gepubliceerd op 24 december 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
15 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Rome op 25 maart 1957 en goedgekeurd door de wet van 2 december 1957, gewijzigd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, ondertekend te Maastricht op 7 februari 1992 en goedgekeurd door de wet van 26 november 1992;
Gelet op de richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten;
Gelet op de richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-staten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens;
Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 1984, 13 september 1985, 21 mei 1987, 17 januari 1989 en 10 april 1995, op artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 21 december 1979, 3 augustus 1981, 16 november 1984, 13 september 1985, 17 januari 1989 en 22 mei 1989, op artikel 13, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1971, 12 december 1975, 21 december 1979, 10 december 1980, 3 augustus 1981, 16 november 1984, op artikel 17, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1971, 10 december 1980, 3 augustus 1981, 16 november 1984 en 13 september 1985, op artikel 20, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1971, 12 december 1975, 16 november 1984 en 13 september 1985, op artikel 23, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1978, 13 september 1985, 17 januari 1989, 16 september 1991 en 12 december 1991, op artikel 24, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1978, 2 maart 1979, 28 september 1981, 16 november 1984 en 9 april 1990, op artikel 25, op artikel 26, op artikel 32bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 1984, 13 september 1985, 22 mei 1989, 23 september 1991 en 10 april 1995, en op artikel 37, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 11 maart 1977 en 21 december 1979;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, inzonderheid op het artikel 46.1.1°, gewijzigd bij koninklijk besluit van 18 september 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 juli 1997 betreffende het gebruik van samengedrukt aardgas (N.G.V.) voor het aandrijven van auto's;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 juli 1977 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakt petroleumgas (L.P.G.) voor het aandrijven van auto's, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 september 1991 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1991 en het koninklijk besluit van 1 december 1994, inzon-derheid op artikel 8, lid 5;
Gelet op koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 oktober 1995, houdende bevoegdheidsverdeling tussen de Minister van Vervoer, de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het advies van de Raadgevende Commissie Administratie Nijverheid;
Overwegende dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 20 november 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door : - het feit dat de laatste tijd een toename van het aantal ernstige ongevallen met zware voertuigen werd vastgesteld en dat het noodzakelijk is passende maatregelen te nemen om aan deze situatie te verhelpen. De genomen maatregelen beogen het verbeteren van de technische staat van de voertuigen door een verhoging van de frequentie van de technische keuringen en door een verder doorgedreven keuring van de staat van het remsysteem, de tachograaf en de snelheidsbegrenzer. Bovendien zal een keuringsvignet op de voertuigen aangebracht worden, zodat de geldigheid van de keuring op de weg kan gecontroleerd worden. - de noodzaak om zonder uitstel de in de overwegingen vermelde Europese richtlijnen 96/53/EG en 96/96/EG om te zetten, waarvan de respectievelijke omzettingstermijnen verstreken op 17 september 1997 en 9 maart 1998;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1, § 2 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 1984, 13 september 1985, 21 mei 1987, 17 januari 1989 en 10 april 1995, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift van § 2 wordt aangevuld met de woorden "en andere definities";2° punt 8 wordt aangevuld met het volgende lid : « Het leerlingenvervoer, dat valt onder het gespecialiseerd, geregeld vervoer gebeurt met voertuigen, die voldoen aan de technische eisen voor autocars, behalve wat de kwaliteitskeuring betreft.Daarenboven is het vervoer van rechtstaande reizigers toegelaten, volgens de bepalingen van artikel 65, zoals in een autobus. »; 3° in punt 11 worden de woorden "voor dubbel gebruik" geschrapt;4° een punt 41 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 41."luchtvering", een veringssysteem waarbij ten minste 75 % van het veringseffect door de luchtveer wordt veroorzaakt of een veringssysteem dat als gelijkwaardig aan luchtvering wordt erkend overeenkomstig de bepalingen van bijlage 14;" 5° een punt 42 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 42."datum van eerste in verkeerstelling", het ogenblik waarop het voertuig in nieuwe staat voor de eerste maal wordt gebruikt;" 6° een punt 43 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 43."datum van eerste in verkeerstelling in België", het ogenblik waarop het voertuig voor de eerste maal in België wordt gebruikt, hetzij als voertuig in nieuwe staat, hetzij als ingevoerd voertuig in gebruikte staat;" 7° een punt 44 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 44."datum van opnieuw in het verkeer stellen in België", het ogenblik waarop het voertuig opnieuw in het verkeer wordt gesteld in België na verandering van titularis of op het ogenblik waarop het voertuig, dat in België slechts tijdelijk was ingeschreven, opnieuw in het verkeer wordt gesteld onder een Belgische nummerplaat;" 8° een punt 45 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 45."bedrijfsvoertuig", alle voertuigen die tot de categorieën N1, N2, N3, M2, M3, O2, O3 en O4 behoren;" 9° een punt 46 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 46."titularis" de fysieke of rechtspersoon op wiens naam het voertuig ingeschreven is;" 10° een punt 47 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 47."bevoegde personen", personen aangeduid zoals in artikel 80;" 11° een punt 48 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 48."keuringsbewijs", document dat aan diegene die het voertuig aanbiedt, afgeleverd wordt door het keuringsstation en dat het resultaat van de keuring vermeldt;" 12° een punt 49 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 49."identificatieverslag", document dat toegevoegd wordt aan het keuringsbewijs ingeval van eerste keuring van bedrijfsvoertuigen waarvoor geen technische fiche moet afgeleverd worden en dat de identificatiegegevens van het voertuig vermeldt;" 13° een punt 50 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 50."technische fiche", document dat afgeleverd wordt door de mandataris van het merk voor de voertuigen van de categorieën N2, N3, O3 en O4 en dat de specifieke technische gegevens van het voertuig vermeldt;" 14° een punt 51 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 51."keuringsvignet", klever die de geldigheidsduur van het keuringsbewijs voor bedrijfsvoertuigen vermeldt. »
Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1°, wordt het woord "23" vervangen door de woorden "23 tot 23 undecies";2° in § 2, 6°, worden de woorden "23, § 3, 1° en 3°" vervangen door de woorden "23 sexies, § 1, 1° en 3°";3° in § 2, 7° worden de woorden "lichte vrachtauto's, vrachtauto's, autobussen en autocars" vervangen door de woorden "andere voertuigen" en worden tussen de woorden "artikelen" en "45, § 1, punten 1° en 3°" de woorden "16, § 1, eerste lid, 23sexies, § 1, 1° en 3°," ingevoegd;4° in § 2, 9°, wordt het woord "23" vervangen door de woorden "23 tot 23undecies";5° in § 2, 10°, wordt het woord "23" vervangen door de woorden "23 tot 23undecies" en worden de woorden "24, § 1 tot § 4" vervangen door de woorden "24, §§ 1 tot 3";6° in § 4 worden de leden 3 en 4 vervangen door de volgende bepaling : « Op gebied van massa's en afmetingen moeten deze voertuigen voldoen aan de bepalingen van artikel 32bis.» .
Art. 3.In artikel 13, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "L.P.G.-installatie" vervangen door de woorden "L.P.G.- of N.G.V.-installatie. » .
Art. 4.In artikel 17, § 4, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt aangevuld als volgt : « en voor zover die personen vervoerd worden met voertuigen voor de eerste maal in het verkeer gebracht vóór 1 januari 1999;" 2° in punt 2° wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling : « de personen die plaatsnemen in de bestuurderskabine van een voertuig dat niet behoort tot een voor het vervoer van personen goedgekeurd type en voorzien voor brandbestrijding, voor zover hun aantal, de bestuurder niet meegerekend, niet meer dan tien bedraagt.»
Art. 5.In artikel 20 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 3de alinea wordt vervangen door volgende bepaling : « Het totaal aantal vervoerde personen mag niet hoger zijn dan het aantal vermeld op het keuringsbewijs.Hierbij worden kinderen van minder dan twaalf jaar op de zitplaatsen achterin voor twee derden geteld. » ; 2° een § 4 wordt toegevoegd als volgt : « Voor voertuigen bestemd voor personenvervoer worden de identificatieverslagen of de keuringsbewijzen aangevuld met de gegevens die door de Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft of door zijn gemachtigde, worden bepaald.» .
Art. 6.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 23.§ 1. De in het verkeer gebrachte voertuigen zijn onderworpen aan keuringen, teneinde na te gaan of ze voldoen aan de reglementaire bepalingen die erop van toepassing zijn.
