het kader van de grensoverschrijdende toepassing van deze regeling) maar waarvan de zetel van de economische activiteit zich buiten de Unie bevindt, geen beroep doen op de vrijstellingsregeling van belasting. Dit wordt vermeld in punt 2.1.3. van de Explanatory Notes "EU VAT changes as regards the special scheme for small enterprises Council Directive (EU) 2020/285 Commission Implementing Regulation (EU) 2021/2007" (Ref. Ares(2024)6713640) gepubliceerd door de diensten van de Europese Commissie d.d. 23 september 2024 (hierna de "Explanatory Notes van 23 september 2024").
De wet van 21 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/2024 pub. 09/04/2024 numac 2024002757 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen sluiten tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 9 april 2024, blz. 40955) heeft Richtlijn 2020/285 omgezet en al die beginselen vastgelegd in de nieuwe artikelen 56bis tot en met 56undecies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het Wetboek").
Rekening houdend met de volledige herziening van de vrijstellingsregeling van belasting die Richtlijn 2020/285 en de wijzigingen aan het Wetboek met zich meebrengen, wordt koninklijk besluit nr. 19 volledig vervangen, aangezien de huidige structuur en bepalingen ervan niet langer overeenstemmen met de toekomstige regeling die zal worden ingevoerd.
Tot slot wordt opgemerkt dat deze hervorming ook gevolgen zal hebben voor meerdere bepalingen van verschillende koninklijke besluiten met betrekking tot de btw. De noodzakelijke wijzigingen van deze bepalingen zullen in een ander koninklijk besluit worden opgenomen, samen met andere bepalingen die geen verband houden met de vrijstellingsregeling van belasting in het voordeel van kleine ondernemingen.
Dit besluit heeft het voorwerp uitgemaakt van het advies nr. 77.172/3 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State van 3 december 2024.
Er werd met alle opmerkingen van de Raad van State rekening gehouden.
Dit besluit was ook het onderwerp van het besluit van de Gegevensbeschermingsautoriteit (referentie: CO/A/2024/060 cm) van 22 maart 2024, waarin wordt verwezen naar standaardadvies nr. 65/2023 van 24 maart 2023 inzake het opstellen van wetteksten. Er werd akte genomen van het feit dat er geen specifieke opmerkingen over dit besluit waren en dat de algemene richtsnoeren in het advies geen aanleiding gaven tot wijzigingen in het besluit.
Tot slot is de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 19 niet meer hernomen in het koninklijk besluit nr. 19, nieuw. De goederen (recuperatiestoffen en -producten) die zijn uitgesloten van de toepassing van de vrijstellingsregeling van belasting overeenkomstig artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, nieuw, van het Wetboek, dat verwijst naar artikel 199, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/112/EG, zijn rechtstreeks opgenomen in artikel 8 van dit besluit (zie de toelichting bij die bepaling hieronder), waardoor de bijlage bij dit besluit overbodig wordt.
Toelichting bij de artikelen
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1
Artikel 1, eerste lid, van het besluit bepaalt dat dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2020/285.
Artikel 1, tweede lid, van het besluit bepaalt dat dit besluit, door de wijzigingen die het aanbrengt in het koninklijk besluit nr. 19, ook Richtlijn 2006/112/EG gedeeltelijk omzet.
Artikel 2 Zoals gesuggereerd door de Raad van State in het kader van zijn aan het voormelde advies 77.172/3 voorafgaande vragen, definieert artikel 2 van het voorliggende besluit wat voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder "koninklijk besluit nr. 10". Die suggestie, die uiteindelijk niet werd overgenomen in het voormelde advies 77.172/3, is gerechtvaardigd gezien de lengte van het opschrift van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde. Die lengte heeft tot gevolg dat de talrijke bepalingen van dit besluit die rechtstreeks naar sommige bepalingen van dat koninklijk besluit verwijzen nodeloos worden verzwaard. Artikel 2 van dit besluit vermijdt die verzwaring door te voorzien in een gestandaardiseerde verkorte verwijzing naar het voormelde koninklijk besluit zodat die kan worden gehanteerd in alle betrokken bepalingen van dit besluit.
HOOFDSTUK 2. - Vrijstellingsregeling van belasting bedoeld in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek Dit koninklijk besluit is onderverdeeld in twee afzonderlijke hoofdstukken, naast hoofdstuk 1 over de algemene bepalingen met betrekking tot de omzetting van Europese richtlijnen en hoofdstuk 4 over de slotbepalingen.
Hoofdstuk 2 betreft de uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting in België voor in België gevestigde belastingplichtigen die geen gebruikmaken van de vrijstelling in andere lidstaten (zuiver nationale toepassing). Deze regeling is bedoeld in artikel 56ter, § 1, nieuw, van het Wetboek.
Hoofdstuk 3 betreft de uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de vrijstellingsregeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG (vrijstellingsregeling binnen de EU, toegepast door belastingplichtigen die niet in de lidstaat van verbruik gevestigd zijn), wanneer er een territoriale band met België bestaat (grensoverschrijdende toepassing door in België gevestigde belastingplichtigen in één of meer andere lidsta(a)t(en)).
Artikelen 3 en 4: toetreding tot de vrijstellingsregeling van belasting
Artikel 3, § 1, eerste en tweede lid, van dit besluit bepaalt dat de in België gevestigde belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in België heeft gevestigd (overeenkomstig de definitie in artikel 56bis, § 1, 3°, van het Wetboek van het begrip "gevestigde belastingplichtige" voor de toepassing van deze regeling), die zijn economische activiteit aanvangt en die in dat kader overeenkomstig artikel 56ter, § 1, van het Wetboek in België van de vrijstellingsregeling van belasting wil gebruikmaken, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan vóór de aanvang van zijn activiteit op de hoogte brengt.
Deze kennisgeving gebeurt via de aangifte van aanvang van de activiteit bedoeld in artikel 1 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "koninklijk besluit nr. 10"), namelijk de aangifte E-604A. Overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek, ontvangt deze belastingplichtige een normaal btw-identificatienummer met de letters BE maar zonder het achtervoegsel "EX" (zie verder), dat voorbehouden is voor de toepassing van de vrijstellingsregeling in andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging (in dit geval, België).
Artikel 3, § 1, derde lid, van het besluit bepaalt dat die kennisgeving uitwerking heeft voor onbepaalde duur vanaf de eerste dag van de activiteit van de belastingplichtige. Uiteraard kan deze kennisgeving alleen uitwerking hebben als aan alle voorwaarden voor de toepassing van deze regeling is voldaan.
Tot slot bepaalt artikel 3, § 1, vierde lid, van het besluit dat in dit geval de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde aan deze belastingplichtige een btw-identificatienummer toekent binnen vijftien werkdagen na de kennisgeving door de belastingplichtige overeenkomstig wat bepaald is in artikel 292 ter, tweede alinea, nieuw, van Richtlijn 2006/112/EG. Overeenkomstig dezelfde bepaling kan deze identificatieprocedure deze termijn van vijftien werkdagen overschrijden in specifieke gevallen waarin de voor de btw verantwoordelijke dienst extra tijd nodig heeft om de controles uit te voeren die nodig zijn om belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. In de praktijk zal deze termijn van vijftien dagen in veruit de meeste gevallen ruimschoots voldoende zijn.
Om voor deze bijzondere regeling in aanmerking te komen, mogen de betrokken belastingplichtigen wettelijk niet van die regeling uitgesloten zijn.
Overeenkomstig artikel 56bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek zijn vooreerst de btw-eenheden in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek van de toepassing van de vrijstellingsregeling van belasting uitgesloten.
Bovendien zijn overeenkomstig artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek eveneens voor het geheel van hun activiteit van de vrijstellingsregeling van belasting uitgesloten, de belastingplichtigen die geregeld de volgende handelingen verrichten: - in artikel 19, § 2, derde lid, van het Wetboek bedoeld werk in onroerende staat, alsook de daarmee gelijkgestelde handelingen; - de leveringen van goederen en diensten waarvoor zij gehouden zijn aan de klant het kassaticket af te leveren bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen; - de leveringen van oude materialen, oude materialen ongeschikt voor hergebruik in dezelfde staat, industrieel en niet-industrieel afval, afval voor hergebruik, gedeeltelijk verwerkt afval en schroot in de zin van artikel 199, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/112/EG. Indien een belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting zijn economische activiteit op een dergelijke manier wijzigt dat hij gewoonlijk één van de voormelde activiteiten uitoefent, wordt hij voor zijn volledige economische activiteit uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting. De belastingplichtige moet dan onmiddellijk de belastingadministratie op de hoogte brengen overeenkomstig artikel 5, § 3 van dit besluit (zie de toelichting bij die bepaling hieronder).
Bovendien bepaalt artikel 56ter, § 1, eerste lid, nieuw, van het Wetboek dat de in België gevestigde belastingplichtigen die in België van die regeling willen gebruikmaken, er een jaaromzet hebben gerealiseerd die niet hoger is dan 25.000 euro. Indien uit de inlichtingen die de belastingplichtige bij zijn aangifte van aanvang van activiteit heeft verstrekt, blijkt dat die belastingplichtige die omzetdrempel zeker zal overschrijden, weigert de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hem bij een met redenen omklede beslissing de toelating tot die vrijstellingsregeling van belasting, overeenkomstig artikel 56ter, § 1, vijfde lid, nieuw, van het Wetboek.
Artikel 3, § 2, van dit besluit betreft de situatie waarin een in België gevestigde belastingplichtige zijn economische activiteit heeft aangevangen onder de normale belastingregeling of onder de bijzondere regeling van forfaitaire grondslagen van aanslag bedoeld in artikel 56 van het Wetboek, maar in België van de vrijstellingsregeling gebruik wil maken omdat hij voldoet aan de ter zake gestelde voorwaarden, met name dat zijn jaaromzet de drempel van 25.000 euro niet heeft overschreden, .
