gepubliceerd op 18 oktober 2004
Koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur . - Tweede addendum
14 JUNI 2004. - Koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur (1). - Tweede addendum
ADVIES 36.992/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 16 april 2004 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Overheidsbedrijven verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur", heeft op 10 mei 2004 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
ALGEMENE OPMERKINGEN Voorafgaande vormvereisten Krachtens artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, moeten de gewesten betrokken worden bij het ontwerpen van verschillende bepalingen van het ontwerp.
Er wordt aan herinnerd dat de formaliteit dat de gewestregeringen moeten worden betrokken bij het ontwerpen van regelingen inhoudt dat die regeringen van gedachten moeten kunnen wisselen over een tekst die ze vooraf hebben gekregen en waarover ze zich als zodanig en met volledige kennis van zaken moeten kunnen uitspreken.
Uit de gegevens die bij de adviesaanvraag gevoegd zijn kan niet worden afgeleid dat deze formaliteit als vervuld kan worden beschouwd.
In de kennisgevingsbrief van 18 maart 2004 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering namelijk het volgende gesteld : « - merkt op dat, gelet op de gestelde korte termijn, zij geen gemotiveerd advies van haar administratie ontvangen heeft en enkel een eerste principieel advies kan geven mits overeengekomen dat ze zich het recht voorbehoudt een bijkomend advies uit te brengen; - hecht haar goedkeuring aan het ontwerp van koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en aan het koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, mits de volgende opmerking : Art. 199, § 1, 1°, van het ontwerp van koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur zou moeten worden aangevuld met een uitgebreidere definitie over de opdrachten van Infrabel inzake de vernieuwing van en de nieuwe investeringen in de spoorweginfrastructuur, of op zijn minst uitdrukkelijk moeten verwijzen naar bepalingen van art. 7, § 2. » De Waalse Gewestregering van haar kant wijst op het volgende in haar brief van dezelfde datum : « Le Gouvernement regrette que la procédure de consultation des Régions sur le projet d'arrêté royal remplaçant l'arrêté royal du 12 mars 2003 relatif aux conditions d'utilisation de l'infrastructure ferroviaire, ait été peu conforme aux dispositions de concertation en vigueur.
En conséquence, le Gouvernement donne un premier avis sur base d'une première lecture rapide du projet d'arrêté royal (...).
Le Gouvernement se réserve le droit de donner un avis complémentaire après approfondissement de l'examen d'une série de points. » Wat betreft het betrekken van de Vlaamse Regering bij het ontwerp, bevat het dossier weliswaar een brief van 18 maart 2004 van de Vlaamse Minister van Mobiliteit aan de Minister-President van de Vlaamse Regering betreffende het ontworpen besluit, alsmede een brief van de federale Minister van Mobiliteit en Sociale Economie aan de Minister-President van de Vlaamse Regering, maar bevat het geen enkel document waarbij de Vlaamse Regering haar standpunt aan de federale Regering kenbaar maakt.
Op basis van deze enkele gegevens kan er niet van uit worden gegaan dat de voormelde regeringen ten volle bij het ontwerp betrokken zijn geweest.
Rechtsgrond 1. In het onderzochte ontwerp worden de artikelen 450 tot 460 en 465 van de programmawet van 22 december 2003 als rechtsgrond opgegeven. Het kan derhalve niet worden uitgevaardigd vóór de inwerkingtreding van de voornoemde wetsbepalingen, welke inwerkingtreding de Koning dient vast te stellen overeenkomstig artikel 460 van de genoemde programmawet. 2. In de nota aan de Ministerraad d.d. 26 maart 2003, die opgenomen is in het bij de adviesaanvraag gevoegde dossier, wordt gesteld dat het onderzochte ontwerp "kadert in een globale hervorming van de juridische structuren van de N.M.B.S.", die de volgende fasen omvat : - de oprichting, bij het onderzochte ontwerp, van twee juridische entiteiten bestemd voor de verwerving van de eigendom enerzijds en voor het beheer van deze infrastructuur anderzijds, respectievelijk het Fonds voor spoorweginfrastructuur en Infrabel genoemd; - de aanpassing van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, rekening houdend met de oprichting van Infrabel, de vennootschap voor het beheer van spoorweginfrastructuur (2); - de toekomstige filialisering van het spoorwegvervoer van de N.M.B.S. Voorts staat in het Verslag aan de Koning het volgende : « Na deze reorganisatie zal de N.M.B.S. een holdingvennootschap zijn die haar deelnemingen in haar dochtervennootschap transport en in de infrastructuurbeheerder zal aanhouden en beheren. Zij zal coördinatie- en ondersteuningsactiviteiten verrichten ten behoeve van de groep (financieel en thesauriebeheer, gemeenschappelijke aankopen, juridische dienst, enz.) en instaan voor de terbeschikkingstelling van het personeel aan haar dochtervennootschap transport en aan de infrastructuurbeheerder. Zij zal bovendien instaan voor bepaalde operationele activiteiten, inzonderheid op het gebied van veiligheid en bewaking. Aldus maakt de holdingstructuur het behoud van bepaalde synergieën op het gebied van kosten mogelijk; zij creëert eveneens een interface die toelaat om op het niveau van de N.M.B.S. een meer globale visie van de infrastructuurbehoeften en de vereiste investeringen te definiëren. De N.M.B.S. blijft de begunstigde van de Staatstoelagen van de normalisering van de rekeningen betreffende pensioenen en arbeidsongevallen. » Deze herstructurering zal gepaard gaan met de opheffing van de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten, en met de overdracht van zijn bevoegdheden aan Infrabel.