Deze keuringen worden uitgevoerd door de erkende instellingen in toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regels van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.
De erkende instellingen zijn gemachtigd om vergoedingen te innen die bestemd zijn om de kosten die voortvloeien uit de keuringen voorzien in eerste alinea, alsook de bijhorende administratieve kosten te dekken. § 2. De keuringen omvatten : 1° de keuringen beschreven in bijlage 15.2° de bijkomende keuringen om de aanwezigheid en het functioneren van bepaalde inrichtingen te onderzoeken. De Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft of zijn gemachtigde bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de keuringen en tot bijkomende keuringen.
Behoudens andersluidende bepalingen worden de voertuigen zonder lading aangeboden. § 3. De kosten van de keuringen zijn ten laste van de titularis van het voertuig. § 4. De erkende instellingen maken in elk van hun keuringsstations door middel van een uithangbord de bedragen kenbaar van al de vergoedingen die zij gemachtigd zijn te innen.
De betalingen gebeuren contant. § 5. Het voertuig wordt aangeboden op initiatief van de titularis in één van de keuringsstations van de erkende instellingen.
Alle herkeuringen gebeuren in het keuringsstation waar de volledige keuring plaatsgevonden heeft. § 6. De voertuigen moeten zich in een zodanig propere staat bevinden dat de keuring van de onderdelen niet belemmerd wordt.
Bovendien zijn zij niet met sneeuwkettingen of spijkerbanden uitgerust.
De keuring wordt stopgezet wanneer brandstof- of gaslekken vastgesteld worden.
De bestuurder schikt zich naar de aanwijzingen die hem met het oog op de keuring van zijn voertuig verstrekt worden. § 7. Naar aanleiding van deze keuringen en voor zover het voertuig van deze documenten moet voorzien zijn, overhandigt diegene die het voertuig ter keuring aanbiedt het laatste keuringsbewijs en het bijhorende keuringsvignet aan de erkende instelling en legt hij volgende documenten voor : 1° het inschrijvingsbewijs;2° het gelijkvormigheidsattest of het Europees gelijkvormigheidsbewijs;3° het identificatieverslag of de technische fiche".
Art. 7.Een artikel 23bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23bis.§ 1. De keuringen zoals voorzien door artikel 23 worden onderverdeeld in : 1° volledige keuringen;2° gedeeltelijke keuringen; Volledige keuringen bestaan uit het onderzoek van : a) de identificatie van het voertuig, waarbij het chassisnummer, het inschrijvingsbewijs en het gelijkvormigheidsattest of het europees gelijkvormigheidsbewijs van het voertuig gecontroleerd worden;b) de technische staat van het voertuig om na te gaan of het voertuig voldoet aan de van kracht zijnde normen aangaande de veiligheid en het milieu; De gedeeltelijke keuringen zijn onderverdeeld in : a) administratieve keuringen, die enkel betrekking hebben op het nazicht van het inschrijvingsbewijs en het gelijkvormigheidsattest of het europees gelijkvormigsheidsbewijs met het oog op de geldigverklaring van een inschrijvingsaanvraag voor een gebruikt voertuig;b) administratieve herkeuringen, die enkel betrekking hebben op het nazicht van het chassisnummer, van de identificatieplaat en van de documenten of, zonder dat het voertuig hierbij opnieuw wordt aangeboden, op het nazicht van de documenten;c) technische herkeuringen, zijnde alle andere gedeeltelijke keuringen. § 2. Naargelang de regelmaat waarmee ze gebeuren, worden de volledige keuringen onderverdeeld in : 1° periodieke keuringen, bepaald in artikel 23ter;2° niet-periodieke keuringen die plaats vinden onder welbepaalde omstandigheden zoals aangegeven in artikel 23sexies. § 3. Tijdens de eerste van de periodieke keuringen wordt nagegaan of het voertuig overeenstemt met de gegevens opgenomen in het uittreksel van het proces-verbaal van goedkeuring of met de gegevens van het Europees gelijkvormigheidsbewijs.
Indien overeenkomstig artikel 23novies, § 2 een identificatieverslag wordt opgemaakt worden de keuringen uitgevoerd, die nodig zijn voor het opstellen van dit document. § 4. De technische keuringen omvatten minstens de keuring van de onderdelen vermeld in bijlage 15.
Hierbij wordt tevens nagegaan of het gekeurde voertuig behoorlijk onderhouden en in overeenstemming is met de reglementering die er op van toepassing is. § 5. Alle keuringen, behalve deze zonder aanbieding van het voertuig, gaan gepaard met identificatiekeuringen. »
Art. 8.Een artikel 23ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23ter.§ 1. De periodieke keuringen vinden plaats op de tijdstippen zoals hierna bepaald : 1° de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en lijkauto's zijn aan de keuring onderworpen de dag dat ze vier jaar oud zijn, te rekenen vanaf de eerste in verkeerstelling en vervolgens elk jaar;2° de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen die aangewend worden voor bezoldigd personenvervoer of voor met dit laatste gelijkgesteld gratis vervoer, de voertuigen die voor rijonderricht gebruikt worden en de voertuigen die met bestuurder verhuurd worden, evenals de ziekenauto's, zijn aan de keuring onderworpen vóór de eerste in verkeerstelling in België of de datum van opnieuw in verkeer stellen in België en vervolgens om de zes maand;3° de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen die aangewend worden voor het slepen of uitgerust zijn met een koppeling voor het slepen van een aanhangwagen zijn aan de keuring onderworpen vóór de eerste in verkeerstelling in België of de datum van opnieuw in verkeer stellen in België en vervolgens om het jaar;4° de autobussen en autocars zijn aan de keuring onderworpen vóór de eerste in verkeerstelling in België of de datum van opnieuw in verkeer stellen in België en vervolgens om de drie maand;5° de kraanauto's, kampeeraanhangwagens, de bootaanhangwagens en de aanhangwagens voor zweefvliegtuigen zijn aan de keuring onderworpen vóór de eerste in verkeerstelling in België of de datum van opnieuw in verkeer stellen in België en vervolgens om de twee jaar; 6° de voertuigen bestemd voor het vervoer van zaken en waarvan de maximaal toegelaten massa groter is dan 3.500 kg zijn aan de keuring onderworpen vóór de eerste in verkeerstelling in België of de datum van opnieuw in verkeer stellen in België en vervolgens om de 6 maand; 7° de andere voertuigen, uitgezonderd de voertuigen voor traag vervoer, zijn aan de keuring onderworpen vóór de eerste in verkeerstelling in België of het opnieuw in verkeer stellen in België en vervolgens om het jaar. § 2. In afwijking van hetgeen bepaald is in § 1 vinden de periodieke keuringen plaats : 1° één jaar na de datum van inschrijving met het oog op het opnieuw in verkeer stellen in België van de voertuigen vermeld in § 1, 1°, op voorwaarde dat ze drie jaar oud zijn, en vervolgens om het jaar; 2° met een periodiciteit van drie maand wat betreft : a) de voertuigen gebruikt voor het vervoer van stoffen en voorwerpen behorende tot de klassen 1.2 en 5.2 van bijlage A van het Europees verdrag van 20 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (A.D.R), goedgekeurd door de wet van 10 augustus 1960, gewijzigd overeenkomstig artikel 14 van voornoemd verdrag, voor zover de vrijstellingen vermeld in randnummer 10011 van bijlage B van hetzelfde verdrag worden overschreden; b) de voertuigen waarvoor overeenkomstig randnummer 10282 van bijlage B van het Europees verdrag van 20 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (A.D.R.), goedgekeurd door de wet van 10 augustus 1960, gewijzigd overeenkomstig artikel 14 van voornoemd verdrag, een goedkeuringsattest moet afgeleverd worden; 3° met een periodiciteit van zes maand wat betreft : a) de autobussen en autocars die met een remvertrager zijn uitgerust en waarvoor bij de laatste periodieke keuring het afgeleverde keuringsbewijs datgene was zoals voorzien in artikel 23decies, § 1;b) de voertuigen bedoeld in § 2, 2° van dit artikel, waarvoor bij de laatste periodieke keuring, het afgeleverde keuringsbewijs datgene was zoals voorzien in artikel 23decies, § 1;4° met een periodiciteit van een jaar wat betreft de voertuigen bedoeld in § 1, 6° van dit artikel, waarvoor bij de laatste periodieke keuring, het afgeleverde keuringsbewijs datgene was zoals voorzien in artikel 23decies, § 1. § 3. De voertuigen die overeenkomstig § 1, 1° tot 7° onderworpen zijn aan periodieke keuring en ingeschreven worden op naam van de vorige titularis zonder dat deze laatste in het bezit is van een geldig keuringsbewijs zoals bedoeld in artikel 23 novies § 3, dienen te worden vóórgereden voor keuring vooraleer het voertuig in het verkeer wordt gebracht en nadien volgens de periodiciteit die voor de onderscheiden voertuigen bepaald is in § 1, 1° tot 7°; § 4. Met het oog op een rationele spreiding van de keuringen in de tijd kan de Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft, de in § 1, 1°, bedoelde periode van vier jaar volgens door hem vastgestelde criteria met maximaal één maand inkorten of verlengen. § 5. De persoon die een voertuig, vermeld in § 2, 2° van dit artikel, ter keuring aanbiedt, verwittigt op het ogenblik van de keuring het station voor autokeuring hiervan. »
Art. 9.Een artikel 23quater, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23quater.§ 1. De periodieke keuringen moeten plaats vinden in de periode van twee maanden die de in artikel 23ter vermelde data voorafgaan.