Momenteel is een dergelijke wijziging van btw-regeling, voor zover de omzet die tijdens een kalenderjaar werd gerealiseerd niet meer bedraagt dan 25.000 euro, mogelijk op 1 januari of op 1 juli van het volgende kalenderjaar (huidig artikel 2, §§ 2 en 3, van het koninklijk besluit nr. 19). In het kader van de huidige hervorming wordt voorgesteld om die wijziging van btw-regeling te versoepelen en die wijziging elk kalenderkwartaal mogelijk te maken, d.w.z. op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober van het kalenderjaar dat volgt op een kalenderjaar waarin de omzet van 25.000 euro niet werd overschreden.
Als dat het geval is, meldt de belastingplichtige dat voornemen aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, d.w.z. de verklaring E-604B, binnen de volgende termijnen: - vóór 15 december van het lopende kalenderjaar als hij op 1 januari van het volgende kalenderjaar van de vrijstellingsregeling van belasting wil gebruikmaken; - vóór 15 maart, als hij op 1 april van datzelfde jaar van de vrijstellingsregeling van belasting wil gebruikmaken; - vóór 15 juni, als hij op 1 juli van datzelfde jaar van de vrijstellingsregeling van belasting wil gebruikmaken; - vóór 15 september, als hij op 1 oktober van datzelfde jaar van de vrijstellingsregeling van belasting wil gebruikmaken.
Een dergelijke overstap naar de vrijstellingsregeling van belasting in de loop van het jaar zal maar mogelijk zijn op voorwaarde dat de omzetdrempel van 25.000 euro niet werd overschreden in de loop van het voorgaande kalenderjaar, noch tijdens het gedeelte van het lopende jaar voorafgaand aan de wijziging van de regeling (artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van het besluit).
In elk geval vermeldt de belastingplichtige in het kader van die aangifte, afhankelijk van de situatie, eveneens het bedrag van de omzet die hij heeft gerealiseerd in het vorige kwartaal of tijdens de vorige kwartalen van het lopende jaar, alsook een raming van de omzet voor het resterende kwartaal of de resterende kwartalen van het lopende jaar (artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit).
Artikel 4 van het besluit bevat de regels voor de herziening van de belasting die de belastingplichtige voordien in aftrek heeft gebracht wanneer hij onder de normale belastingregeling of de bijzondere regeling van forfaitaire grondslagen van aanslag was onderworpen. Die herziening wordt verricht vanaf het tijdstip dat hij de vrijstellingsregeling van belasting begint toe te passen. Deze regels zijn momenteel opgenomen in artikel 3 van het huidige koninklijk besluit nr. 19. Deze regels worden ongewijzigd overgenomen in dit besluit, met uitzondering van de verplichting om bewijsstukken voor deze herzieningen in te dienen bij het bevoegde controlekantoor. Die verplichting wordt vervangen door de verplichting om deze stukken te bewaren, overeenkomstig de algemene verplichting ter zake voorzien in artikel 60, § 4, van het Wetboek.
Bij een overgang naar de vrijstellingsregeling van belasting, herziet de belastingplichtige de door hem verrichte aftrek van de belasting geheven: - van de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op het tijdstip van die wijziging van belastingregeling; - van de bedrijfsmiddelen die bij die wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn op dat tijdstip en waarvoor het herzieningstijdvak nog niet is verstreken.
In principe wordt deze herziening van de afgetrokken belasting verricht door de te herziene belasting op te nemen in rooster [61] van de laatste periodieke btw-aangifte die de belastingplichtige vóór de wijziging van de belastingregeling indient.
Zoals aangegeven, worden voor die herzieningen gedetailleerde verantwoordingsstukken opgemaakt en worden ze gestaafd door aankoopfacturen of invoerdocumenten, onder de vorm van een inventaris van de bestaande voorraad op het moment van de wijziging van de belastingregeling en een opgave van de bedrijfsmiddelen die op dat moment nog in gebruik waren.
Artikelen 5 en 6: uittreding uit de vrijstellingsregeling van belasting
Artikel 5, §§ 1 en 2, van dit besluit heeft betrekking op de situatie van de verplichte overgang van de vrijstellingsregeling van belasting naar de normale belastingregeling wanneer de omzetdrempel van 25.000 euro in de loop van het kalenderjaar wordt overschreden.
Er wordt uitgegaan van twee verschillende gevallen, afhankelijk van het percentage waarmee de drempel wordt overschreden. Elk van die twee gevallen leidt tot een verschillende datum van uitwerking voor de uittreding uit de vrijstellingsregeling van belasting. Paragraaf 1 heeft aldus betrekking op een overschrijding van niet meer dan tien pct., terwijl paragraaf 2 voorziet in een overschrijding van meer dan tien pct.
Dit onderscheid is een rechtstreeks gevolg van artikel 56decies, § 1, tweede lid, nieuw, van het Wetboek, op grond waarvan de verplichte uittreding uit de vrijstellingsregeling van belasting in geval de bovengenoemde drempel wordt overschreden, plaatsvindt: - op 1 januari van het volgende jaar, wanneer deze drempel met niet meer dan tien pct. wordt overschreden; - onmiddellijk, wanneer de overschrijding meer dan tien pct. bedraagt.
In het eerste geval brengt de belastingplichtige de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde uiterlijk op 15 december van het lopende kalenderjaar op de hoogte via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
In het tweede geval stelt de belastingplichtige de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde onverwijld langs dezelfde weg daarvan in kennis.
In geval van gedwongen uittreding uit de vrijstellingsregeling van belasting wegens overschrijding van de voormelde drempel, bepaalt artikel 56decies, § 1, eerste lid, nieuw, van het Wetboek dat de betrokken belastingplichtigen niet opnieuw van de vrijstellingsregeling van belasting gebruik kunnen maken vooraleer een wachttermijn van één kalenderjaar verstreken is.
Artikel 5, § 3, van dit besluit voorziet in de situatie waarin een belastingplichtige die onderworpen is aan de vrijstellingsregeling van belasting, van deze regeling moet worden uitgesloten omdat hij één of meer nieuwe activiteiten opstart die hem automatisch van deze regeling uitsluiten overeenkomstig artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek (zie hierboven). In een dergelijk geval moet de belastingplichtige de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde onmiddellijk op de hoogte brengen via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
Overeenkomstig punt 7 van het voormelde advies 77.172/3 van de Raad van State wordt in artikel 5, § 3, eerste lid, tweede gedeelte van de zin, van dit besluit gepreciseerd dat, in het aldaar bedoelde geval van uitsluiting, de belastingplichtige aan de normale belastingregeling wordt onderworpen vanaf de eerste handeling die wordt verricht in het kader van een in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde geregelde werkzaamheid.
In dat geval bepaalt artikel 5, § 3, derde lid, van dit besluit dat een wachttermijn van één kalenderjaar van toepassing is: de belastingplichtige kan dus niet terug de vrijstellingsregeling van belasting toepassen vóór 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin de uitsluiting van de belastingvrijstellingsregeling uitwerking had. Die wijziging van belastingregeling zal eveneens ter kennis worden gebracht aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van koninklijk besluit nr. 10, vóór 15 december van het jaar dat voorafgaat aan deze nieuwe wijziging van btw-regeling. In dat verband wordt verwezen naar de toelichting hieronder bij artikel 5, § 4, van dit besluit.
Voorbeeld Een belastingplichtige is alleen in België aan de vrijstellingsregeling onderworpen sinds 1 januari 2020 voor een activiteit van de verkoop van tuingereedschap. Vanaf 1 maart 2025 besluit hij zijn activiteit in België te diversifiëren en werk in onroerende staat te gaan verrichten. Ook al zal zijn totale omzet in België niet hoger zijn dan 25.000 euro, die nieuwe activiteit sluit hem automatisch en onmiddellijk uit van de vrijstellingsregeling in België overeenkomstig artikel 56bis, § 2, tweede lid, 1°, van het Wetboek.
In dat geval moet die belastingplichtige daar onmiddellijk de administratie van op de hoogte brengen door daarvoor een aangifte E604-B in te dienen. Rekening houdend met die nieuwe activiteit, zal die belastingplichtige vanaf 1 maart 2025 aan de normale btw-regeling onderworpen zijn.
Enkele maanden later stelt die belastingplichtige vast dat die nieuwe activiteit voor hem niet rendabel is. Hij besluit daarom die activiteit met ingang van 1 december 2025 stop te zetten en wenst zo snel mogelijk opnieuw gebruik te maken van de vrijstellingsregeling.
Rekening houdend met de wachtperiode die een volledig kalenderjaar bedraagt, zal die belastingplichtige opnieuw gebruik kunnen maken van de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 januari 2027, op voorwaarde dat de andere toepassingsvoorwaarden van die regeling vervuld zijn en hij met name in België het omzetbedrag van 25.000 euro niet overschrijdt. Daartoe zal de belastingplichtige vóór 15 december 2026 een nieuwe aangifte E604-B moeten indienen om vanaf 1 januari 2027 gebruik te kunnen maken van de vrijstellingsregeling van belasting.
Artikel 5, § 4, van dit besluit voorziet in het geval waarin een in België gevestigde belastingplichtige die uitsluitend in België gebruikmaakt van de vrijstellingsregeling van belasting, beslist om de zetel van zijn economische activiteit buiten België te verplaatsen. In dat geval verliest deze belastingplichtige automatisch het voordeel van deze regeling in België (zie punt 3.3.2. van de Explanatory Notes van 23 september 2024). Hij zal de stopzetting van deze regeling onmiddellijk moeten melden. Deze kennisgeving zal worden gedaan op hetzelfde moment als de wijziging van de zetel van de economische activiteit door middel van de verklaring van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Deze wijziging gaat onmiddellijk van kracht.
In dat geval bepaalt artikel 5, § 4, derde lid, van dit besluit dat deze belastingplichtige kan terugkeren naar de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij de zetel van zijn economische activiteit opnieuw in België vestigt, onder de voorwaarden en met inachtneming van de formaliteiten bedoeld in artikel 3, § 2, d.w.z. door het indienen van een nieuwe voorafgaande kennisgeving door middel van de verklaring van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, vóór 15 december, 15 maart, 15 juni of 15 september voorafgaand aan het kwartaal vanaf welk hij opnieuw gebruik wenst te maken van de vrijstellingsregeling van belasting in België.
