gepubliceerd op 24 september 2004
Koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur . - Addendum
FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER
14 JUNI 2004. - Koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur (1). - Addendum
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, wordt genomen krachtens de artikelen 450 tot 460 van de programmawet van 22 december 2003. Deze bepalingen machtigen de Koning om maatregelen te treffen die nodig zijn voor de omzetting in België van sommige bepalingen van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd door richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001, en van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.
Het ontwerp van besluit kadert in een meer globale hervorming van de juridische structuren van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (« N.M.B.S. »), die voornamelijk uit drie luiken bestaat : - de oprichting van twee juridische entiteiten bestemd voor, enerzijds, de verwerving van de eigendom en, anderzijds, het beheer van deze infrastructuur. Het is dit eerste luik dat het voorwerp uitmaakt van het ontwerp van besluit. Dit besluit strekt ertoe afdeling II van richtlijn 91/440/EEG, zoals gewijzigd door de richtlijn 2001/12/EG, in Belgisch recht om te zetten, en omvat eveneens, parallel met de overdracht van de eigendom van de bestaande spoorweginfrastructuur aan een instelling van openbaar nut, de overname door deze instelling van een deel van de bestaande schulden van de N.M.B.S., overeenkomstig artikel 9 van richtlijn 91/440/EEG; - de aanpassing van het reglementair kader betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, vastgesteld door het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, teneinde rekening te houden met de hervorming van de beheersstructuren van deze infrastructuur. Dit tweede luik is het voorwerp van een ontwerp van besluit tot wijziging van voornoemd besluit van 12 maart 2003, dat U afzonderlijk ter ondertekening wordt voorgelegd; - de filialisering van het spoorwegvervoer van de N.M.B.S. De N.M.B.S. wenst inderdaad een 100 % dochtervennootschap te creëren, die geconsolideerd zal worden in haar geconsolideerde jaarrekening, met als hoofddoel het vervoer per spoor van reizigers en goederen. Deze dochtervennootschap zal een naamloze vennootschap van publiek recht zijn, onderworpen aan de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. De wettelijke bepalingen die hiervoor noodzakelijk zijn, zijn opgenomen in het ontwerp van programmawet (Doc. 51 1138/001) dat de Regering onlangs bij de Kamer heeft ingediend (inzonderheid artikel 38).
Na deze reorganisatie zal de N.M.B.S. een holdingvennootschap zijn die haar deelnemingen in haar dochtervennootschap transport en in de infrastructuurbeheerder zal aanhouden en beheren. Zij zal coördinatie- en ondersteuningsactiviteiten verrichten ten behoeve van de groep (financieel en thesauriebeheer, gemeenschappelijke aankopen, juridische dienst, enz.) en instaan voor de terbeschikkingstelling van het personeel aan haar dochtervennootschap transport en aan de infrastructuurbeheerder. Zij zal bovendien instaan voor bepaalde operationele activiteiten, inzonderheid op het gebied van veiligheid en bewaking. Aldus maakt de holdingstructuur het behoud van bepaalde synergieën op het gebied van kosten mogelijk; zij creëert eveneens een interface die toelaat om een meer globale visie van de infrastructuurbehoeften en de vereiste investeringen te definiëren. De N.M.B.S. blijft de begunstigde van de Staatstoelagen van de normalisering van de rekeningen betreffende pensioenen en arbeidsongevallen.
Niettegenstaande de centralisatie van bepaalde ondersteuningsactiviteiten op het niveau van de holdingvennootschap zal de Regering erop toezien dat Infrabel over alle nodige middelen beschikt om autonoom op te treden in haar betrekkingen met spoorwegondernemingen die toegang hebben tot de spoorweginfrastructuur, met inbegrip van eventuele betwistingen inzake toegang tot de infrastructuur.