Voor de voertuigen die onderworpen zijn aan een periodiciteit van zes maand of minder wordt deze periode teruggebracht tot één maand. » § 2. Het laattijdig aanbieden van een voertuig voor keuring mag geen wijzigingen van de periodiciteit tot gevolg hebben. § 3. De gebruiker kan zijn voertuig voor de periodieke keuring op een vroegere datum aanbieden, dan deze voorzien in § 1. In dit geval begint de geldigheidsperiode, zoals vastgesteld in artikel 23ter, te lopen vanaf de datum dat het voertuig aangeboden is.
Art. 10.Een artikel 23quinquies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23quinquies.De artikels 23ter, § 1, 4° tot 7° en 23sexies § 1, 5° zijn niet van toepassing indien het voertuig nog over een geldig keuringsbewijs beschikt zoals bedoeld in artikel 23novies, § 3 en het een opnieuw in verkeer stellen betreft ten gevolge van een inschrijving van het voertuig op naam van de andere echtgenoot of op naam van één van hun kinderen. In dit geval blijft de periodiciteit van de keuring behouden, maar wordt een administratieve keuring uitgevoerd vóór de inschrijving indien de toekomstige titularis niet de intentie heeft om de oude nummerplaat op zijn naam over te brengen. »
Art. 11.Een artikel 23sexies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23sexies.§ 1. Ongeacht de regels betreffende de periodieke keuringen, zijn niet-periodieke keuringen verplicht : 1° op elk verzoek van een bevoegde persoon;2° vóór de datum van opnieuw in het verkeer brengen, zowel op naam van dezelfde titularis als op naam van een nieuwe titularis, van elk voertuig : a) waarvan het keuringsbewijs werd ingetrokken door een bevoegde persoon bij de vaststelling van een overtreding op de bepalingen van dit besluit;b) dat een wijziging of verbouwing heeft ondergaan die betrekking heeft op het chassis, het koetswerk of op de uitrusting, met een wijziging van de technische kenmerken van het voertuig tot gevolg;c) waarvan het ingeslagen chassisnummer verduidelijkt, uitgewist of gewijzigd werd;d) dat, tengevolge van een ongeval, beschadigingen aan het chassis, de stuurinrichting, de ophanging of de reminrichting vertoont of dat een volledig verlies ondergaan heeft;3° vóór de inschrijving van een personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus, lijkauto of een voertuig op naam van een nieuwe titularis. Indien deze echter de echtgenoot of een kind is van de vorige titularis, wordt geen keuring uitgevoerd indien de toekomstige titularis de intentie heeft de oude nummerplaat op zijn naam over te brengen; indien hij deze overdracht niet wenst, wordt enkel een administratieve keuring vóór inschrijving uitgevoerd; 4° indien de herkeuring niet heeft plaatsgehad binnen de termijn bedoeld in artikel 23 septies, § 2;5° vóór de datum van eerste in verkeerstelling of de datum van opnieuw in verkeer stellen van voertuigen voor traag vervoer. § 2. De gebruikte voertuigen van de kategorieën M2, M3, N1, N2, N3, O2, O3 en O4, zoals gedefinieerd in artikel 1, § 1, zijn onderworpen aan een administratieve keuring vóór de inschrijving, namelijk met het oog op het aanvullen van het formulier tot aanvraag om inschrijving door een erkende keuringsinstelling.
De periode van geldigheid van dat formulier is twee maanden. § 3. De verzekeraar die het deskundig onderzoek heeft bevolen of elk bevoegde persoon die vaststelt dat een voertuig de beschadigingen of het verlies vermeld in § 1, 2°, d), van dit artikel heeft ondergaan, maakt hiervan melding bij het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur. § 4. Voor de niet periodieke keuring vermeld in § 1, 3° van dit artikel, moet het voertuig aangeboden worden met het voor dit voertuig laatst afgeleverd inschrijvingsbewijs en met ofwel de overeenkomstige nummerplaat, ofwel een handelaarsplaat en het bijhorende inschrijvingsbewijs. § 5. De niet-periodieke keuring wordt vervangen door een administratieve keuring wanneer het voertuig opnieuw in het verkeer wordt gebracht onder handelaarsplaat. »
Art. 12.Een artikel 23septies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23septies.§ 1. De gedeeltelijke keuringen zijn verplicht : 1° op elk verzoek van een bevoegde persoon;2° voor de voertuigen bedoeld in art.23decies §§ 2, 3 en 4; 3° voor de voertuigen bedoeld in artikel 23ter, §1, 4°, 6° en 7°, waarvoor overeenkomstig artikel 23novies, § 2, een identificatieverslag opgemaakt werd. § 2. De in § 1, 2°, van dit artikel vermelde keuring vindt plaats binnen een periode van twee maanden die volgt op het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande volledige of gedeeltelijke keuring, zoniet wordt een volledige keuring uitgevoerd. »
Art. 13.Een artikel 23octies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23octies.Vrijstellingen en bijzonder regime § 1. Zijn vrijgesteld van alle keuringen : 1° de aanhangwagens die uitsluitend door foorkramers worden gebruikt en eigen zijn aan dat beroep;2° de werfaanhangwagens;3° de voertuigen van de rijkswacht;4° de aanhangwagens waarvan de maximaal toegelaten massa niet meer dan 750 kg bedraagt;5° de voertuigen die, overeenkomstig de van kracht zijnde reglementering, voorzien zijn van een proefrittenplaat en een erbij horend geldig inschrijvingsbewijs;6° de auto's en de aanhangwagens, die uitsluitend rijden tussen de laad- en loskaaien, de opslagplaatsen, de loodsen en de magazijnen gelegen binnen de zee- of rivierhavens overeenkomstig een aanvullend gemeentelijk reglement met uitzondering van de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik en de minibussen. § 2. Bijzonder regime : De voertuigen voorzien van een nummerplaat beginnend met de letters CD zijn onderworpen aan een jaarlijkse keuring om de goede technische staat van het voertuig na te gaan, vanaf de datum dat het voertuig vier jaar wordt. »
Art. 14.Een artikel 23novies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23novies.§ 1. De keuringen geven aanleiding tot de afgifte van een identificatieverslag en/of een keuringsbewijs, waarvan het model bepaald wordt door de Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft of door zijn gemachtigde. § 2. Een identificatieverslag wordt afgeleverd bij de eerste van de periodieke keuringen of wanneer een of ander technisch gegeven van dit verslag niet meer overeenstemt met het voertuig.
Voor de voertuigen van de categorieën N2, N3, M2, M3, O3 en O4 geldt het als het document voorgeschreven in artikel 6, punt 1, c) van de richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten.
Voor deze voertuigen bevat het onder meer de gegevens van de "constructieplaat" en de plaat betreffende de afmetingen, zoals voorzien in de richtlijn 76/114/EEG, die in uitvoering werd gebracht door het koninklijk besluit van 26 februari 1981, houdende uitvoering van de richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeu-ring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen. § 3. Een keuringsbewijs wordt afgeleverd na elke volledige of gedeeltelijke keuring.