Overeenkomstig punt 7 van het voormelde advies 77.172/3 van de Raad van State wordt in artikel 5, § 4, eerste lid, van dit besluit gepreciseerd dat in het aldaar bedoelde geval van uitsluiting, die uitsluiting uitwerking heeft op het tijdstip van de verplaatsing van de zetel van economische activiteit van de belastingplichtige naar een plaats buiten België.
Als deze belastingplichtige de zetel van zijn economische activiteit naar een andere lidstaat verplaatst, is hij onderworpen aan de voorgaande regels, maar kan hij in voorkomend geval gebruik blijven maken van de vrijstellingsregeling van belasting in België, maar deze keer op basis van artikel 56ter, § 2, van het Wetboek (grensoverschrijdende regeling als niet in België gevestigde belastingplichtige in de zin van deze regeling), onder voorbehoud van de identificatieprocedure die is ingesteld door de lidstaat waar hij de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd.
Artikel 5, § 5, van dit besluit voorziet vervolgens in het geval van een vrijwillige overgang van de vrijstellingsregeling van belasting naar de normale belastingregeling. Dit betreft de situatie, zonder enige drempeloverschrijding, waarbij de belastingplichtige beslist om de normale belastingregeling toe te passen in plaats van de vrijstellingsregeling van belasting. Deze keuzeverklaring voor de normale regeling kan eveneens op elk moment worden gedaan via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die keuze heeft uitwerking op het einde van de maand die volgt op de maand waarin die aangifte is ingediend.
In dit geval bepaalt artikel 5, § 5, tweede lid, van dit besluit dat een wachttermijn van één kalenderjaar van toepassing zal zijn: de belastingplichtige kan dus niet terugkeren naar de vrijstellingsregeling van belasting vóór 1 januari van het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvankelijke keuze voor de normale belastingregeling uitwerking had. Ook deze overgang van belastingregeling naar de vrijstellingsregeling van belasting zal aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ter kennis worden gebracht via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, vóór 15 december voorafgaand aan deze nieuwe wijziging van btw-regeling.
Die wachttijd van één kalenderjaar om opnieuw van de vrijstellingsregeling van belasting gebruik te kunnen maken, stemt overeen met de wachttijd van één kalenderjaar waarin artikel 56decies, § 1, nieuw, van het Wetboek voorziet in geval van overschrijding van de omzetdrempel van 25.000 euro. Dit parallellisme in de toepassing van de regels inzake wijziging van belastingregeling is geïnspireerd door richtsnoer nr. 29 dat door het btw-comité werd goedgekeurd na de 123ste vergadering van het btw-comité van 20 november 2023 (DOCUMENT D - taxud.c.1(2024)4333871 - 1078, zie in die zin: https://taxation-customs.ec.europa.eu/system/files/2024-01/guidelines-vat-committee-meetings_en.pdf, pagina's 301 e.v.): "Where a taxable person ceases voluntarily to apply the exemption in a particular Member State, the VAT Committee almost unanimously agrees that Member States shall when laying down detailed rules and conditions for this voluntary cessation pursuant to Article 290 of the VAT Directive pay due regard to the period of exclusion applied in cases where the domestic threshold is exceeded.".
Officieuze vertaling: "Wanneer een belastingplichtige de vrijstelling in een bepaalde lidstaat vrijwillig niet meer toepast, is het btw-comité het er bijna unaniem over eens dat de lidstaten bij de vaststelling van nadere voorschriften en voorwaarden voor deze vrijwillige beëindiging overeenkomstig artikel 290 van de btw-richtlijn naar behoren rekening houden met de periode van uitsluiting die wordt toegepast in gevallen waarin het binnenlandse drempelbedrag wordt overschreden.".
Artikel 6 van het besluit bevat de regels voor de herziening van de belasting die de belastingplichtige niet in aftrek kon brengen bij de toepassing van de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij, al dan niet vrijwillig, overgaat tot de toepassing van de normale belastingregeling. Die regels zijn, onder voorbehoud van een paar wijzigingen, ontleend aan artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het koninklijk besluit nr. 3"). Dat artikel regelt de situatie waarin een belastingplichtige die op grond van artikel 44 van het Wetboek vrijgestelde handelingen verricht voor dezelfde handelingen een belastingplichtige wordt die handelingen verricht die recht op aftrek verlenen. Het voorliggende geval betreft een gelijkaardige situatie: de belastingplichtige die onderworpen was aan de vrijstellingsregeling wordt, voor dezelfde handelingen, een belastingplichtige die onderworpen is aan de normale belastingregeling. Van zodra hij zijn belastingregeling wijzigt, verricht hij handelingen die een recht op aftrek verlenen. Dat houdt voor hem de mogelijkheid in om de belasting te herzien die op het moment van de aanschaf van die nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten niet in aftrek werd gebracht.
In het kader van die regels, wordt de verplichting om bewijsstukken voor deze herzieningen voor te leggen aan het bevoegde controlekantoor, momenteel opgenomen in artikel 7 van het huidige koninklijk besluit nr. 19, vervangen door de verplichting om deze stukken te bewaren, overeenkomstig de algemene verplichting ter zake voorzien in artikel 60, § 4, van het Wetboek.
Ten opzichte van de tekst van artikel 7 van het huidige koninklijk besluit nr. 19, werd er een terminologische wijziging aangebracht.
Artikel 7, § 2, derde lid, van het huidige koninklijk besluit nr. 19 bepaalt dat de belastingplichtige zijn recht op teruggaaf uitoefent bij het indienen van de periodieke btw-aangifte met betrekking tot de handelingen van de laatste maand van het kalenderkwartaal na dat waarin de bewijsstukken werden ingediend bij het bevoegde controlekantoor. In werkelijkheid kan er wettelijk gezien geen sprake zijn van teruggaaf van btw in de zin van artikel 77 van het Wetboek, aangezien dat geval niet in die bepaling is voorzien en het bovendien van een totaal andere aard is. Het betreft met name de uitoefening van een recht op aftrek van voorbelasting door middel van een herziening, wat een meer gepaste term is die met name in overeenstemming is met de regels van het koninklijk besluit nr. 3.
In geval van overgang naar de normale belastingregeling kan de belastingplichtige bij wijze van herziening zijn recht op aftrek uitoefenen en teruggaaf krijgen van de belasting over de toegevoegde waarde die geheven is van: - de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op het tijdstip van die wijziging van belastingregeling; - de bedrijfsmiddelen die bij de wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn en de termijn bepaald bij artikel 48, § 2, van het Wetboek, of ter uitvoering ervan, nog niet is verstreken.
Zoals aangegeven, worden voor die herzieningen gedetailleerde verantwoordingsstukken opgemaakt en worden ze gestaafd door aankoopfacturen of invoerdocumenten, onder de vorm van een inventaris van de bestaande voorraad op het moment van de wijziging van de belastingregeling en een opgave van de bedrijfsmiddelen die op dat moment nog in gebruik waren (artikel 6, § 2, van dit besluit).
Die herzieningen gebeuren bij toepassing van de artikelen 45 tot en met 49 van het Wetboek en overeenkomstig de regels van artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 3, wat het bezit van de bewijsstukken voor het recht op aftrek veronderstelt, zoals voor elke belastingplichtige die dat recht uitoefent (artikel 6, § 1, derde lid, van dit besluit).
Deze btw-herziening gebeurt door middel van een inschrijving in vak [62] van een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde periodieke btw-aangifte die werd ingediend: - wat de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen betreft, vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de af te trekken belasting opeisbaar is geworden (artikel 6, § 3, eerste lid, van dit besluit); - wat de bedrijfsmiddelen betreft, vóór het einde van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de wijziging van belastingregeling heeft plaatsgevonden (artikel 6, § 3, tweede lid, van dit besluit).
Wat de bedrijfsmiddelen betreft is die herziening onderworpen aan de regels opgenomen in artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 3 dat een onderscheid maakt, al naargelang de aard van de bedrijfsmiddelen, tussen de toepasselijke herzieningstermijnen (vijf, vijftien of vijfentwintig jaar).
Die mogelijkheid om in één keer de btw te recupereren (en niet door middel van een stapsgewijze aanrekening op de verschuldigde belasting in de periodieke aangifte, zoals voorzien in artikel 21bis, § 3, van het koninklijk besluit nr 3), wordt verantwoord door de hoedanigheid van de betrokken belastingplichtigen die, rekening houdend met de beperkte omvang van hun activiteit in het verleden onder de vrijstellingsregeling van belasting, doorgaans geen bijzonder omvangrijke btw-bedragen moeten herzien.
Artikel 7: mededeling van de in artikel 56quinquies, § 2, van het Wetboek bedoelde inlichtingen
Artikel 7 van dit besluit bepaalt dat de in artikel 56quinquies, § 2, nieuw, van het Wetboek bedoelde inlichtingen worden meegedeeld door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing. Die mededeling vindt uiterlijk op 31 maart van het volgend kalenderjaar plaats, overeenkomstig artikel 56quinquies, § 2, tweede lid, van het Wetboek.
Concreet gaat het om de jaarlijkse mededeling van het totale bedrag van de leveringen van goederen en/of diensten die tijdens het kalenderjaar in België zijn verricht, of "0" wanneer geen leveringen van goederen of diensten zijn verricht.
Die verplichting is het gevolg van de driemaandelijkse aangifteverplichting die wordt opgelegd aan in België gevestigde belastingplichtigen die in een andere lidstaat dan België van de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstellingsregeling willen gebruikmaken (verplichting bedoeld in artikel 56quinquies, § 1, nieuw, van het Wetboek).
Concreet zal de FOD Financiën een specifieke toepassing ontwikkelen voor de doorzending van deze informatie in het kader van de toepassing die momenteel wordt gebruikt voor de indiening van periodieke btw-aangiften, de jaarlijkse lijst van btw-belastingplichtige afnemers of de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde zal te gelegener tijd de nadere regels voor de werking van deze informaticatoepassing bekendmaken.