De Spoordienst voor de toewijzing en heffing van rechten is opgericht bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, in het kader van een eerste fase in de omzetting van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering. Gelet op de optie van de federale overheid bij deze eerste poging tot omzetting, namelijk het behoud van de eenheid van de N.M.B.S., was het noodzakelijk deze Spoordienst op te richten met het oog op de naleving van de artikelen 4, lid 2, en 14, lid 2, van de genoemde richtlijn, die het volgende bepalen : « Art. 4.2. Is de infrastructuurbeheerder in juridisch of organisatorisch opzicht of wat de besluitvorming betreft, niet onafhankelijk van spoorwegondernemingen, dan vallen de in dit hoofdstuk beschreven taken (3), met uitzondering van de inning van de gebruiksrechten, onder de bevoegdheid van een tariferingsinstantie die wel in juridisch of organisatorisch opzicht of wat de besluitvorming betreft onafhankelijk is van spoorwegondernemingen. » « Art. 14.2. Indien de infrastructuurbeheerder in juridisch of organisatorisch opzicht, of wat de besluitvorming betreft, niet onafhankelijk is van een spoorwegonderneming, worden de in lid 1 bedoelde en in dit hoofdstuk omschreven taken (4) uitgeoefend door een toewijzende instantie die in juridisch of organisatorisch opzicht en wat de besluitvorming betreft, onafhankelijk is van een spoorwegonderneming. » Wat betreft de onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder, dient acht te worden geslagen op artikel 6, lid 1 en 2, van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, dat als volgt geredigeerd is : « 1. De lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de boekhouding van de activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de vervoerdiensten gescheiden is van die van de activiteiten betreffende het beheer van de spoorweginfrastructuur. De voor een van deze twee activiteiten verstrekte steun mag niet worden overgedragen naar de andere activiteit.
Dit verbod moet terug te vinden zijn in de wijze waarop de boekhoudingen van deze twee activiteiten gevoerd worden. 2. De lid-Staten kunnen voorts bepalen dat deze scheiding tot uitdrukking komt in het bestaan van afzonderlijke afdelingen binnen een zelfde onderneming of dat de infrastructuur door een afzonderlijke eenheid wordt beheerd.» Ondanks de bepalingen waaruit blijkt dat de invloed van de N.M.B.S. zal worden beperkt tot minder dan 20 % van de stemmen (5) en ondanks de regels inzake onverenigbaarheid waarin het ontworpen artikel 212 voorziet, is de onafhankelijkheid van Infrabel ten opzichte van de N.M.B.S. en haar toekomstige dochtervennootschap voor vervoer per spoor onvoldoende gewaarborgd.
Immers : - de N.M.B.S. zou "coördinatie- en ondersteuningsactiviteiten (blijven) verrichten ten behoeve van de groep (financieel en thesauriebeheer, gemeenschappelijke aankopen, juridische dienst, enz.)", welke bewoordingen het niet mogelijk maken uit te sluiten dat die activiteiten van die aard kunnen zijn dat de N.M.B.S. daardoor, in haar hoedanigheid van holding, een doorslaggevende invloed kan uitoefenen op de beslissingen van Infrabel; - Infrabel zou niet beschikken over eigen personeel, aangezien al haar menselijke middelen personeelsleden van de N.M.B.S. zouden zijn, die haar voorlopig ter beschikking worden gesteld (6); - de N.M.B.S. zal een interface creëren die het mogelijk maakt om op het niveau van de N.M.B.S. een meer algemene visie van de infrastructuurbehoeften en de vereiste investeringen te definiëren; zulke bevoegdheden kunnen eveneens een grote invloed hebben op de beslissingen, zowel van de holding ten aanzien van Infrabel, als van de organen van die dochtervennootschap.