In haar advies 36.992/4 van 10 mei 2004 betreffende voorliggend ontwerp van koninklijk besluit stelt de afdeling wetgeving van de Raad van State de vraag aan de orde naar de betrokkenheid van de gewestregeringen vereist door artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Inmiddels is aan dit vereiste voldaan, zoals het Overlegcomité Federale Regering-Gemeenschaps- en Gewestregeringen heeft vastgesteld op zijn vergadering van 18 mei 2004.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State aangaande de wettelijke grondslag van voorliggend ontwerp van koninklijk besluit herinnert de Regering eraan dat het koninklijk besluit van 25 april 2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 mei 2004, de artikelen 451 tot 458 van de programmawet van 22 december 2003 in werking heeft gesteld op 21 mei 2004 (met uitzondering van de artikelen 453, § 5, en 454, § 3, die in werking treden op 1 januari 2005).
Artikelsgewijze commentaar De artikelen 2 tot 4 hebben als doel de oprichting van een naamloze vennootschap van publiek recht, Infrabel genoemd te organiseren, die zal optreden als spoorweginfrastructuurbeheerder voor het volledige Belgische net. Infrabel is van bij aanvang onderworpen aan voornoemde wet van 21 maart 1991, mits bepaalde beperkte aanpassingen die hieronder worden uiteengezet. Aangezien Infrabel op het ogenblik van haar oprichting niet door een beheerscontract met de Staat verbonden zal zijn, bepaalt de Koning voorlopige regels die gelden als eerste beheerscontract.
Na de oprichting van Infrabel, brengt de N.M.B.S. daarin de activa en passiva in die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van Infrabel. De notie van activa en passiva moet in de ruime zin worden begrepen en omvat goederen en schulden evenals rechten en verbintenissen, van contractuele of andere oorsprong, ongeacht of zij zijn ingeschreven op de balans van de N.M.B.S. De inbreng door de N.M.B.S. zal worden vergoed door aandelen van Infrabel waarvan een deel aan de Staat zal worden overgedragen door een vermindering van het kapitaal van de N.M.B.S.. In antwoord op de opmerking van de Raad van State betreffende artikel 2, § 1, moet worden onderstreept dat de N.M.B.S. wel degelijk alleen Infrabel zal oprichten. De Staat wordt pas in een tweede stap aandeelhouder van deze vennootschap, ingevolge een overdracht door de N.M.B.S. aan de Staat van een deel van de aandelen van Infrabel die de N.M.B.S. zal hebben ontvangen als vergoeding voor de inbreng bedoeld in artikel 3, § 1. Deze overdracht zal geschieden in het kader van een kapitaalvermindering van de N.M.B.S., zoals aangegeven in artikel 3, § 2.
Ongeacht de uiteindelijke deelneming van de Staat in het kapitaal van Infrabel, zal de Staat in ieder geval beschikken over meer dan 80 % van de stemrechten in de algemene vergadering (zoals aangegeven in het nieuwe artikel 205 van de wet van 21 maart 1991, ingevoegd door artikel 5 van voorliggend besluit).
De inbreng zal worden verwezenlijkt overeenkomstig een procedure vastgelegd in het ontwerp van besluit. Met het oog op de rechtszekerheid wordt de lijst van de in te brengen activa en passiva, bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel te Brussel, waar eenieder er kennis van kan nemen. De betrokken overdrachten gebeuren van rechtswege en zijn tegenstelbaar aan derden vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht dat deze inbrengen bevestigt. Met het oog op de goede coördinatie tussen deze verrichting en de andere luiken van de hervorming van de structuren van de N.M.B.S., wordt bepaald dat deze inbreng uitwerking zal hebben op 1 januari 2005.
In voornoemd advies vraagt de Raad van State zich af welke de draagwijdte is van artikel 3, § 3, tweede lid, van voorliggend ontwerp. Deze bepaling heeft hoofdzakelijk financieringscontracten op het oog die worden beheerst door buitenlands recht. Er is aangenomen dat de overdracht van contractuele rechten en verplichtingen binnen het kader van een bij wet georganiseerde herstructurering wordt geregeld door de lex societatis, dus, in dit geval, door het Belgisch recht. Het is evenwel niet uitgesloten dat het internationaal privaatrecht in bepaalde jurisdicties veeleer voorrang geeft aan de lex contractus en dat derhalve in sommige gevallen twijfel kan bestaan omtrent de precieze juridische gevolgen van de overdracht die door voorliggend besluit wordt geregeld. In dit geval kunnen alternatieve technieken met evenwaardig resultaat worden overwogen.