Die aangifteverplichting, die geldt voor alle in artikel 56ter, § 1, nieuw, van het Wetboek bedoelde belastingplichtigen, vervangt de verplichting (die geldt voor bepaalde belastingplichtigen die onder de vrijstellingsregeling vallen) om die omzet aan te geven ter gelegenheid van de indiening van de in artikel 53quinquies van het Wetboek bedoelde jaarlijkse lijst van belastingplichtige afnemers, overeenkomstig het huidige artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 23 van 9 december 2009 met betrekking tot de jaarlijkse lijst van btw-belastingplichtige afnemers. Die laatste bepaling zal bijgevolg worden opgeheven.
Artikel 8: uitsluiting van de vrijstellingsregeling van belasting van de belastingplichtigen die gewoonlijk recuperatiestoffen en -producten leveren Krachtens artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, nieuw, van het Wetboek zijn belastingplichtigen die gewoonlijk oude materialen, oude materialen ongeschikt voor hergebruik in dezelfde staat, industrieel en niet-industrieel afval, afval voor hergebruik, gedeeltelijk verwerkt afval en schroot in de zin van artikel 199, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/112/EG leveren, voor hun volledige economische activiteit van de vrijstellingsregeling uitgesloten.
Artikel 199, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/112/EG heeft betrekking op de leveringen van oude materialen, oude materialen ongeschikt voor hergebruik in dezelfde staat, industrieel en niet-industrieel afval, afval voor hergebruik, gedeeltelijk verwerkt afval en schroot, en de leveringen van bepaalde goederen en het verrichten van bepaalde specifieke diensten vermeld in bijlage VI bij diezelfde richtlijn.
Die goederen zijn onderworpen aan een bijzondere vereenvoudigingsregeling die vooralsnog kan worden gehandhaafd krachtens een standstill-clausule waarin het Europees recht voorziet.
Deze bijzondere regeling werd door België reeds toegepast op 1 januari 1977 en werd bij de Europese Commissie aangemeld overeenkomstig artikel 27, lid 5, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (inmiddels vervangen door artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG). Op basis van die kennisgeving werd die bijzondere regeling na 1 januari 1978 ongewijzigd gehandhaafd. Die bijzondere regeling is opgenomen in circulaire nr. 88 van 15 december 1970 betreffende recuperatiestoffen en -producten, zoals gewijzigd bij circulaire nr. 120 van 30 juli 1971 betreffende recuperatiestoffen en -producten.
Deze bijzondere regeling is een combinatie van twee vereenvoudigingen, waarvan de ene betrekking heeft op het materiële karakter van de btw zelf en de andere op de btw-verplichtingen.
Ten eerste houdt de bijzondere regeling in dat er geen btw verschuldigd is over de levering van deze goederen, maar dat de leverancier of dienstverrichter niettemin recht heeft op volledige aftrek van de btw op de aankopen die met deze leveringen verband houden. Daarnaast stelt de bijzondere regeling de belastingplichtige vrij van de verplichting om periodiek btw-aangifte te doen bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, op voorwaarde dat hij in dit geval afstand doet van zijn recht op aftrek. Als de verkoper periodieke btw-aangiftes indient, is hij niet verplicht om deze leveringen op te nemen. De leverancier is ook niet verplicht om facturen uit te reiken voor de betreffende leveringen. De koper van deze goederen vermeldt echter wel het volgende op het aankoopborderel die aan de leverancier wordt afgegeven: "Recuperatieproducten. Btw niet toegepast. Circulaire nr. 88 van 15 december 1970 en circulaire nr. 120 van 30 juli 1971.".
Deze regeling sluit per definitie de toepassing uit van de vrijstellingsregeling van belasting, zoals bepaald in artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, nieuw, van het Wetboek. Deze uitsluiting was al voorzien in de huidige vrijstellingsregeling. In dit verband bepaalt artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, zowel in de oude als in de toekomstige versie, dat de Koning de lijst opstelt van de recuperatiestoffen en -producten die onder deze uitsluiting van de vrijstellingsregeling van belasting vallen.
Deze lijst is opgenomen in de bijlage bij het oude koninklijk besluit nr. 19. Zij omvat een hele reeks afvalproducten en restproducten van allerlei aard, geïdentificeerd aan de hand van een GN-code naar gelang het betrokken materiaal.
Om de tekst te verduidelijken werd besloten om in het kader van het nieuwe koninklijk besluit nr. 19 die bijlage te schrappen en de lijst van de betrokken recuperatiestoffen en -producten rechtstreeks op te nemen in artikel 8 van dit besluit.
Er moet rekening mee worden gehouden dat, overeenkomstig de opmerking van de Raad van State in punt 11 van zijn voormelde advies 77.172/3, de lijst van die recuperatiestoffen en -producten waarvan de levering is uitgesloten van de toepassing van de vrijstellingsregeling van de belasting, overeenstemt met de lijst die was opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 7, 22, 23, 41, 44 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde, dat voorzag in een verleggingsregeling voor de levering van die recuperatiestoffen en -producten. Die maatregel werd uiteindelijk niet behouden. Bijgevolg bevat artikel 8 van dit besluit, in plaats van een verwijzing naar die regeling (die uiteindelijk werd verlaten), de volledige lijst van recuperatiestoffen en -producten die worden uitgesloten van de toepassing van de vrijstellingsregeling van de belasting overeenkomstig artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, nieuw, van het Wetboek.
HOOFDSTUK 3. - Vrijstelling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 9: toetreding tot de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstellingsregeling van een in België gevestigde belastingplichtige
Artikel 9, § 1, van dit besluit bepaalt dat een belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in België heeft gevestigd (vanaf de aanvang van zijn economische activiteit of in de loop van zijn activiteit) en die van de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling wil gebruikmaken in één of meerdere lidsta(a)t(en) dan België (waar hij niet is gevestigd), volgens de door die lidstaat vastgelegde modaliteiten, overeenkomstig artikel 56quater, § 1, 1°, nieuw, van het Wetboek, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan vooraf in kennis stelt. Het gaat hier dus om de "grensoverschrijdende" toepassing van de vrijstelling door een in België gevestigde belastingplichtige.
Al naargelang het geval gebeurt deze kennisgeving via de aangifte van aanvang of wijziging van activiteit bedoeld in artikel 1, 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, met name de aangifte E-604A of E-604B. Die kennisgeving heeft uitwerking, overeenkomstig artikel 56quater, § 4, nieuw, van het Wetboek, voor onbepaalde duur vanaf de datum waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde meedeelt aan de belastingplichtige dat het in artikel 56quater, § 1, 2°, nieuw, van het Wetboek bedoelde individueel identificatienummer door deze belastingplichtige mag worden gebruikt (zie punt 4.5.2. van de Explanatory Notes van 23 september 2024).
Dat btw-identificatienummer met het achtervoegsel "EX" wordt als het ware de toegangssleutel waardoor de in België gevestigde belastingplichtige in één of meerdere lidsta(a)t(en) dan België kan gebruikmaken van de vrijstelling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG. Artikel 9, § 2, van dit besluit bepaalt dat de voormelde belastingplichtige, overeenkomstig artikel 56quater, § 3, eerste lid, nieuw, van het Wetboek, elke wijziging van de voordien in het kader van zijn voorafgaande kennisgeving meegedeelde gegevens meedeelt. Dat kan met name betrekking hebben op : - elke wijziging van zijn identificatiegegevens; - zijn voornemen om van de vrijstelling gebruik te maken in een andere lidstaat of andere lidstaten dan degene die in de voorafgaande kennisgeving zijn vermeld; - zijn besluit om de vrijstelling niet langer toe te passen in een andere lidstaat of andere lidstaten dan België die in de voorafgaande kennisgeving zijn genoemd.
Die bijwerking van de voorafgaande kennisgeving heeft dan uitwerking, overeenkomstig artikel 56quater, § 4, nieuw, van het Wetboek, voor onbepaalde duur vanaf de datum waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het in artikel 56quater, § 1, 2°, nieuw, van het Wetboek bedoelde individueel identificatienummer aan de belastingplichtige bevestigt naar aanleiding van deze bijwerking.
De beslissing om de vrijstelling niet langer toe te passen in één of meer andere lidstaten dan België, heeft, overeenkomstig artikel 56quater, § 3, tweede lid, nieuw, van het Wetboek, uitwerking op de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving of, wanneer die kennisgeving in de laatste maand van een kalenderkwartaal wordt ontvangen, op de eerste dag van de tweede maand van het volgende kalenderkwartaal (zie in dat verband de opmerkingen van de Raad van State in de punten 4.2.3. en 12.2 van zijn voormelde advies 77.172/3).
Artikel 10: verplichte uittreding van de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstellingsregeling door een in België gevestigde belastingplichtige wanneer de omzetdrempel wordt overschreden
Artikel 10 van dit besluit voorziet, voor een in België gevestigde belastingplichtige, in het geval van de verplichte uittreding van de vrijstellingsregeling waarvan hij in een andere lidstaat dan België gebruikmaakte, wanneer de nationale omzetdrempel in de loop van het kalenderjaar wordt overschreden.
Wat de nationale drempel betreft (in voorkomend geval de sectorale drempels in geval de betrokken lidstaat een beroep heeft gedaan op deze door Richtlijn 2006/112/EG geboden mogelijkheid) vastgesteld door de lidstaat van verbruik, verwijst artikel 10 van het besluit naar de in artikel 284, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde drempels vastgesteld door die lidstaat binnen de grenzen overeenkomstig artikel 288 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG. In tegenstelling tot de Uniedrempel, die op eenvormige wijze is vastgesteld op 100.000 euro en die bij overschrijding leidt tot onmiddellijke verplichte uittreding uit de vrijstellingsregeling, hebben de lidstaten van verbruik een zekere speelruimte bij het bepalen van de drempel(s) die van toepassing is/zijn op hun grondgebied.
Overeenkomstig artikel 288 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG bepalen zij: - het bedrag van die drempel dat niet hoger mag zijn dan 85.000 euro of de tegenwaarde daarvan in de nationale munt van die lidstaat; - eventuele sectorale drempels; - de mate waarin die drempel in de loop van het jaar mag worden overschreden zonder het voordeel van de vrijstellingsregeling te verliezen tot het einde van het lopende kalenderjaar (zie met name artikel 5, §§ 1 en 2, van dit besluit voor de overschrijding van de nationale drempel door een in België gevestigde belastingplichtige).