Bijgevolg is het strijdig met de artikelen 4.2. en 14.2. van de voormelde richtlijn 2001/14/EG om Infrabel te belasten met de taken bepaald in artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 199, § 1, 4° en 5°, van de voormelde wet van 21 maart 1991), welke taken thans nog zijn toevertrouwd aan de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten (7).
Het is onder het voorbehoud van deze algemene opmerking dat de volgende bijzondere opmerkingen worden gemaakt.
BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 1. Naar de onderscheiden regelingen die men bij het ontwerp wil wijzigen, behoort in de aanhef te worden verwezen met vermelding van alle nog geldende wijzigingen ervan.2. Sedert de inwerkingtreding van de wet van 2 april 2003 tot wijziging van sommige aspecten van de wetgeving met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van de afdeling wetgeving van de Raad van State behoeft in de aanhef niet meer te worden verwezen naar het besluit van de Regering over het verzoek aan de Raad van State om binnen ten hoogste dertig dagen advies uit te brengen. Het achtste lid van de aanhef dient dan ook te vervallen.
Dispositief Artikel 2, § 1 van het ontwerp Artikel 451 van de programmawet van 22 december 2003 luidt als volgt : «
Art. 451.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de Belgische Staat en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (hierna genoemd de "N.M.B.S.") toelaten een naamloze vennootschap van publiek recht op te richten die de beheerder zal zijn van de spoorweginfrastructuur, zoals gedefinieerd in artikel 3 van voornoemde richtlijn 91/440/EEG, van het gehele Belgisch spoorwegnet (deze vennootschap zal hierna de "infrastructuurbeheerder" worden genoemd). » Gelet op het feit dat de Staat krachtens artikel 3, § 2, van het ontwerp eveneens aandeelhouder wordt van Infrabel, behoort het woord "alleen" te vervallen.
Artikel 3 van het ontwerp De reikwijdte van artikel 3, § 3, tweede lid, van het ontwerp is niet duidelijk voor de Raad van State. De artikelsgewijze commentaar zou op zijn minst op dit punt kunnen worden aangevuld.
Artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 200) 1. Artikel 452, § 1, 1°, van de programmawet van 22 december 2003 luidt als volgt : « Art.452. § 1. De infrastructuurbeheerder heeft tot doel : 1° het onderhouden en het beheren van de spoorweginfrastructuur en, in de verrichting bedoeld in artikel 454, § 1, het verwerven, het bouwen en het vernieuwen van deze infrastructuur;" Artikel 454, § 1 en § 2, eerste lid, van de programmawet van 22 december 2003 luidt als volgt : «
Art. 454.§ 1. De N.M.B.S. draagt aan de infrastructuurbeheerder, door inbreng van een bedrijfsafdeling of een gedeeltelijke splitsing, al haar activa en passiva (met inbegrip van de rechten en verplichtingen buiten balans) over die betrekking hebben op het beheer en de financiering van de spoorweginfrastructuur, met uitwerking op 1 januari 2005, tegen de voorwaarden en nadere modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. § 2. Als alternatief voor de verrichting bedoeld in § 1, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, bepalen dat de N.M.B.S. de in het tweede lid bepaalde activa en de leningen die daarop betrekking hebben, overdraagt aan een instelling van openbaar nut die als doel heeft onder meer het verwerven, het aanleggen en het vernieuwen van deze infrastructuur. » Uit de omstandigheid dat in het voormelde artikel 454, § 2, de woorden "het verwerven, het aanleggen en het vernieuwen" worden gebruikt, blijkt dat de instelling die in deze bepaling wordt bedoeld, namelijk het Fonds voor spoorweginfrastructuur, onder meer tot taak moet hebben de spoorweginfrastructuur te "verwerven en aan te leggen".
Die beide taken mogen bijgevolg niet in het ontworpen artikel 200, § 3, worden vermeld onder de gegevens vervat in het meerjarig investeringsplan van Infrabel.
In de programmawet van 22 december 2003 wordt in artikel 452, § 1, 1°, en in artikel 454, § 2, de Franse term "acquisition" in de Nederlandse versie weergegeven door "verwerven", terwijl in artikel 5 van het ontwerp, het ontworpen artikel 200, § 3, diezelfde Franse term in de Nederlandse lezing wordt weergegeven door "aanschaffing".