Het vermeldt : 1° de identificatiegegevens betreffende de erkende instelling die de keuring heeft uitgevoerd;2° de identificatiegegevens van het voertuig;3° voor minibussen en taxi's, het aantal zitplaatsen, andere dan de bestuurdersplaats;4° de eventuele technische gebreken aan onderdelen of groepen van onderdelen van het voertuig;5° de eventuele tekortkomingen ten opzichte van de reglementaire bepalingen;6° gegevens met betrekking tot keuringen waaraan het voertuig krachtens andere reglementaire bepalingen onderworpen is;7° bepaalde door de instelling voor latere keuringen nuttig geachte inlichtingen;8° de vervaldatum van de geldigheid van het keuringsbewijs.»
Art. 15.Een artikel 23decies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23decies.§ 1. De geldigheidsduur van het keuringsbewijs is gelijk aan de periode begrepen tussen het tijdstip van de keuring en de voorziene datum voor de eerstvolgende periodieke keuring, zoals bepaald in artikel 23ter, wanneer bij de keuring vastgesteld werd dat : 1° het voertuig noch technische gebreken, noch tekortkomingen ten opzichte van de reglementaire bepalingen vertoont;2° het voertuig bepaalde technische gebreken vertoont die, hoewel ze het niet gevaarlijk maken, van nabij moeten gevolgd worden;3° het voertuig bepaalde tekortkomingen ten opzichte van de reglementaire bepalingen vertoont, waaraan gemakkelijk kan verholpen worden. § 2. De geldigheidsduur van het keuringsbewijs bedraagt drie maanden indien, ongeacht eventuele tekortkomingen zoals bepaald in § 1 van dit artikel, enkel bepaalde administratieve tekortkomingen, omschreven door de Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft of door zijn gemachtigde, vastgesteld worden. § 3. De geldigheidsduur van het keuringsbewijs bedraagt vijftien dagen indien bij de keuring vastgesteld werd dat de staat van een onderdeel of van een groep van onderdelen of de tekortkomingen ten opzichte van de reglementaire bepalingen van zulke aard zijn dat het voertuig, zonder onmiddellijk gevaar op te leveren, ofwel dringend moet hersteld worden, ofwel moet gewijzigd worden om met de reglementering in overeenstemming te zijn. § 4. Het keuringsbewijs is zonder geldigheidsduur indien de staat van een onderdeel of van een groep van onderdelen of de tekortkomingen ten opzichte van de reglementaire bepalingen van die aard zijn dat het voertuig niet of niet meer in het verkeer mag gebracht worden.
In dergelijk geval wordt de melding "VERBODEN VOOR HET VERKEER" op het keuringsbewijs aangebracht. § 5. De kleur van het keuringsbewijs is groen in de gevallen bepaald in de §§ 1 en 2 van dit artikel, en rood in de gevallen bepaald in de §§ 3 en 4. § 6. Voor elk groen keuringsbewijs uitgereikt voor bedrijfsvoertuigen zoals bepaald in de §§ 1 en 2 wordt door de instelling een keuringsvignet gekleefd waarvan het model door de Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft of door zijn gemachtigde bepaald wordt. Het keuringsvignet vermeldt de vervaldatum van het keuringsbewijs en moet duidelijk zichtbaar blijven tot aan het volgende keuring : - op de binnenzijde van de voorruit, rechts bij motorvoertuigen, - in de nabijheid van de officiële nummerplaat op een effen, glad en niet-poreus vlak met een minimale hoogte van 8 cm en een minimale breedte van 10 cm bij aanhangwagens en opleggers, Ingeval van verlies, diefstal of beschadiging van het keuringsvignet verzoekt de titularis van het voertuig, de instelling die het origineel uitgereikt heeft, een duplicaat te kleven.
Art. 16.Een artikel 23undecies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 23undecies.De bedragen van de door de erkende instellingen voor autokeuringen te innen vergoedingen, de belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen, worden als volgt vastgesteld : 1° volledige keuring volgens bijlage 15, behalve de punten 1.1.17, 1.6, 7.9, 7.10 en 8.2 en remtesten met geladen voertuigen : a) een personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus of lijkauto : 980 frank; b) een autobus of autocar : 1.750 frank; c) een lichte vrachtauto of een kampeerauto waarvan de maximale toegelaten massa 3.500 kg niet overtreft : 1.100 frank; d) een vrachtauto, trekker of een kampeerauto waarvan de maximale toegelaten massa groter is dan 3.500 kg : 1.750 frank; e) een aanhangwagen of een oplegger waarvan de maximale toegelaten massa 3.500 kg niet overtreft : 980 frank; f) een aanhangwagen of een oplegger waarvan de maximale toegelaten massa groter is dan 3.500 kg : 1.450 frank; 2° gedeeltelijke keuring van een voertuig : a) op verzoek van een bevoegde persoon : 350 frank;b) ingevolge een administratieve keuring of herkeuring : 230 frank;c) ingevolge een technische herkeuring : 350 frank; 3° keuring van de overeenstemming met de in het proces-verbaal van goedkeuring of het Europees gelijkvormigheidsbewijs opgenomen gegevens tijdens een eerste periodieke keuring van een voertuig waarvan de maximale toegelaten massa : a) de 3.500 kg niet overtreft : 120 frank; b) hoger is dan 3.500 kg : 350 frank; 4° toeslag voor een laattijdige volledige keuring van een voertuig : 200 frank;5° wegen van een voertuig : 460 frank;6° opstellen, valideren en afleveren van een aanvraag om inschrijving : 120 frank;7° opstellen en afleveren van een uittreksel uit het goedkeuringsverslag : 230 frank;8° keuring van de inrichting tegen opspattend water : 180 frank; 9° gelijkvormigheidskeuring : a) keuring om de gelijkvormigheid van een voertuig vast te stellen en desgevallend afgifte van een als gelijkvormigheidsattest geldend bewijs, zonder opmeten van de remorganen : 2.420 frank; b) keuring om de gelijkvormigheid van een voertuig vast te stellen en desgevallend afgifte van een als gelijkvormigheidsattest geldend bewijs, met opmeten van de remorganen : 3.220 frank; c) validering of aflevering van een identificatieplaatje : 230 frank;10° opstellen en afleveren van een verslag voor autocars met het oog op het bekomen van de Duitse "Tempo-100" machtiging : 800 frank; 11° opstellen en afleveren op vrijwillige basis van een attest ter bevestiging van de keuring betreffende een "groener en veiliger" voertuig volgens bijlage 15, inzonderheid de punten 1.1.17, 1.6, en 8.2. alsook de keuring van de minimale profieldiepte van 2 mm van de banden : 350 frank; 12° afgifte van een duplicaat van elk origineel document dat werd afgeleverd : 350 frank;13° keuring van de lichtdoorlatendheid van de ruiten : 120 frank; 14° "milieukeuring" volgens bijlage 15, punt 8.2 : a) personenwagens, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en kampeerauto's met een motor met compressieontsteking : 350 frank;b) bedrijfsvoertuigen met een motor met compressieontsteking : 450 frank;c) voertuigen met een motor met elektrische ontsteking : 120 frank; 15° keuring van de snelheidsbegrenzer en/of tachograaf en van de installatie volgens bijlage 15 punten 7.9 en 7.10 : a) met snelheidssimulator : 1) voertuigen uitgerust met snelheidsbegrenzer en tachograaf : 920 frank;2) voertuigen die enkel moeten uitgerust worden met een snelheidsbegrenzer en waarvan de sturing verzekerd wordt door een tachograafsignaal : 920 frank;3) voertuigen die enkel moeten uitgerust worden met een snelheidsbegrenzer en waarvan de sturing verzekerd wordt door een ander dan een tachograafsignaal : 460 frank;4) voertuigen enkel uitgerust met een tacho-graaf : 460 frank;b) visuele keuring zonder snelheidssimulator : 460 frank;16° keuring met het daartoe voorziene toestel van : a) remmen : - zonder simulatie van lading : 200 frank; - met simulatie van lading : - voertuig met 2 assen : 1000 frank; - per bijkomende as ten opzichte van een voertuig met 2 assen : 200 frank; b) ophanging : 200 frank;c) verlichting : 200 frank; 17° keuring van de L.P.G.-installatie : a) volledige keuring : 520 frank;b) herkeuring : 350 frank;c) vereenvoudigde keuring : 180 frank; 18° keuring van de N.G.V.-installatie : a) volledige keuring : 520 frank;b) herkeuring : 350 frank;c) vereenvoudigde keuring : 180 frank; 19° A.D.R.-keuring : a) volledige keuring : 1.380 frank; b) herkeuring : 350 frank;c) verlenging van de geldigheidsduur of aflevering van het goedkeuringsdocument : 350 frank;20° keuring inzake kwaliteitsnormen, waaraan de voertuigen gebruikt voor ongeregeld bezoldigd vervoer van personen moeten voldoen : a) keuring per configuratie : 980 frank;b) toeslag voor een eerste keuring : 980 frank;c) toeslag voor een laattijdige aanbieding : 200 frank;21° keuring van een voertuig na ongeval : 4000 frank; 22° keuring volgens bijlage 15 van de punten 1.1.17 en 1.6 : 750 frank; 23° kleven van een vignet voor de verlenging van de geldigheid van een handelaars- of proefrittenplaat : 100 frank;24° kleven van een keuringsvignet voor het bevestigen van de geldigheid van de keuring : 150 frank.»