Teneinde de voorafgaande kennisgeving bedoeld in artikel 56quater, § 1, 1°, nieuw, van het Wetboek en in artikel 9 van dit besluit te kunnen actualiseren naar aanleiding van de overschrijding van de nationale drempel in één of meerdere lidsta(a)t(en), stelt de in België gevestigde (en voor de toepassing van deze regeling in België geïdentificeerde) belastingplichtige die zich in deze situatie bevindt, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, met name de verklaring E-604B. Die verklaring wordt onverwijld ingediend om de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde in staat te stellen de nodige wijzigingen aan te brengen in de identificatiegegevens van de belastingplichtige voor de toepassing van de regeling.
Artikelen 11 en 12: mededeling van de in artikel 56quinquies, § 1, eerste lid, en § 3, van het Wetboek bedoelde inlichtingen
Artikel 11 van dit besluit bepaalt dat de in artikel 56quinquies, § 1, eerste lid, nieuw, van het Wetboek bedoelde inlichtingen door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing worden meegedeeld. Die verzending vindt plaats binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf het einde van het kalenderkwartaal, overeenkomstig artikel 56quinquies, § 1, tweede lid, van het Wetboek.
Het betreft meer bepaald de driemaandelijkse mededeling door de in België gevestigde belastingplichtige van het totale bedrag van de goederenleveringen en/of diensten die in de loop van het kalenderkwartaal zijn verricht in het kader van de vrijstellingsregeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG. Die nieuwe aangifteverplichting is verantwoord om de goede werking van de vrijstelling, het toezicht op de toepassing van de vrijstelling en de tijdige doorzending van informatie tussen de lidstaten te verzekeren. Die verplichting, eveneens gemodelleerd op grond van het éénloketsysteem, omvat de indiening van een driemaandelijkse aangifte bij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waarin, naast het identificatienummer voor de toepassing van de regeling, slechts de volgende gegevens worden vermeld: - het totale bedrag van de leveringen van goederen en/of diensten die tijdens het kalenderkwartaal in België zijn verricht, of "0" wanneer geen leveringen van goederen of diensten zijn verricht; - het totale bedrag van de leveringen van goederen en/of diensten die tijdens het kalenderkwartaal zijn verricht in elke andere lidstaat dan België, of "0" wanneer geen leveringen of diensten zijn verricht.
Die aangifteverplichting vormt het, al bij al relatieve, tegengewicht van de ontheffing van de verplichting om zich te laten identificeren in de verschillende lidstaten waar de handelingen plaatsvinden en van de ontheffing van de verplichting om de over deze handelingen verschuldigde belasting in de verschillende lidstaten van verbruik aan te geven en te voldoen.
Concreet zal de FOD Financiën, net zoals voor de aangifteverplichting die rust op in België gevestigde belastingplichtigen die enkel in België gebruikmaken van de vrijstellingsregeling, een specifieke toepassing ontwikkelen voor het doorsturen van die informatie naar het model van de toepassing die al wordt gehanteerd voor de indiening van de periodieke btw-aangifte, de jaarlijkse lijst van belastingplichtige afnemers of de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde zal te gelegener tijd de nadere regels voor de werking van deze informaticatoepassing mededelen.
Artikel 12 van dit besluit bepaalt dat de in artikel 56quinquies, § 1, derde lid, nieuw, van het Wetboek bedoelde kennisgeving gebeurt via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, met name de aangifte E-604B. Concreet gaat het om de kennisgeving door de in België gevestigde belastingplichtige dat hij de in artikel 56ter, § 2, eerste lid, 1°, nieuw, van het Wetboek bedoelde drempel voor de jaaromzet in de Unie heeft overschreden. Zoals hiervoor aangegeven, sluit de overschrijding van die drempel de belastingplichtige automatisch en onmiddellijk uit van de vrijstellingsregeling in de lidsta(a)t(en) waar hij niet is gevestigd voor de toepassing van die regeling.
Die uitsluiting van de vrijstellingsregeling verhindert echter niet noodzakelijkerwijze dat de in België gevestigde belastingplichtige nog uitsluitend in België gebruik kan maken van de vrijstellingsregeling van belasting overeenkomstig artikel 56ter, § 1, eerste lid, nieuw, van het Wetboek.
Artikel 13: btw-identificatie in België in hoofde van een niet in België gevestigde belastingplichtige die gebruik maakt van de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstellingsregeling
Artikel 13 van dit besluit bepaalt dat een belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in een andere lidstaat dan België heeft gevestigd, die in België gebruik maakt van de vrijstellingsregeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG en die, vooraleer hij onder die regeling toetrad, in België voor btw-doeleinden geïdentificeerd was op basis van artikel 50, § 1, eerste lid, 1° of 3°, van het Wetboek voor zijn economische activiteit in België, dat meldt aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde.
Die kennisgeving stelt de administratie in staat die btw-identificatie in België door te halen zodra die belastingplichtige zijn activiteiten in het kader van de vrijstellingsregeling verricht via zijn eenmalige identificatie in zijn lidstaat van vestiging (door middel van het identificatienummer met de toevoeging "EX" dat hem in die lidstaat van vestiging is toegekend). Die verplichting in hoofde van de betrokken lidstaat van verbruik om het identificatienummer van de belastingplichtige (in dit geval, voor België, het identificatienummer voorafgegaan door de letters BE) door te halen, is geïnspireerd door richtsnoer nr. 16 dat door het btw-comité werd goedgekeurd na de 123ste vergadering van het btw-comité van 20 november 2023 (DOCUMENT D - taxud.c.1(2024)4333871 - 1078, zie in die zin: https://taxation-customs.ec.europa.eu/system/files/2024-01/guidelines-vat-committee-meetings_en.pdf, pagina's 301 e.v.): "The VAT Committee almost unanimously agrees that, as soon as access is granted to the SME scheme, the Member State of exemption shall take all the steps necessary to ensure that the taxable person ceases, in respect of supplies of goods and services made in that Member State, to be identified there.".
Officieuze vertaling: "Het btw-comité stemt er bijna unaniem mee in dat, zodra toegang wordt verleend tot de KMO-regeling, de lidstaat van vrijstelling alle nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de belastingplichtige voor in die lidstaat verrichte goederenleveringen en diensten niet langer in die lidstaat geïdentificeerd is.".
Artikel 13 van dit besluit bepaalt dat aan die verplichting wordt voldaan via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, d.w.z. aangifte E-604B.
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Artikelen 14 tot en met 16: slotbepalingen Bij artikel 14 van dit besluit wordt koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 betreffende de vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen, dat door dit besluit wordt vervangen, opgeheven.
Artikel 15 van dit besluit stelt de inwerkingtreding van dit besluit vast op 1 januari 2025, in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2020/285, dat bepaalt dat de wijzigingen die bij deze richtlijn in Richtlijn 2006/112/EG worden aangebracht, in werking treden op 1 januari 2025. Bovendien bepaalt artikel 3 van Richtlijn 2020/285 dat de lidstaten uiterlijk op 31 december 2024 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan artikel 1 van die richtlijn te voldoen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM
Advies 77.172/3 van 3 december 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit 'nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen Op 31 oktober 2024 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen'.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 26 november 2024. De kamer was samengesteld uit Jeroen Van Nieuwenhove, kamervoorzitter, Koen Muylle en Elly Van De Velde, staatsraden, Bruno Peeters, assessor, en Annemie Goossens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Dries Van Eeckhoutte, eerste auditeur afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Elly Van De Velde, Staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 3 december 2024. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het ogenblik waarop dit advies wordt gegeven, vestigt de afdeling Wetgeving de aandacht van de adviesaanvrager erop dat de ontbinding van de Wetgevende Kamers tot gevolg heeft dat de regering sedert die datum en totdat, na de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, een nieuwe regering is benoemd door de Koning, niet meer over de volheid van haar bevoegdheid beschikt.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens die de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe het koninklijk besluit nr.19 van 29 juni 2014 `met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen' te vervangen.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 56bis tot en met 56undecies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde van 3 juli 1969 (hierna: Btw-wetboek), ingevoegd bij wet van 21 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/2024 pub. 09/04/2024 numac 2024002757 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen sluiten `tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen', waarvan de inwerkingtreding is bepaald op 1 januari 2025.
Luidens hoofdstuk 1 van het ontwerp vormt het thans voorliggende ontwerp van koninklijk besluit een gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 `tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen'. Het ontwerp vormt ook een gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 `betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde' (artikel 1 van het ontwerp).
Hoofdstuk 2 van het ontwerp betreft de uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in België voor in België gevestigde belastingplichtigen die geen gebruik maken van de vrijstelling in andere lidstaten (zuiver nationale toepassing) (artikelen 2 tot 7).
Hoofdstuk 3 van het ontwerp bevat de uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de vrijstellingsregeling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van richtlijn 2006/112/EG (1), wanneer er een territoriale band met België bestaat (artikelen 8 tot 12).
Hoofdstuk 4 van het ontwerp regelt de opheffing van het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 (artikel 13) en bepaalt dat het te nemen besluit in werking treedt op 1 januari 2025 (artikel 14).
Rechtsgrond 4.1. Blijkens het eerste lid van de aanhef wordt de rechtsgrond voor het ontwerp gezocht in artikel 56undecies van het Btw-wetboek. Deze bepaling, zoals van toepassing vanaf 1 januari 2025, luidt als volgt: "De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van deze onderafdeling wat betreft de vorm van de in artikelen 56ter, § 1, vierde lid en 56quater, § 1, 1°, bedoelde voorafgaandelijke kennisgeving, de wijziging of stopzetting van de activiteit of van de belastingregeling, de wijze waarop herzieningen worden doorgevoerd bij een wijziging van de belastingregeling en de wijze waarop de in de artikelen 56quater, § 3, en 56quinquies bedoelde gegevens aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde wordt verstrekt." 4.2. Met de aangevoerde rechtsgrond kan worden ingestemd onder voorbehoud van wat volgt. 4.2.1. Aangezien de hypothese vervat in artikel 2, § 2, van het ontwerp niet is voorzien in artikel 56ter, § 1, vierde lid, van het Btw-wetboek, werd de gemachtigde hierover om nadere toelichting gevraagd. Hierop antwoordde hij als volgt: " L'article 56ter, § 1er, du Code n'indique nulle part que le régime particulier de la franchise de la taxe doit être appliqué nécessairement à partir du 1er janvier d'une année civile.