In hetzelfde ontworpen artikel beantwoordt aan de Franse term "aménagement" in de Nederlandse lezing "inrichting", terwijl in het eerdergenoemde artikel 452, § 1, 1°, van de programmawet aan het Franse "construction" in het Nederlands "bouwen" beantwoordt, en in het eerdergenoemde artikel 454, § 2, van diezelfde programmawet aan datzelfde "construction" in het Nederlands "aanleggen" beantwoordt.
De term "aanleggen" wordt evenwel dikwijls gebezigd als equivalent van het Franse "aménagement". Er is dus sprake van terminologische verwarring. 2. In het ontworpen artikel 200, § 4, is de bevoorrechte rol ten opzichte van de andere spoorwegmaatschappijen die aan de N.M.B.S. wordt toebedeeld in het raam van de goedkeuring van het ondernemingsplan van Infrabel en van de jaarlijkse aanpassingen ervan, niet in overeenstemming met het beginsel van de onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder, noch met het beginsel van de gelijke behandeling van de onderscheiden spoorwegondernemingen die de infrastructuur (zullen) gebruiken, welke beginselen beide verankerd zijn in de voormelde richtlijn 2001/14/EG. Bijgevolg dienen de woorden "na raadpleging van de N.M.B.S." in deze bepaling te vervallen.
Artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 204) Het ontworpen artikel 204, tweede lid, luidt als volgt : « Infrabel is vrijgesteld van alle belastingen, heffingen en rechten ten voordele van de provincies, de gemeenten en de agglomeraties van gemeenten. » Volgens het verslag aan de Koning geldt die fiscale vrijstelling alleen voor federale belastingen. Het ontwerp behoort in die zin te worden herzien.
Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 11 van het ontwerp.
Artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 212) Het ontworpen artikel 212, § 3, van de genoemde wet van 21 maart 1991, bepaalt dat wanneer een lid van de raad van bestuur of van het directiecomité handelt in strijd met de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 van hetzelfde artikel, het binnen een termijn van drie maanden de betrokken mandaten of functies moet neerleggen.
Het is de Raad van State evenwel niet duidelijk hoe die bepaling kan worden toegepast in geval van overtreding van de bepalingen van het ontworpen artikel 212, § 2, tweede en derde lid.
Artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 213) Artikel 23, § 4, derde lid, van de genoemde wet van 21 maart 1991, bepaalt dat beslissingen die op beroep van de Regeringscommissaris genomen zijn door de minister onder wie het overheidsbedrijf ressorteert, de goedkeuring behoeven van de Minister van Begroting "in geval van weerslag op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk". Het vijfde lid van dezelfde paragraaf bepaalt bovendien het volgende : « Indien de Minister van Begroting en de minister onder wie het overheidsbedrijf ressorteert binnen de in het voorgaand lid bedoelde termijn van acht vrije dagen niet tot een akkoord komen, wordt over de aangelegenheid beslist binnen een termijn van dertig vrije dagen, ingaand dezelfde dag als de in het eerste lid bedoelde termijn, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde procedure. » Bij het ontworpen artikel 206 wordt dat artikel 23 niet van toepassing verklaard op Infrabel. Het wordt vervangen door het ontworpen artikel 213. In het vierde lid van paragraaf 4 van laatstgenoemde bepaling dient, naar het voorbeeld van de oplossing waarvoor is gekozen in het genoemde artikel 23, § 4, vijfde lid, bepaald te worden dat het een aangelegenheid van de Koning is een procedure vast te stellen om tot een beslissing te komen ingeval de Minister van Begroting en de minister waaronder Infrabel ressorteert, het niet eens raken. Artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 215) 1. Het ontworpen artikel 215, § 2, strekt tot wijziging van de samenstelling van de nationale paritaire commissie van de N.M.B.S. Deze bepaling hoort bijgevolg niet thuis in de ontworpen nieuwe titel VIII van de wet van 21 maart 1991, die gewijd is aan Infrabel.
Integendeel de bepalingen tot vaststelling van de samenstelling van die paritaire commissie moeten rechtstreeks gewijzigd worden. 2. Het ontworpen artikel 215, § 2, 3°, van de wet van 21 maart 1991 bepaalt dat drie leden van de paritaire commissie benoemd worden door de raad van bestuur van de dochtervennootschap van de N.M.B.S. die tot doel heeft het vervoer per spoor van reizigers en goederen. Zulk een bepaling is thans voorbarig. Er moet op zijn minst in een alternatief worden voorzien voor het geval dat die dochtervennootschap niet vóór 1 januari 2005 opgericht zou zijn.