Art. 17.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 24.§ 1. Geen enkel volgens dit besluit aan de autokeuring onderworpen voertuig mag zich op de openbare weg bevinden, tenzij het voorzien is van een geldig keuringsbewijs, het overeenkomstig keuringsvignet en een met zijn gebruik overeenstemmend identificatieverslag of technische fiche, voor zover deze documenten vereist zijn.
Dit verbod geldt niet voor voertuigen die zich op de openbare weg bevinden om : 1° leeg en langs de kortste weg de verplaatsing te doen : a) tussen het station voor autokeuring en de woonplaats of exploitatiezetel van de titularis van het voertuig of de exploitatiezetel van de hersteller en omgekeerd;b) tussen de woonplaats of de exploitatiezetel van de titularis van het voertuig en de exploitatiezetel van de hersteller en omgekeerd;2° langs de kortste weg de verplaatsing te doen van de grenspost van binnenkomen in België tot de woonplaats of de exploitatiezetel van de titularis van het voertuig of het station voor autokeuring. § 2. Voor zover het voertuig ervan moet voorzien zijn, moeten het identificatieverslag en het keuringsbewijs vertoond worden op elk verzoek van een bevoegde persoon. Deze laatste trekt het keuringsbewijs in, bij vaststelling van een tekortkoming die een ernstig gevaar zou kunnen opleveren. § 3. De documenten die bij het voertuig horen te zijn, bevinden zich in het voertuig, wanneer dit in het verkeer gebruikt wordt.
Art. 18.In artikel 25 van hetzelfde besluit, worden de woorden "artikel 23, § 2, 1, e" vervangen door de woorden "artikel 23sexies, § 1, 2°, d. » .
Art. 19.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 26.Geen voertuig mag op de openbare weg gebruikt worden indien het inzake onderhoud en werking in een staat verkeert waarbij de verkeersveiligheid in het gedrang komt of wanneer het niet voldoet aan de bepalingen van dit besluit, en dit, ongeacht de keuringen uitgevoerd door de erkende instellingen. »
Art. 20.In artikel 32bis van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt 1.2. wordt vervangen door volgende bepaling : « 1.2. Afmetingen 1.2.1. De afmetingen van een voertuig of combinatie van voertuigen, de voertuigen uitgerust met afneembaar(bare) koetswerk(en) inbegrepen, worden gemeten met alle uitstekende delen inbegrepen. De lengte van de dissel van de aanhangwagen is begrepen in de lengte van de aanhangwagen. 1.2.2. Voor het meten van de afmetingen worden volgende onderdelen niet in aanmerking genomen : 1.2.2.1. Voor het meten van de breedte : - de voorzieningen voor douaneverzegelingen en de afscherming daarvan; - de voorzieningen voor de bevestiging van het dekzeil en de afscherming daarvan; - de verklikkerinrichtingen voor lekke banden; - de uitstekende flexibele delen van een opspatafscherming; - de verlichtingsuitrusting; - voor voertuigen van categorie M2 of M3, oprijplaten in bedrijfsklare toestand, de hefplatforms en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, mits zij minder dan 10 mm buiten de zijkant van het voertuig uitsteken en de hoeken van de naar voren of naar achteren gerichte oprijplaten zijn afgerond tot een straal van niet minder dan 5 mm; de randen moeten afgerond zijn tot een straal van ten minste 2,5 mm; - de achteruitkijkspiegels; - de bandspanningsmeters; - de opklapbare treden; - het bolle gedeelte van de zijkant van de banden, net boven het contactpunt met de grond. 1.2.2.2. Voor het meten van de lengte : - de wis- en sproeiinrichtingen; - de nummerplaten voor en achter; - de voorzieningen voor douaneverzegelingen en de afscherming daarvan; - de voorzieningen voor de bevestiging van het dekzeil en de afscherming daarvan; - de verlichtingsuitrusting; - de achteruitkijkspiegels; - de voorzieningen voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig; - de luchtinlaatpijpen; - de langsaanslagen voor afneembare carrosserieën; - de voetsteunen; - de stootrubbers; - de hefplatforms, de oprijplaten en soortgelijke uitrusting in bedrijfsklare toestand ten hoogste 200 mm uitstekend, mits het laadvermogen van het voertuig niet wordt verhoogd; - de koppelinrichtingen voor motorvoertuigen. 1.2.2.3. Voor het meten van de hoogte : - de antennes; - de stroomafnemers in uitgeschoven stand.
Bij voertuigen met een ashefinrichting wordt rekening gehouden met het effect van die inrichting. 1.2.3. Bij voertuigen in dienst gesteld vóór 17 september 1997 worden daarenboven, en dit tot 31 december 2006, volgende onderdelen niet in aanmerking genomen : 1.2.3.1. voor het meten van de breedte : a) de slijkweerders en spatschermen in soepel materiaal met een maximum overschrijding van 5 cm aan elke zijde;b) de scharnieren en de sluitingsinrichtingen van de deuren met een maximum overschrijding van 2,5 cm aan elke zijde;c) de inrichtingen voor het oprollen van de dekzeilen met een maximum overschrijding van 2,5 cm aan elke zijde. 1.2.3.2. voor het meten van de lengte : a) de beschermingsvoorzieningen voor en achter, hun bevestigingen inbegrepen;b) de achterste aërodynamische windgeleiders;c) de scharnieren en de sluitingsinrichtingen van de deuren;d) de inrichtingen voor het oprollen van de dekzeilen;e) de hefinrichtingen voor de achterste hefplatforms.De lengte van deze inrichtingen mag echter 2 % van de maximale lengte van het voertuig niet overschrijden, met uitzondering van de achterste beschermingsvoorzieningen van voertuigen gebruikt voor het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, waarbij de toegestane afwijking van 2 % op 3 % gebracht wordt. 1.2.4. Toleranties : 1.2.4.1. bij het keuren van voertuigen bedoeld onder 1.2.3., wordt een meettolerantie ten opzichte van de maximale waarde toegestaan van : a) hoogte : 1 %;b) breedte : 2 %;c) lengte : 1 %. De toegestane tolerantie op de breedte is niet van toepassing op de voertuigen bedoeld in punt 3.1.1., tweede zin.
Voor de voertuigen in dienst gesteld vanaf 17 september 1997 wordt er enkel een tolerantie van 1% toegestaan op de hoogte. 1.2.4.2. Geen enkele tolerantie is toegestaan bij voertuigen van de klasse I. 1.2.5. Het nazicht van de afmetingen heeft plaats met het voertuig in rijklare toestand zonder lading.
Voor de combinaties van voertuigen moet de meting van de lengte geschieden met de twee voertuigen opgesteld in rechte lijn. 2° in punt 1.4.1.1. wordt op het einde de volgende alinea toegevoegd : « Bij motorvoertuigen met vier assen waarvan twee gestuurde voorassen mag de maximale toegelaten massa in ton niet hoger zijn dan vijf maal het maatgetal van de afstand in meter tussen de voorste en de achterste as van het voertuig. » 3° in punt 2.1.1. worden de woorden "2,5 m" vervangen door de woorden "2,55 m"; 4° het punt 3.1. wordt vervangen door volgende bepalingen : 3.1. Afmetingen 3.1.1. De maximale breedte is vastgesteld op 2,55 m.