De artikelen 5 en 6 van het ontwerp van besluit voegen een nieuwe Titel VIII in voornoemde wet van 21 maart 1991 in, die de artikelen 197 tot 215 bevat en bepaalde regels eigen aan Infrabel vaststelt.
Hieronder volgt de commentaar op de belangrijkste artikelen van deze titel.
Artikel 199 bepaalt het doel en de opdrachten van openbare dienst van Infrabel zoals vastgesteld door artikel 452 van de programmawet van 22 december 2003.
Er wordt aangestipt dat de opdrachten bedoeld in artikel 199, § 1, 1° en 4°, prestaties voor de behoeften van de Natie kunnen omvatten, inzonderheid de terbeschikkingstelling van infrastructuur voor civiele bescherming en landsverdediging.
In voornoemd advies is de Raad van State van oordeel dat de onafhankelijkheid van Infrabel t.a.v. de N.M.B.S. en haar toekomstige dochtervennootschap transport niet voldoende is gewaarborgd opdat de opdrachten bedoeld in artikel 199, § 1, 4° en 5°, nl. de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de betreffende tarifering, aan Infrabel kunnen worden toevertrouwd.
Ter herinnering, infrastructuurcapaciteitstoewijzing en tarifering voor het gebruik van de infrastructuur behoren tot de taken die, luidens artikel 6(3) van richtlijn 91/440/EEG, vervangen door richtlijn 2001/12/EG, moeten worden toevertrouwd « aan instanties of ondernemingen die zelf geen spoorvervoersdiensten verlenen ». De Europese richtlijnen verzetten er zich niet tegen dat die taken worden opgedragen aan de infrastructuurbeheerder behalve indien deze « in juridisch of organisatorisch opzicht of wat de besluitvorming betreft, niet onafhankelijk [is] van spoorwegondernemingen », in welk geval de artikelen 4(2) et 14(2) van richtlijn 2001/14/EG van 26 februari 2001 vereisen dat een onafhankelijk organisme met deze taken wordt belast.
Welnu, de Regering meent dat de voorziene regeling de onafhankelijkheid van Infrabel t.a.v. de N.M.B.S., haar toekomstige dochtervennootschap transport en de andere spoorwegondernemingen volkomen waarborgt, inzonderheid in acht genomen de volgende elementen : - De deelneming van de Staat in het kapitaal van Infrabel zal een totale stemkracht van 80 procent plus één stem hebben (nieuw artikel 205 van de wet van 21 maart 1991, ingevoegd door voorliggend besluit), zodat de N.M.B.S. niet de mogelijkheid heeft om gelijk welke beslissing van de algemene vergadering te blokkeren, zelfs niet beslissingen onderworpen aan een bijzondere meerderheid van 80 procent. - De Staat benoemt acht van de tien leden van de raad van bestuur van Infrabel (nieuw artikel 207, § 2, eerste lid, van de wet van 21 maart 1991, ingevoegd door voorliggend besluit). - Strenge onverenigbaarheden op het niveau van de samenstelling van de bestuursorganen van Infrabel (bepaald in het nieuwe artikel 212, § 2, van de wet van 21 maart 1991, ingevoegd door voorliggend besluit) waarborgen dat noch de N.M.B.S., noch haar dochtervennootschap transport of een andere spoorwegonderneming een significante invloed kunnen uitoefenen binnen die organen. - De coördinatie- en ondersteuningsactiviteiten van de N.M.B.S. ten behoeve van de groep betreffen vanzelfsprekend niet de taken van Infrabel inzake capaciteitstoewijzing en tarifering. Ingevolge een informele consultatie met de diensten van de Europese Commissie heeft de Regering overigens in het ontwerp van programmawet dat zij onlangs bij de Kamer heeft ingediend (Doc. 51 1138/001), een artikel 41 opgenomen dat die taken toevertrouwt aan een gespecialiseerde dienst binnen Infrabel, die rechtstreeks zal afhangen van het directiecomité en waarvan de leden gebonden zullen zijn door het beroepsgeheim voor