Artikel 7 van het ontwerp 1. Artikel 7 van het ontwerp beperkt het doel van het Fonds tot het loutere onder zich houden van de spoorweginfrastructuur.Die beperking stemt niet overeen met het bepaalde van artikel 454, § 2, eerste lid, van de genoemde programmawet van 22 december 2003. 2. In paragraaf 1 wordt verkeerdelijk gebruik gemaakt van het begrip "onder zich houden";het gaat echter om eigendom, zoals bevestigd wordt in paragraaf 2 (8).
Artikel 8 van het ontwerp Artikel 8, § 3, van het ontwerp bepaalt het volgende : « § 3. Bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad bepaalt de Koning het administratief en geldelijk statuut van de leden van de raad van bestuur. » Die formulering wordt gewoonlijk slechts gebruikt om de uitvoerende macht te machtigen om het personeelsstatuut van een instelling te bepalen. Dat ze hier gebruikt wordt doet de vraag rijzen of het de bedoeling is van de steller van het ontwerp dat de raad van bestuur van het Fonds bestaat uit ambtenaren van die instelling. Zulk een interpretatie zou evenwel niet te rijmen vallen met artikel 8, § 2, derde lid, van het ontwerp, waarin, wat delegaties betreft, een onderscheid wordt gemaakt tussen leden van de raad van bestuur en leden van het personeel.
De redactie van paragraaf 3 van artikel 8 van het ontwerp dient bijgevolg zo gewijzigd te worden dat de bedoeling van de steller van de tekst duidelijker blijkt. Deze zou nader uiteengezet kunnen worden in het verslag aan de Koning.
Artikel 13 van het ontwerp Aangezien luidens de commentaar bij het ontworpen artikel 202, artikel 27, § 1, van de genoemde wet van 21 maart 1991 van toepassing zal zijn op Infrabel, en Infrabel een analytische boekhouding zal moeten voeren waarin de activiteiten die verband houden met de taken van openbare dienst, worden onderscheiden van haar andere activiteiten, plaatst de afdeling Wetgeving van de Raad van State vraagtekens bij de strekking van de machtiging verleend aan de Koning om de regels voor een boekhouding van ontvangsten en uitgaven vast te stellen.
Er dient op gewezen te worden dat het Fonds, aangezien het een instelling van openbaar nut is, ingedeeld bij categorie B van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, in principe valt onder de budgettaire en boekhoudkundige regels bepaald bij of krachtens die wet (9) op zijn minst totdat de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat in werking treedt, inzonderheid artikel 126 ervan (10).
Het staat aan de steller van het ontwerp na te gaan of het niet geraden is dat alle instellingen van de spoorwegsector, ongeacht hun vorm of rechtstoestand, dezelfde wetgeving inzake boekhouding gebruiken, namelijk die van de handelsvennootschappen, dan wel of het Fonds, uit een specifiek streven naar een homogene wetgeving voor publiekrechtelijke rechtspersonen, niet onderworpen zou moeten worden aan de gewone regeling voor administratieve openbare instellingen bedoeld in artikel 2, 3°, van de genoemde wet van 22 mei 2003.
De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter, de heren : P. Liénardy, P. Vandernoot, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer Y. Chauffoureaux, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas. _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad van 24 juni 2004, blz.51791 en 24 september 2004, 2e uitgave, blz. 69172. (2) Deze tweede fase van de hervorming wordt uitgevoerd bij een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het voormelde koninklijk besluit van 12 maart 2003, waarover op 3 mei 2004 advies 36.949/4 gegeven is. (3) Artikel 4 behoort tot hoofdstuk II van de richtlijn, met als opschrift : "Rechten voor het gebruik van infrastructuur".(4) Artikel 14 behoort tot hoofdstuk III van de richtlijn, met als opschrift : "Toewijzing van infrastructuurcapaciteit".(5) Ontworpen artikelen 205 en 207, § 2, eerste lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.(6) Zie het ontworpen artikel 214. (7) Zie voorts, wat dit punt betreft, de opmerking over artikel 40 in advies 37.099/1/2/3/4, gegeven op 7 mei 2004 over een voorontwerp van programmawet. (8) Zie ook het verslag aan de Koning.(9) Zie artikel 7 van de genoemde wet van 16 maart 1954, en het koninklijk besluit van 7 april 1954 houdende algemeen reglement op de begroting en de comptabiliteit van de bij de wet van 16 maart 1954 bedoelde instellingen van openbaar nut.(10) "§ 1.De artikelen 2 tot 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut zijn niet meer van toepassing op de administratieve openbare instellingen onderworpen aan de onderhavige wet. § 2. De bepalingen van de organieke wet of van het statuut van de administratieve openbare instellingen die zijn onderworpen aan de onderhavige wet hebben niet langer uitwerking in de mate dat zij tegenstrijdig of niet-conform zijn met de bepalingen van de onderhavige wet."