Deze maximumbreedte is echter vastgesteld op 2,60 m voor voertuigen waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een geleide temperatuur en waarvan elk van de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik is. 3.1.2. De maximale hoogte is vastgesteld op 4 m. 3.1.3. De maximale lengte is vastgesteld als volgt : 3.1.3.1. voor de motorvoertuigen : 12 m. 3.1.3.2. voor de aanhangwagens, met uitsluiting van de opleggers : 12 m. 3.1.3.3. voor de opleggers : a) de horizontale afstand tussen het middelpunt van de koppelpen en een willekeurig punt aan de voorzijde van de oplegger : 2,04 m;b) de afstand tussen het middelpunt van de koppelpen en de achterkant van de oplegger bij voertuigen in dienst gesteld vanaf 1 januari 1991 : 12 m. 3.1.3.4. voor de gelede voertuigen (trekker en oplegger) : 15,50 m.
Indien de oplegger beantwoordt aan de bepalingen van punt 3.1.3.3. van dit artikel, wordt de maximale lengte op 16,50 m. gebracht. 3.1.3.5. voor slepen (vrachtwagen en aanhangwagen) : 18,75 m indien de sleep voldoet aan de volgende voorwaarden : a) de parallel met de lengteas van de sleep gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie, verminderd met de afstand tussen de achterkant van het motorvoertuig en de voorkant van de aanhangwagen mag niet meer bedragen dan 15,65 m;b) de parallel met de lengteas van de sleep gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie mag niet meer bedragen dan 16,40 m. Voor het meten van deze afstanden wordt geen rekening gehouden met volgende elementen : - de laadruimte vóór het achterste punt van stuurcabine; - de in punt 1.2.2.2. genoemde inrichtingen; - uitstekende koelapparatuur en andere voorzieningen die zich vóór de laadruimte bevinden.
Indien de sleep niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt de maximale lengte beperkt tot 18 m.
Deze voorwaarden zijn verplichtend voor de slepen waarvan het trekkend voertuig in dienst is gesteld vanaf 17 september 1997 en voor alle slepen vanaf 1 januari 2007. » .
Art. 21.In artikel 37, § 4, van hetzelfde besluit worden, tussen de woorden "(L.P.G.)" en "aangedreven" de woorden "of aardgas (N.G.V.)" ingevoegd.
Art. 22.Bijlagen 14 en 15, vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde tekst, worden toegevoegd aan het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
Art. 23.In hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° de woorden "Bestuur van het Vervoer" worden vervangen overal door de woorden "Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur". 2° de woorden "Directie B1" worden overal vervangen door de woorden "Wegverkeer - Technische Directie.» 3° de woorden "Kantersteen 12, 1000 Brussel" worden overal vervangen door de woorden "Wetstraat 155, 1040 Brussel.» 4° in de Nederlandse tekst worden de woorden "schouwingsbewijs" en "technische controle" respectievelijk overal vervangen door de woorden "keuringsbewijs" en "autokeuring.» " 5° in artikel 78, § 2 a), worden de cijfers "000-2006010-50" vervangen door de cijfers "679-2006010-50".»
Art. 24.In artikel 46.1. 1° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, worden de cijfers "2,5" vervangen door de cijfers "2,55".
Art. 25.Artikel 7, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 juli 1977 betreffende het gebruik van vloeibaar gemaakt petroleumgas (L.P.G.) voor het aandrijven van auto's, gewijzigd bij het koninklijk van 12 december 1991, wordt opgeheven.
Art. 26.Artikel 8, lid 5 van het koninklijk besluit van 16 september 1991 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1991 en 1 december 1994, wordt opgeheven.
Art. 27.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999, met uitzondering van artikel 23ter, § 2, 3°b) et 4°, van artikel 23undecies, 21° en de punten 1.2, 1.3, 1.4 en 1.6 van de bijlage 15 die in werking treden op 1 juli 1999.
Art. 28.Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS
Bijlage 14 Gelijkwaardigheid van sommige niet-luchtgeveerde ophangingen en luchtgeveerde ophangingen voor een aangedreven as of aangedreven assen.
Een veringssysteem wordt erkend als gelijkwaardig aan luchtvering, indien het voldoet aan de hierna omschreven voorwaarden : 1. tijdens de vrije laagfrequente verticale uittrilling van de afgeveerde massa boven een aangedreven as of draaistel moeten de gemeten frequentie en de demping met de maximaal toegestane druk op de vering beantwoorden aan de in de punten 2 tot en met 5 omschreven grenzen;2. iedere as moet zijn uitgerust met hydraulische dempers.Op tandem-asdraaistellen moeten de dempers zodanig zijn geplaatst dat de trilling van het draaistel tot een minimum wordt beperkt; 3. de gemiddelde dempingsgraad D moet groter zijn dan 20 % van de kritische demping voor de vering in normale toestand met operationele hydraulische dempers;4. de dempingsgraad van de vering, wanneer alle hydraulische dempers verwijderd of buiten werking zijn, mag niet groter zijn dan 50 % van D;5. de frequentie van de afgeveerde massa boven de aangedreven as of het draaistel mag in een vrije verticale ruimte niet groter zijn dan 2 Hz; Voor een definitie van de frequentie en de demping van het veringssysteem : zie punt A. En voor een omschrijving van de testprocedures voor het meten van de frequentie en de demping : zie punt B. A) Definitie van frequentie en demping Voor deze definitie wordt een afgeveerde massa M (kg) boven een aangedreven as of asstel in aanmerking genomen. De as of het asstel heeft tussen het wegdek en de afgeveerde massa een totale verticale stijfheid van K newton/meter (N/m) en een totale dempingscoëfficiënt van C newton per meter per seconde (N/ms). De verticale verplaatsing (doorbuiging) van de afgeveerde massa is Z. De bewegingsvergelijking voor de vrije trilling van de afgeveerde massa is : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij « ln » de natuurlijke logaritme van de amplitudeverhouding is.
B) Testprocedure Voor de experimentele bepaling van de dempingsgraad D, de dempingsgraad wanneer de hydraulische dempers zijn verwijderd, en de frequentie F van de vering, moet het beladen voertuig : a) hetzij bij lage snelheid (5 km/h + 1 km/h) over een afstapje van 80 mm met het in figuur 1 aangegeven profiel worden gereden, waarbij de op frequentie en demping te analyseren uittrilling die is, welke optreedt nadat de wielen van de aangedreven as het afstapje zijn gepasseerd b) hetzij bij het chassis naar beneden worden getrokken, zodat de druk op de aangedreven as 1,5-maal zo groot als de maximale statistische waarde ervan is, waarbij de trek naar beneden plotseling wordt opgeheven en de daaropvolgende trilling wordt geanalyseerd c) hetzij bij het chassis naar omhoog worden getrokken, zodat de afgeveerde massa 80 mm boven de aangedreven as wordt geheven, waarbij de trek naar boven plotseling wordt opgeheven en de daaropvolgende trilling wordt geanalyseerd d) hetzij aan andere tests worden onderworpen, voor zover de fabrikant ten genoegen van de technische dienst heeft aangetoond dat die gelijkwaardig zijn. Op het voertuig moet tussen de aangedreven as en het chassis, onmiddellijk boven de aangedreven as, een doorbuigingstransductor worden aangebracht. Door het meten van het tijdsinterval tussen de eerste en de tweede compressiepiek op de aan de hand daarvan verkregen lijn, kunnen de frequentie F en door het meten van de amptitudeverhouding op die lijn, de demping worden gevonden. Voor aangedreven tandemasstellen moeten de doorbuigingstransductors worden aangebracht tussen iedere aangedreven as en het zich onmiddellijk daarboven bevindende gedeelte van het chassis.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS
Bijlage 15 A. Categorieën van voertuigen De categorieën zijn gedefinieerd als hieronder, met als referentie de categorieën bepaald in artikel 1 § 1, van dit besluit.