La faculté pour un assujetti de bénéficier, en cours d'année civile, de ce régime particulier est une faculté offerte à ces assujettis comme c'est le cas actuellement (de manière moins souple) par l'actuel article 2, § 2, de l'arrêté royal n° 19.
Cette disposition est prise sur la base de l'habilitation faite au Roi, en vertu de l'article 56undecies, nouveau, du Code, de déterminer les modalités d'application de la présente sous-section en ce qui concerne (...) le changement ou la cessation (...) du régime de taxation ...)." Met deze toelichting kan worden ingestemd, maar er moet worden vastgesteld dat de tekst van artikel 56ter, § 1, vierde lid, van het Btw-wetboek ongelukkig is geformuleerd. Die bepaling lijkt immers te suggereren dat het instappen in de vrijstellingsregeling voor in België gevestigde belastingplichtigen enkel kan op het ogenblik van de aanvang van de activiteiten. (2) De tekst van het vierde lid wordt daarom het best bij een eerstvolgende gelegenheid bijgeschaafd. 4.2.2. Voor artikel 7 van het ontwerp biedt artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, van het Btw wetboek rechtsgrond. 4.2.3. Artikel 8, § 2, derde lid, van het ontwerp is, wat betreft de beëindiging van de toepassing van de vrijstellingsregeling van een in België gevestigde belastingplichtige in een andere lidstaat, deels niet in overeenstemming met artikel 56quater, § 3, tweede lid, van het Btw wetboek.
Hierover om nadere toelichting gevraagd, stelde de gemachtigde voor om artikel 8, § 2, derde lid, van het ontwerp in lijn te brengen met het Btw-wetboek. Met het voorstel van de gemachtigde dat "de hypothese van de stopzetting inderdaad afzonderlijk moet worden onderscheiden in het derde lid om dat in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 56quater, § 3, tweede lid, van het Btw-Wetboek" kan worden ingestemd.
Onderzoek van de tekst Aanhef 5. Het eerste lid van de aanhef dient te worden aangevuld met een verwijzing naar artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, van het Btw-wetboek (zie opmerking 4.2.2). 6. In het derde lid van de aanhef dient "17 september 2024" te worden vervangen door "19 september 2024". Artikel 4 7. Artikel 4, § 3, van het ontwerp voorziet in de situatie waarin een belastingplichtige die is onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, van deze regeling moet worden uitgesloten omdat hij één of meer nieuwe activiteiten opstart die hem automatisch van deze regeling uitsluiten overeenkomstig artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Btw-wetboek.In een dergelijk geval moet de belastingplichtige de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde onmiddellijk op de hoogte brengen via de aangifte van wijziging van activiteit bedoeld in de artikelen 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 `met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde'.
De ontworpen bepaling regelt evenwel niet wanneer in het voormelde geval de normale belastingregeling opnieuw van toepassing is. Hierover bevraagd, antwoordde de gemachtigde als volgt: " Cette précision doit en effet être apportée dans la disposition elle-même, comme c'est le cas pour l'exclusion visée à l'article 4, §§ 1er et 2, de l'arrêté royal n° 19 en projet. Cette exclusion prendra alors cours à la date mentionnée en principe dans la déclaration ad hoc, laquelle doit correspondre à la date de la première opération réalisée dans le cadre d'une activité habituelle visée à l'article 56bis, § 2, alinéa 2, du Code. Une telle déclaration peut toujours faire l'objet d'une vérification ultérieure par l'administration. Dans ce cadre, l'exclusion prendra également effet le jour à la date de la première opération réalisée dans le cadre d'une activité dont il apparaît qu'elle est devenue habituelle.
La même remarque vaut d'ailleurs en ce qui concerne l'exclusion visée à l'article 4, § 4, de l'arrêté royal n° 19 en projet. Cette date correspond alors à la date de changement officiel du siège de l'activité économique de l'assujetti, pour une adresse en dehors de la Belgique. " Met dit voorstel kan worden ingestemd.
Artikel 5 8. De tekst van artikel 5, § 3, eerste lid, van het ontwerp strookt niet met de toelichting erbij in het verslag aan de Koning.Hierover om nadere toelichting gevraagd, antwoordde de gemachtigde het volgende: "In de versie die u is voorgelegd, staat inderdaad een inconsistentie in de Nederlandse versie van het verslag aan de Koning. Er moet, zoals in de Franse versie, gelezen worden: `- wat de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen betreft, vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de af te trekken belasting opeisbaar is geworden (artikel 5, § 3, eerste lid, van dit besluit);'." Deze aanpassing van het verslag aan de Koning kan worden benut om ook een aantal andere tekortkomingen te verhelpen. Zo wordt naar het verkeerde richtsnoer verwezen, (3) wordt verkeerdelijk aan de voorlopige tekstversie van de richtsnoeren gerefereerd (4) en wordt ten onrechte gesuggereerd dat de richtsnoeren juridisch bindende beslissingen zijn met directe toepassing in België.
Artikelen 6 en 10 9. Hierover om nadere toelichting gevraagd, stemde de gemachtigde ermee in dat in artikel 6 van het ontwerp de zinsnede "uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende kalenderjaar" moet worden weggelaten, omdat deze verplichting al voortvloeit uit artikel 56quinquies, § 2, tweede lid, van het Btw-wetboek. 10. De artikelen 6 en 10 van het ontwerp maken melding van een verzending "langs elektronische weg (...) naar het door de minister van Financiën of zijn gemachtigde opgegeven elektronische adres " (in de Franse tekst: " par voie électronique à l'adresse électronique indiquée par le ministre des Finances ou son délégué ").
Aan de gemachtigde werd hierbij gevraagd of (a) met de woorden "door de minister (...) opgegeven elektronische adres" in de Nederlandse tekst niet eerder "door de minister (...) bepaalde elektronische adres" wordt bedoeld (in de Franse tekst: " à l'adresse électronique indiquée par le ministre ", of (b) het adres in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt uiterlijk op het einde van het eerste kwartaal van 2025, en of (c) er sprake is van een delegatie van verordenende bevoegdheid aan de fiscale administratie, indien het de bedoeling is om ook de nadere regels voor de werking van de informatietoepassing te bepalen zoals in het verslag aan de Koning bij artikel 10 van het ontwerp wordt gesuggereerd.
De gemachtigde antwoordde hierop als volgt: " a) Cette terminologie est en effet plus adéquate en langue néerlandaise. b) et c) Conformément à l'exposé des motifs de la loi du 21 mars 2024 modifiant le Code de la taxe sur la valeur ajoutée en ce qui concerne le régime particulier de la franchise de taxe applicable aux petites entreprises, `l'article 56sexies, alinéa 2, nouveau, du Code de la TVA précise que les informations visées aux articles 56ter, § 2, alinéa 2, 56quater, § 3 et 56quinquies, § 1er, alinéas 1er et 3, nouveaux, du Code de la TVA sont communiquées par voie électronique via l'application Intervat, développée par le SPF Finances.Les informations concernant le module spécifique dans Intervat dédié à ce nouveau régime ('Régime européen de franchise de la taxe pour les petites entreprises (SME)') seront communiquées ultérieurement par le SPF Finances sur sa page internet.'.
Il ne s'agit dès lors pas à proprement parler d'une adresse électronique vers laquelle ces informations seront envoyées mais d'une application dans laquelle les assujettis concernés pourront introduire les données relatives à ces informations qu'ils sont tenus de communiquer.
Compte tenu de ce qui précède, les mots `à l'adresse électronique indiquée par le ministre des Finances ou son délégué au plus tard le 31 mars de l'année civile qui suit' seront retirés de l'article 6 en projet. Il en va de même des mots `à l'adresse électronique indiquée par le ministre des Finances ou son délégué dans un délai d'un mois à compter de la fin du trimestre civil' à l'article 10 en projet.
Les spécificités purement techniques de ce module particulier dans l'application Intervat seront communiquées en temps utiles sur le site Internet du SPF Finances, comme c'est le cas en ce qui concerne, notamment, le dépôt des déclarations périodiques à la TVA au travers de cette même application INTERVAT." Met deze voorstellen kan worden ingestemd, op voorwaarde dat in de tekst van de artikelen 6 en 10 wordt gepreciseerd dat de inlichtingen langs elektronische weg worden verzonden "door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing".
Artikel 7 11. Artikel 7 van het ontwerp regelt de uitsluiting van de vrijstellingsregeling van de belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen van belastingplichtigen die gewoonlijk recuperatiestoffen en -producten leveren. Op de vraag of deze bepaling niet dient te worden geherformuleerd in lijn met het rechtsgrond biedende artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, van het Btw-wetboek (zie opmerking 4.2.2), antwoordde de gemachtigde: " En définitive, cette disposition doit être modifiée afin de viser de manière plus explicite les opérations concernées. L'article 7 du projet, tel qu'il vous a été soumis, renvoie à une nouvelle disposition (article 20quinquies, nouveau, de l'arrêté royal n° 1) envisagée dans le cadre du projet d'arrêté royal modifiant les arrêtés royaux nos 1, 2, 3, 4, 7, 22, 23, 41, 44 et 56 en matière de taxe sur la valeur ajoutée, actuellement soumis pour avis à votre section de législation (vos références : 77.174/3).
Dans le cadre de ce projet, il est prévu de modifier le régime applicable aux produits de récupération qui sont, notamment, visés à l'article 56bis, § 2, alinéa 2, 3°, du Code afin d'abandonner le taux zéro sur la livraison de ces produits de récupération au profit d'un régime de report de redevabilité dans le chef du client assujetti.