Categorie 1 : voertuigen M2 en M3 Categorie 2 : voertuigen N2 en N3 Categorie 3 : voertuigen O2, O3 en O4 Categorie 4 : taxi's en ziekenwagens Categorie 5 : voertuigen N1, met uitzondering van landbouwtraktoren en landbouwmachines Categorie 6 : voertuigen M1 B. Te controleren punten 1. Reminstallaties De controle van de reminstallaties voor de voertuigen van categorie 1 tot 6 heeft betrekking op de volgende punten. De tijdens de controle verkregen waarden moeten, voor zover dat mogelijk is, voldoen aan de technische normen van Richtlijn 71/320/EEG (1). 1.1.Mechanische toestand en werking 1.1.1. Draaipunten van het voetrempedaal : - zit te strak - heeft versleten lagering - vertoont te veel slijtage/speling 1.1.2.Staat en slag van het bedieningspedaal - de vrije slag is te groot of te klein - de remschakeling komt moeilijk terug in de rustpositie - het anti-sliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden 1.1.3.Vacuumpomp of compressor en reservoirs - de voor het efficiënt functioneren van de remmen benodigde lucht- en/of vacuumdruk komt te traag tot stand - er is te weinig lucht- en/of vacuumdruk voor het ten minste tweemaal aantrekken van de rem nadat het waarschuwingssignaal heeft gewerkt (of een meetinstrument gevaar signaleert) - er is duidelijk drukverlies ten gevolge van een luchtlek of er zijn waarneembare luchtlekken 1.1.4.Lage-drukverklikker of -manometer - de lage-drukindicator/manometer werkt slecht of is defect 1.1.5.Handremventiel - vertoont barsten of beschadiging, te grote slijtage - de regelklep werkt slecht - de bedieningsschakelaar is niet goed op de klepstang bevestigd of het afsluiterhuis zit los - de koppelingen zitten los of het systeem lekt - functioneert niet behoorlijk 1.1.6.Parkeerrem, bedieningshendel, parkeerremvergrendeling - de vergrendeling blijft niet goed vastzitten - de scharnierpin van de hefboom of de vergrendeling vertonen te veel slijtage - te grote beweeglijkheid van de hendel wijst op een verkeerde afstelling 1.1.7.Remkleppen (voetkleppen, ontluchtingsventielen, regelkleppen, enz.) - er is beschadiging, te grote luchtlekkage - het olieverlies uit de compressor is te groot - zitten los/zijn slecht gemonteerd - er is verlies van remvloeistof 1.1.8.Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagens - afsluitkranen of zelfsluitende kleppen defect - zitten los/zijn slecht gemonteerd - lekken 1.1.9.Energie- of drukreservoir - is beschadigd, gecorrodeerd, lekt - het ontwateringsventiel werkt niet - zit los/is slecht gemonteerd 1.1.10. Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen) - de rembekrachtiging is defect of ineffectief - de hoofdcilinder is defect of lekt - de hoofdcilinder zit los - er is te weinig remvloeistof - de kap van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt - het controlelampje voor de remvloeistof licht op of is defect - het waarschuwingssignaal met betrekking tot de remvloeistof werkt slecht 1.1.11. Niet-flexibele remleidingen - Er is gevaar voor defecten of breuken - Er zijn lekken in leidingen of koppelingen - Er is beschadiging of te veel corrosie - De leidingen zijn verkeerd gemonteerd 1.1.12. Remslangen - Er is gevaar voor defecten of scheuren - De remslangen zijn beschadigd, doorgeschuurd, te kort, getordeerd - De slangen of koppelingen vertonen lekken - De slangen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen - De slangen vertonen porositeit 1.1.13. Remvoeringen/remblokken - Vertonen te veel slijtage - Zijn vervuild (olie, vet, enz.) 1.1.14. Remtrommels, remschijven - Vertonen te veel slijtage, kerven, scheuren, zitten los of zijn gebroken - Zijn vuil (olie, vet, enz.) - De ankerplaat zit los 1.1.15. Remkabels, stangen, hendels, overbrenging - De kabels zijn beschadigd, geknikt - Er is te veel slijtage of corrosie - De bevestiging van de kabels of stangen zijn niet geborgd - De kabelgeleiding is defect - De werking van het remsysteem wordt belemmerd - Abnormale beweeglijkheid van de hendel/stangen/overbrenging wijst op slechte afstelling of te veel slijtage 1.1.16. Remcilinders (veerremcilinders en hydraulische remcilinders inbegrepen) - Vertonen barsten of beschadiging - Lekken - Zitten los/zijn niet goed gemonteerd - Vertonen te veel corrosie - De slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te groot - De stofkap ontbreekt of vertoont te veel beschadiging 1.1.17. Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar - De overbrenging is defect - Is niet juist afgesteld - Is geblokkeerd, werkt niet - Ontbreekt 1.1.18. Zelfafstellende remhefbomen (indien aanwezig) - Zijn geblokkeerd of vertonen abnormale beweeglijkheid die wijst op te veel slijtage of verkeerde afstelling - Zijn defect 1.1.19. Retarder (indien gemonteerd of voorgeschreven) - De koppelstukken of bevestigingen zijn slecht - Is defect 1.2. Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem 1.2.1.Remkracht (geleidelijk tot maximum opgevoerde kracht) - Onvoldoende remkracht op een of meerdere wielen - De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 75 % van de hoogste geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as.
In het geval van een remtest op de weg wijkt het voertuig te veel af van de rechte weg - De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering) - Abnormaal hoge reactietijd voor een of meer wielen - De remkracht vertoont te grote schommelingen doordat de remschijven vervormd of de remtrommels ovaal zijn 1.2.2.Bedrijfszekerheid - Een rempercentage dat bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen, indien uitvoerbaar, minder bedraagt dan : - Minimumbedrijfszekerheid remsystemen Categorie 1 : 50 % (2) Categorie 2 : 43 % (3) Categorie 3 : 40 % (4) Categorie 4 : 50 % Categorie 5 : 45 % (5) Categorie 6 : 50 % of - De remkracht is kleiner dan de referentiewaarden, indien deze door de fabrikant van het voertuig voor de as van het voertuig zijn opgegeven (6) 1.3. Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem) 1.3.1.Remkracht - Rem werkt aan één kant niet - De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 75 % van de hoogste geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as - De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering) - Het automatisch remsysteem voor de aanhanger werkt niet 1.3.2.Bedrijfszekerheid - Voor alle categorieën voertuigen een rempercentage kleiner dan 50 % (7) van de in punt 1.2.2. beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen 1.4. Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem 1.4.1.Remkracht - De rem werkt aan één kant niet 1.4.2.Bedrijfszekerheid - Voor alle categorieën voertuigen een rempercentage kleiner dan 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, kleiner dan 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde 1.5. Remkracht van de retarder of motorrem - Niet regelbaar (retarder) - Er is een defect 1.6.Anti-blokkeersysteem - Het waarschuwingssignaal van het anti-blokkeersysteem is defect - Het systeem is defect 2.Stuurinrichting en stuurwiel Voor voertuigen in de categorieën 1 en 2 2.1. Mechanische toestand 2.2. Stuurwiel 2.3. Speling in de stuurinrichting 2.4. Wiellagers Voor voertuigen in de categorieën 4, 5 en 6 2.5. Mechanische toestand 2.6. Speling in de stuurinrichting 2.7. Bevestiging van de stuurinrichting 2.8. Wiellagers 3. Zicht Voertuigen in de categorieën 1 tot 6 3.1. Gezichtsveld 3.2. Toestand van de ruiten 3.3. Achteruitkijkspiegels 3.4. Ruitewisser 3.5. Ruitesproeier 4. Lichten, reflecterende inrichtingen en elektrische installaties Voertuigen in de categorieën 1 tot 6 4.1. Groot licht en dimlicht 4.1.1. Toestand en werking 4.1.2. Richting 4.1.3. Schakelaars 4.1.4. Zichtbaarheid 4.2. Breedtelichten, achterlichten en markeringslichten 4.2.1. Toestand en werking 4.2.2. Kleur en zichtbaarheid 4.3. Stoplichten 4.3.1. Toestand en werking 4.3.2. Kleur en zichtbaarheid 4.4. Richtingaanwijzers 4.4.1. Toestand