C'est en ce sens qu'il convient d'entendre la référence à l'article 20quinquies, alinéa 2, de l'arrêté royal n° 1, du 29 décembre 1992, relatif aux mesures tendant à assurer le paiement de la taxe sur la valeur ajoutée.
Dans le cadre de ses questions préalables, votre section de législation soulève à ce sujet la question du délai extrêmement court entre la publication (dans le courant du mois de décembre) de cet arrêté royal au Moniteur belge et l'entrée en vigueur de ce régime, prévue au 1er janvier 2025.
Suite à cette remarque, devenue malheureusement pertinente en raison des retards encourus dans la procédure relative aux différents avis préalables pour un tel projet d'arrêté royal, il a été décidé de retirer cette nouvelle disposition de ce projet d'arrêté royal.
Par conséquent, l'article 7 du présent projet devra être réécrit afin de viser très explicitement les opérations relatives à ces produits de récupération qui disqualifient automatiquement un assujetti du bénéfice du présent régime particulier de la franchise de taxe. " Met deze zienswijze kan worden ingestemd, in zoverre het de bedoeling is om in artikel 7 van het ontwerp de tekst over te nemen van artikel 20quinquies van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 `met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde', zoals deze ontworpen bepaling is vervat in artikel 12 van het ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 7, 22, 23, 41, 44 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde' waarover de Raad van State advies 77.174/3 heeft gegeven op dezelfde dag als dit advies. Indien de nieuwe tekst van artikel 7 van dit ontwerp daar inhoudelijk van zou afwijken, moet deze bepaling opnieuw om advies aan de Raad van State worden voorgelegd.
Artikel 8 12.1. Met het oog op de duidelijkheid, dient in artikel 8, § 1, eerste lid, van het ontwerp in fine de zinsnede "naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bepaalde voorwaarden voor de toepassing van die regeling" te worden vervangen door de zinsnede "naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de in de betrokken lidstaat bepaalde voorwaarden in uitvoering van titel XII, hoofdstuk 1, van richtlijn 2006/112/EG voor de toepassing van die regeling". 12.2. Artikel 8, § 1, derde lid, en § 2, derde lid, van het ontwerp lijkt (deels) een overname van artikel 56quater, § 4, van het Btw-wetboek. Zo het omwille van de leesbaarheid of een goed begrip van de betrokken regeling toch noodzakelijk zou zijn een bepaling uit het wetboek over te nemen, dient te worden verwezen naar die bepaling ("overeenkomstig") teneinde de juridische aard ervan herkenbaar te houden.
De griffier De voorzitter A. GoossensJ. Van Nieuwenhove _______ Nota's (1) Meer bepaald de vrijstellingsregeling binnen de Europese Unie, toegepast door belastingplichtigen die niet in de lidstaat van verbruik gevestigd zijn. (2) Artikel 56ter, § 1, vierde lid, van het Btw-wetboek luidt: "De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige die de vrijstellingsregeling wenst toe te passen, stelt de administratie belast voor de belasting over de toegevoegde waarde van zijn voornemen in kennis op het moment van de aanvang van zijn economische activiteit." (eigen cursivering) (3) Bij de toelichting van artikel 4 moet naar richtsnoer nr.29 in plaats van naar richtsnoer nr. 30 worden verwezen. Bovendien moet bij de toelichting van artikel 12 in het citaat van richtsnoer 16 in de Engelse tekst het woord "[unanimously]" worden vervangen door de woorden "almost unanimously", in de officieuze Nederlandse vertaling het woord "[unaniem]" door de woorden "bijna unaniem" en in de officieuze Franse vertaling de woorden "[à l'unanimité]" door de woorden "presque à l'unanimité". (4) De gemachtigde corrigeerde dit als volgt: "référence officielle du document final : GUIDELINES RESULTING FROM THE 123 RD MEETING of 20 November 2023 DOCUMENT D - taxud.c.1(2024)4333871 - 1078). Voir en ce sens https://taxation-customs.ec.europa.eu/system/files/2024-01/guidelines-vat-committee-meetings_en.pdf, pages 301 et suivantes."
15 DECEMBER 2024. - Koninklijk besluit nr. 19 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, vervangen bij de wet van 21 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/2024 pub. 09/04/2024 numac 2024002757 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen sluiten en artikel 56undecies, ingevoegd bij de wet van 21 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/2024 pub. 09/04/2024 numac 2024002757 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen sluiten;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 19 september 2024;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 16 oktober 2024;
Gelet op advies nr. 77.172/3 van de Raad van State, gegeven op 3 december 2024 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op de beslissing van de Gegevensbeschermingsautoriteit (referentie: CO/A/2024/060 cm) van 22 maart 2024, waarin wordt verwezen naar het standaardadvies nr. 65/2023 van 24 maart 2023 betreffende de redactie van normatieve teksten;
Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Overwegende dat de zaken waarvoor geen nieuw initiatief van de Regering is vereist en die met het oog op de continuïteit van het gezag door de Uitvoerende Macht moeten worden behandeld, omdat anders een voor de burgers nadelig vacuüm zou ontstaan, in lopende zaken moeten worden voortgezet;
Op voordracht van de minister van Financiën,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.
Het vormt ook een gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "koninklijk besluit nr. 10": het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
HOOFDSTUK 2. - Vrijstellingsregeling van belasting bedoeld in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek
Art. 3.§ 1. Overeenkomstig artikel 56ter, § 1, vierde lid, van het Wetboek kan de belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in België heeft gevestigd en die een economische activiteit aanvangt, gebruikmaken van de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde vooraf in kennis stelt van zijn voornemen om van die regeling gebruik te maken en dat zijn activiteit naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bepaalde voorwaarden voor de toepassing van die regeling.
De belastingplichtige stuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 1 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking voor een onbepaalde duur vanaf de eerste dag van de activiteit van de belastingplichtige.
Aan de belastingplichtige wordt een in artikel 50, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek bedoeld btw-identificatienummer toegekend binnen vijftien werkdagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, behoudens wanneer die termijn onvoldoende blijkt om de noodzakelijke controles uit te voeren met het oog op het voorkomen van belastingontduiking of -ontwijking. § 2. Wanneer de omzet van een belastingplichtige die onder de normale belastingregeling valt of onder de in artikel 56 van het Wetboek bedoelde forfaitaire regeling voor het lopende kalenderjaar het in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde bedrag niet overschrijdt, kan die belastingplichtige vanaf 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober van het daaropvolgende kalenderjaar gebruikmaken van de vrijstellingsregeling van belasting.
De belastingplichtige die van deze regeling gebruik wil maken, dient in dat geval de aanvraag in vóór 15 december van het lopende kalenderjaar of vóór 15 maart, 15 juni of 15 september van het volgende kalenderjaar, via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het tweede lid bedoelde aangifte vermeldt ook, afhankelijk van de situatie, het bedrag van de gerealiseerde omzet gedurende het of de afgelopen kwartalen van het lopende jaar, evenals een schatting van de omzet van het of de resterende kwartalen van het lopende jaar.
Op voorwaarde dat de belastingplichtige in het lopende kalenderjaar het bedrag van de in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde omzet niet heeft overschreden, heeft de in het tweede lid bedoelde aangifte uitwerking voor onbepaalde duur vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar wanneer de aangifte werd ingediend vóór 15 december.
Op voorwaarde dat de belastingplichtige in de loop van het voorafgaande kalenderjaar en van het lopende kalenderjaar het bedrag van de in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde omzet niet heeft overschreden, heeft de in het tweede lid bedoelde aangifte uitwerking voor onbepaalde duur respectievelijk vanaf 1 april, 1 juli of 1 oktober van het lopende kalenderjaar wanneer de aangifte is ingediend respectievelijk vóór 15 maart, 15 juni of 15 september.
Art. 4.§ 1. De belastingplichtige die overeenkomstig artikel 3, § 2, niet langer onderworpen is aan de normale belastingregeling of aan de forfaitaire regeling van artikel 56 van het Wetboek, herziet de door hem verrichte aftrek van de belasting geheven van: 1° de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op het tijdstip van wijziging van belastingregeling;2° de bedrijfsmiddelen die bij die wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn op dat tijdstip en waarvan de oorspronkelijke aftrek het voorwerp uitmaakt van een herziening. De overgang naar de vrijstellingsregeling van belasting wordt gelijkgesteld met het verlies van de hoedanigheid van belastingplichtige in de zin van artikel 49, 3°, van het Wetboek. § 2. Het bedrag van de overeenkomstig paragraaf 1 terug te storten belasting wordt bepaald op basis van een inventaris van de op het tijdstip van de wijziging nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen.
De in het eerste lid bedoelde stukken vermelden op gedetailleerde wijze de goederen en diensten die in aanmerking worden genomen voor de herziening, de datum en het nummer van de factuur van de aankoop of het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de belasting over de toegevoegde waarde werden belast en het te herziene bedrag. § 3. De belastingplichtige verricht de in paragraaf 1 bedoelde herziening bij het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot de handelingen van de laatste maand vóór de wijziging van belastingregeling.