en werking 4.4.2. Kleur en zichtbaarheid 4.4.3. Schakelaars 4.4.4. Knippersnelheid 4.5. Mistlichten voor en achter 4.5.1. Plaatsing 4.5.2. Toestand en werking 4.5.3. Kleur en zichtbaarheid 4.6. Achteruitrijlichten 4.6.1. Toestand en werking 4.6.2. Kleur en zichtbaarheid 4.7. Achterkentekenplaatverlichting 4.8. Retroflectoren Toestand en kleur 4.9. Verklikkersignalen 4.10. Elektrische verbindingen tussen trekkend voertuig en aanhangwagen of oplegger 4.11. Elektrische bedrading 5. Assen, wielen, banden, vering Voertuigen in de categorieën 1 tot 6 5.1. Assen 5.2. Wielen en banden 5.3. Vering (wielophanging) 6. Chassis en met het chassis verbonden delen Voertuigen in de categorieën 1, 2 en 3 6.1. Chassis of frame en bevestigingen 6.1.1. Algemene toestand 6.1.2. Uitlaatpijpen en dempers 6.1.3. Tanks en brandstofleidingen 6.1.4. Geometrische kenmerken en staat van de bescherming aan de achterzijde van bedrijfsvoertuigen 6.1.5. Bevestiging van het reservewiel 6.1.6. Koppelingsinrichting van trekkende voertuigen, aanhangwagens en opleggers 6.2. Cabine en koetswerk 6.2.1. Algemene toestand 6.2.2. Bevestiging 6.2.3. Portieren en sloten 6.2.4. Bodem 6.2.5. Bestuurderszitplaats 6.2.6. Treeplanken Voertuigen in de categorieën 4, 5 en 6 6.3. Chassis of frame 6.3.1. Algemene toestand 6.3.2. Uitlaatpijpen en dempers 6.3.3. Tanks en brandstofleidingen 6.3.4. Bevestiging van het reservewiel 6.3.5. Veiligheid van de koppelingsinrichting (indien aanwezig) 6.4. Koetswerk 6.4.1. Toestand van de structuur 6.4.2. Portieren en sloten 7. Diverse uitrustingen Voertuigen in de categorieën 1 en 2 7.1. Veiligheidsgordels 7.2. Brandblusser 7.3. Sloten en beveiligingen tegen diefstal 7.4. Gevarendriehoek 7.5. Verbandtrommel 7.6. Wielblokken 7.7. Claxon 7.8. Snelheidsmeter 7.9. Tachograaf (aanwezigheid en verzegeling) - controleer de geldigheid van de tachograafplaat indien deze is voorgeschreven krachtens Verordening (EEG) nr. 3821/85 (8) - controleer bij twijfel of de omtrek van de banden of de afmeting ervan overeenkomt met de gegevens op de tachograafplaat - waar mogelijk, controleer of de zegels van de tachograaf, en van alle andere eventuele voorzieningen ter bescherming van de verbindingen tegen bedrog, intact zijn - waar mogelijk, de juiste werking van de tachograaf nazien 7.10. Snelheidsbegrenzer - waar mogelijk, controleer of de snelheidsbegrenzer is geïnstalleerd conform artikel 77 van onderhavig besluit - controleer de geldigheid van de snelheidsbegrenzerplaat - waar mogelijk, controleer of de zegels van de snelheidsbegrenzer, en van alle andere eventuele voorzieningen ter bescherming van de verbindingen tegen bedrog, intact zijn - waar mogelijk, de juiste werking van de snelheidsbegrenzer nazien - Voertuigen in de categorieën 4, 5 en 6 7.1. Bevestiging van de bestuurderszitplaats 7.2. Bevestiging van de accu 7.3. Claxon 7.4. Gevarendriehoek 7.5. Veiligheidsgordels 7.5.1. Veiligheid van de bevestigingen 7.5.2. Toestand van de gordels 7.5.3. Werking 8. Overlastfactoren Voertuigen in de categorieën 1, 2, 4, 5 en 6 8.1. Geluid 8.2. Uitlaatemissies 8.2.1. Motorvoertuigen uitgerust met een motor met elektrische ontsteking (benzine) a) De uitlaatemissies worden niet geregeld door middel van een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een gesloten driewegkatalysator met lambdasonde bvb.: 1) Visuele inspectie van het uitlaatsysteem, teneinde na te gaan of er geen lekken zijn 2) Visuele inspectie van het emissiebestrijdingssysteem, indien aanwezig, teneinde na te gaan of de noodzakelijke apparatuur aanwezig is. Na een redelijke termijn voor het conditioneren van de motor, rekening houdend met de aanbevelingen van de voertuigconstructeur, dient het koolmonoxyde (CO)-gehalte van de uitlaatgassen te worden gemeten bij stationair (onbelast) draaien van de motor.
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen, mag niet groter zijn dan : - voor voertuigen die voor de eerste keer ingeschreven of in het verkeer gebracht zijn voor 1 oktober 1986 : CO : 4,5 vol. %, - voor voertuigen die vanaf 1 oktober 1986 voor de eerste keer ingeschreven of in het verkeer gebracht zijn : CO : 3,5 vol. %. b) De uitlaatemissies worden geregeld door middel van een geavanceerd emissiebestrijdings-systeem zoals een gesloten driewegkatalysator met lambdasonde 1) Visuele inspectie van het uitlaatsysteem, teneinde na te gaan of er geen lekken zijn en of het systeem in al zijn onderdelen compleet is.2) Visuele inspectie van het emissiebestrijdingssysteem, teneinde te verifiëren dat de noodzakelijke apparatuur aanwezig is.3) Vaststelling van de doeltreffendheid van het emissiebestrijdingssysteem door meting van de lambdawaarde en van het CO-gehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4.4) Emissies ter hoogte van de uitlaatpijp - grenswaarden - Meting bij stationair draaien : Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen mag de CO-grenswaarde van 0,5 vol.% niet overschrijden. - Meting bij opgevoerd toerental van ten minste 2 000 min-1 met onbelaste motor : CO-gehalte : niet groter dan 0,3 vol. % Lambda : 1 + 0,03 of in overeenstemming met de specificaties van de constructeur 8.2.2. Motorvoertuigen uitgerust met een motor met compressieontsteking (dieselmotor) Meting van de opaciteit van de uitlaatgassen geschiedt door middel van de vrije acceleratieproef (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt). De opaciteit mag niet groter zijn dan : - 2,5 m-1 voor dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging - 3,0 m-1 voor dieselmotoren met drukvulling Voertuigen die vóór 1 januari 1980 voor de eerste keer zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht behoeven aan deze voorwaarden niet te voldoen. 8.2.3. Controleapparatuur Voor het controleren van de emissies van de voertuigen wordt gebruik gemaakt van apparatuur waarmee nauwkeurig kan worden nagegaan of aan de door de constructeur voorgeschreven of opgegeven grenswaarden wordt voldaan. 8.3. Radio-ontstoring 9. Aanvullende controles Voertuigen in de categorie 1 9.1. Nooduitgang(en) (met inbegrip van hamers om ruiten in te slaan), borden met opschrift « nooduitgang » 9.2. Verwarming 9.3. Luchtcirculatie 9.4. Zitplaatsindeling 9.5. Binnenverlichting 10. Identificatie van het voertuig Voertuigen in de categorieën 1 tot 6. 10.1. Kentekenplaat 10.2. Chassisnummer Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS _______ Nota's (1) Richtlijn 71/320/EEG van de Raad van 26 juli 1971, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PB nr.L 202 van 6.9.1971, blz. 37), Richtlijn laatst gewijzigd bij Richtlijn 91/422/EEG van de Commissie (PB nr. L 233 van 22.8.1991, blz. 21). (2) 48 % voor voertuigen van categorie 1 die niet zijn uitgerust met ABS of die vóór 1 oktober 1991 zijn goedgekeurd.(3) 45 % voor de voertuigen van de categorie 2 waarvan het nummer van het proces-verbaal van goedkeuring begint met het getal 88 of hoger (4) 43 % voor de voertuigen van de categorie 3 waarvan het nummer van het proces-verbaal van goedkeuring begint met het getal 88 of hoger (5) 50 % voor de voertuigen van de categorie 5 waarvan het nummer van het proces-verbaal van goedkeuring begint met het getal 88 of hoger (6) De referentiewaarde voor de as is de remkracht (uitgedrukt in Newton) die moet uitgeoefend worden om de voorgeschreven minimum remkracht bij het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft, te verkrijgen.(7) Voor voertuigen in de categorieën 2 en 5 wordt de minimale rem-efficiëntie van de noodrem (niet gedekt door de richtlijn 71/320/EEG zoals gewijzigd door de richtlijn 75/647/EEG van de Commissie) vastgelegd op 2,2 m/s5.(8) Verordening (EEG) nr.3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB nr. L 370 van 31.12.1985, blz. 8). Verordening laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2479/95 van de Commissie (PB nr. L256 van 26.10.1995, blz. 8).