Art. 5.§ 1. Wanneer gedurende een kalenderjaar het totale bedrag van de omzet met maximaal tien pct. het in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde bedrag overschrijdt, valt de belastingplichtige die gebruikmaakt van de vrijstellingsregeling van belasting onder de normale belastingregeling vanaf 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt uiterlijk op 15 december van het lopende kalenderjaar de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis, via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. § 2. Wanneer gedurende een kalenderjaar het totale bedrag van de omzet met meer dan tien pct. het in artikel 56ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoeld bedrag overschrijdt, wordt de belastingplichtige onderworpen aan de normale belastingregeling vanaf de eerste handeling, in zijn geheel beschouwd, waarvoor het bovengenoemde bedrag wordt overschreden.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. § 3. Wanneer de in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige is uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting omdat hij geregeld in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde activiteiten verricht, wordt hij onderworpen aan de normale regeling van de belasting vanaf de eerste handeling verricht in het kader van een in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde geregelde activiteit.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 De belastingplichtige kan ten vroegste op 1 januari van het tweede jaar na dat waarin de in het eerste lid bedoelde uitsluiting uitwerking heeft gehad, terug overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting, op voorwaarde dat hij op dat tijdstip niet langer geregeld de in artikel 56bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek bedoelde activiteiten verricht. De belastingplichtige stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde vóór 15 december in kennis van die wijziging in de belastingregeling via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het volgend jaar. § 4. Wanneer de in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige is uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting omdat hij de zetel van zijn economische activiteit buiten België vestigt, heeft die uitsluiting uitwerking op het tijdstip van de verplaatsing van de zetel van zijn economische activiteit naar een plaats buiten België.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stelt onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis door middel van de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige kan opnieuw overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting wanneer hij de zetel van zijn economische activiteit opnieuw in België vestigt, onder de voorwaarden en met inachtneming van de formaliteiten bedoeld in artikel 3, § 2. § 5. De in artikel 56ter, § 1, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige kan kiezen voor de normale belastingregeling via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die keuze heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de aangifte is gedaan. Vóór 1 januari van het tweede jaar na dat waarin de in het eerste lid bedoelde keuze uitwerking heeft gehad, kan de belastingplichtige niet opnieuw overgaan naar de vrijstellingsregeling van belasting. Van die wijziging in de belastingregeling wordt vóór 15 december kennis gegeven aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10. Die wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het volgend jaar.
Art. 6.§ 1. De belastingplichtige die overeenkomstig artikel 5 niet langer onderworpen is aan de vrijstellingsregeling van belasting, kan bij wijze van herziening zijn recht op aftrek uitoefenen voor: 1° de andere goederen en diensten dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden gebruikt of verbruikt op het tijdstip van de wijziging van belastingregeling;2° de bedrijfsmiddelen die bij de wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn en de termijn bepaald bij artikel 48, § 2, van het Wetboek, of ter uitvoering ervan, nog niet is verstreken. Voor de in het eerste lid, 2°, bedoelde bedrijfsmiddelen is het bedrag van de herziening gelijk aan de belasting die niet in aftrek kon worden gebracht, verminderd met een vijfde, een vijftiende of een vijfentwintigste, volgens het onderscheid gemaakt naargelang de aard van het goed overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, per jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de bedrijfsmiddelen in gebruik werden genomen tot 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de wijziging van belastingregeling zich heeft voorgedaan.
De in het eerste lid bedoelde herzieningen gebeuren bij toepassing van de artikelen 45 tot en met 49 van het Wetboek en overeenkomstig de regels van artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. § 2. De herziening is afhankelijk van het bijhouden van een inventaris van de op het tijdstip van de wijziging nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten en van een staat van de op dat tijdstip nog bruikbare bedrijfsmiddelen.
De in het eerste lid bedoelde stukken vermelden op gedetailleerde wijze de goederen en diensten die in aanmerking worden genomen voor de herziening, de datum en het nummer van de factuur van de aankoop of het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de belasting over de toegevoegde waarde werden belast en het te herziene bedrag. § 3. De belastingplichtige verricht de in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bedoelde herziening in een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, die wordt ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de af te trekken belasting opeisbaar is geworden.
De belastingplichtige verricht de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde herziening in een in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte, die wordt ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de wijziging van belastingregeling heeft plaatsgevonden.
Art. 7.De in artikel 56quinquies, § 2, van het Wetboek bedoelde inlichtingen worden langs elektronische weg verzonden door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing.
Art. 8.De belastingplichtige die gewoonlijk in artikel 56bis, § 2, tweede lid, 3°, van het Wetboek bedoelde leveringen van recuperatiestoffen en -producten verricht, kan geen gebruikmaken van de vrijstellingsregeling van belasting.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder "recuperatiestoffen en -producten": 1° schroot, resten en afvallen van werken van onedele metalen;2° slakken, walsschilfers, metaalassen en andere residuen die metaal of metaalverbindingen bevatten, met uitsluiting van hoogovenslakken en van fosfaatslakken;3° beenderen en hoornpitten, ruw, vers, ontvet of eenvoudig voorbehandeld (doch niet in vorm gesneden), met zuur behandeld of ontdaan van gelatine, afval van die stoffen daaronder begrepen maar met uitzondering van beenderpoeder;4° pezen en zenen;snippers en dergelijk afval van ongelooide huiden en vellen; 5° snippers en ander afval van leder, van kunstleder of van perkament, niet bruikbaar voor de vervaardiging van lederwaren;6° afval van papier of van karton;oude papier- of kartonwaren enkel geschikt voor het vervaardigen van papier of van karton; 7° lompen en vodden;afval en oud goed, van bindgaren, van touw of van kabels met uitsluiting van vodden en oud linnen die gewassen en ontsmet werden om te kunnen dienen als poetsvodden voor machines, werktuigen en gelijkaardige voorwerpen; 8° glasscherven en ander glasafval;9° afval en snippers van rubber;resten van werken van rubber, uitsluitend geschikt voor het recupereren van rubber; 10° afval en resten van werken van kunstmatige plastische stoffen, uitsluitend geschikt voor het recupereren van kunstmatige plastische stoffen;11° ruwe konijnen- en hazenvellen. In afwijking van het tweede lid worden de volgende goederen voor de toepassing van het eerste lid niet als "recuperatiestoffen en -producten" beschouwd: 1° slakken van minerale oorsprong die gewoonlijk worden verkocht door handelaars in bouwstoffen en die bestemd zijn voor het verharden van wegen en voor het vervaardigen van beton;2° niet-eetbare slachtafvallen onder de vorm van huiden en vellen van slachtdieren;3° tweedehandse kledingstukken die in dezelfde staat of nadat ze een kleine herstelling hebben ondergaan, opnieuw kunnen worden gebruikt;4° elektronische en elektrische toestellen die al dan niet worden aangeboden in de originele verpakking en die als dusdanig bruikbaar of herbruikbaar zijn voor het doel waarvoor ze oorspronkelijk zijn bedoeld, ook al zullen ze worden ontmanteld;5° steenkool gerecupereerd door het wassen van de afval van terrils. HOOFDSTUK 3. - Vrijstelling bedoeld in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG
Art. 9.§ 1. Overeenkomstig artikel 56quater, § 1, 1°, van het Wetboek, kan de belastingplichtige die de zetel van zijn economische activiteit in België heeft gevestigd in één of meerdere andere lidstaten dan België gebruikmaken van de in titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling wanneer hij de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde vooraf in kennis stelt van zijn voornemen om van die regeling gebruik te maken en dat zijn activiteit naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de in de betrokken lidstaat bepaalde voorwaarden in uitvoering van titel XII, hoofdstuk 1, van Richtlijn 2006/112/EG voor de toepassing van die regeling.
De belastingplichtige stuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 1 of 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking, overeenkomstig artikel 56quater, § 4, van het Wetboek, voor een onbepaalde duur vanaf de datum waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het in artikel 56quater, § 1, 2°, van het Wetboek bedoelde individuele identificatienummer meedeelt aan de belastingplichtige. § 2. Overeenkomstig artikel 56quater, § 3, eerste lid, van het Wetboek, stelt de in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde in kennis van elke wijziging van de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde inlichtingen, met inbegrip van de intentie om gebruik te maken van de vrijstelling in een andere lidstaat of lidstaten dan die vermeld in de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde kennisgeving, en de beslissing om te stoppen met het toepassen van de vrijstelling in een in paragraaf 1, eerste lid bedoelde andere lidstaat of lidstaten dan België.
De belastingplichtige stuurt de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking voor een onbepaalde duur : 1° vanaf de datum waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde het in artikel 56quater, § 1, 2°, van het Wetboek bedoelde individuele identificatienummer bevestigt aan de belastingplichtige ingevolge de actualisering van de kennisgeving, overeenkomstig artikel 56quater, § 4, van het Wetboek;2° in afwijking van de bepaling onder 1°, in geval van beëindiging van de toepassing van de vrijstelling in een andere lidstaat of in andere lidstaten dan België, met ingang van de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving of, wanneer die kennisgeving in de loop van de laatste maand van een kalenderkwartaal wordt ontvangen, op de eerste dag van de tweede maand van het daaropvolgende kalenderkwartaal, overeenkomstig artikel 56quater, § 3, tweede lid, van het Wetboek.
Art. 10.Wanneer gedurende een kalenderjaar het totale bedrag van de omzet in een andere lidstaat dan België de in artikel 284, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde drempels overschrijdt, binnen de grenzen vastgesteld door die lidstaat overeenkomstig artikel 288 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, stelt de belastingplichtige onmiddellijk de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde hiervan in kennis.
De in het eerste lid bedoelde belastingplichtige stuurt de in het eerste lid bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
Art. 11.De in artikel 56quinquies, § 1, eerste lid, van het Wetboek bedoelde inlichtingen worden langs elektronische weg verzonden door middel van een door de minister van Financiën bepaalde internettoepassing.
Art. 12.De belastingplichtige stuurt de in artikel 56quinquies, § 1, derde lid, van het Wetboek bedoelde kennisgeving via de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10.
Art. 13.De overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1° of 3°, van het Wetboek in België voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige, die de zetel van zijn economische activiteit in een andere lidstaat dan België heeft gevestigd en die in België overeenkomstig artikel 56ter, § 2, van het Wetboek gebruikmaakt van de vrijstellingsregeling van belasting, stuurt onverwijld aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde, de aangifte bedoeld in artikel 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, met als doel zijn btw-identificatienummer te laten schrappen.
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 14.Het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen wordt opgeheven.
Art. 15.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 16.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 december 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1969 pub. 02/05/2013 numac 2013000278 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde type wet prom. 03/07/1969 pub. 11/04/2016 numac 2016000216 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten, Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, ed. 1;
Wet van 21 maart 2024Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/2024 pub. 09/04/2024 numac 2024002757 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de bijzondere vrijstellingsregeling van belasting voor kleine ondernemingen sluiten, Belgisch Staatsblad van 9 april 2024;
Koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, Belgisch Staatsblad van 12 december 1969;
Koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, ed. 4;
Koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, Belgisch Staatsblad van 9 juli 2014;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.