wat de vertrouwelijke commerciële informatie betreffende spoorwegondernemingen betreft. - De statuten van Infrabel die door de Koning zullen worden vastgesteld (artikel 2, § 2, van voorliggend ontwerp), zullen bepalen dat het lid van het directiecomité dat die dienst leidt, onafhankelijk moet zijn van de N.M.B.S., haar dochtervennootschap transport en elke andere spoorwegonderneming volgens de criteria bepaald in artikel 524, § 4, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen. Bovendien zullen die statuten aan deze directeur de nodige bevoegdheden opdragen opdat hij binnen het kader van zijn functies voldoende autonoom kan optreden. - Ten slotte is voorzien dat de Koning op grond van artikel 453, § 1, 4°, van de programmawet van 22 december 2003 een « gedragscode » zal vaststellen die de werking van de betreffende gespecialiseerde dienst nader zal regelen teneinde de billijke en niet-discriminerende behandeling van de spoorwegondernemingen die toegang hebben tot de spoorweginfrastructuur, te waarborgen.
Artikel 200 betreft het ondernemingsplan dat door Infrabel moet worden opgesteld overeenkomstig artikel 26 van voornoemde wet van 21 maart 1991. Het ontwerp van artikel 200, § 2, bepaalt inzonderheid dat dit ondernemingsplan de infrastructuurbehoeften weergegeven in een meerjarig investeringsplan, moet bevatten.Dit plan moet de bestaande regionale verdeelsleutels in acht nemen.
Dit meerjarig plan is van fundamenteel belang aangezien artikel 7, § 2, van het ontwerp van besluit Infrabel belast om voor rekening van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur in te staan voor het ontwerpen van de uitrusting, constructies en kunstwerken van de spoorweginfrastructuur en de verwezenlijking ervan overeenkomstig het meerjarig plan. Dit verklaart waarom de aanschaffing en de inrichting van de spoorweginfrastructuur onderdeel vormen van het meerjarig investeringsplan dat Infrabel moet opmaken, in tegenstelling tot wat de Raad van State suggereert in voornoemd advies.
Er moet worden opgemerkt dat de spoorwegondernemingen die gebruik maken van de spoorweginfrastructuur van het Belgisch net, moeten worden geraadpleegd in het kader van de uitwerking van dit plan. De Regering wenst eveneens de raadpleging van de N.M.B.S. te behouden, in tegenstelling tot wat de Raad van State suggereert. Na de voorgestelde herstructurering zal de N.M.B.S. geen spoorwegonderneming meer zijn doch hoofdzakelijk een holdingvennootschap. Evenwel, gelet op haar kennis van de markt kan men er alleen maar voordeel bij halen haar advies in te winnen. Dit advies is overigens juridisch niet bindend en verplicht de Regering op geen enkele wijze.
Gezien de belangrijkheid van het meerjarig plan, werd besloten om het afsluiten van het beheerscontract tussen Infrabel en de Staat afhankelijk te stellen van de voorafgaande goedkeuring van dit plan.
Artikel 201 bepaalt dat Infrabel de heffingen vaststelt voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur voor de diensten die zij verleent in het kader van haar opdrachten van openbare dienst.
Hiervoor zal Infrabel zich moeten voegen naar de beginselen bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, en naar de bepalingen van haar beheerscontract.
Artikel 202 bepaalt dat het beheerscontract dat tussen de Staat en Infrabel moet worden afgesloten, de berekening en de betalingsvoorwaarden van de toelagen moet bepalen opdat een financieel evenwicht in het beheer van de spoorweginfrastructuur wordt gewaarborgd. Indien dit evenwicht wordt verzekerd, zal het prioritaire doel erin bestaan om gepaste financiële stimuli uit te werken voor een optimaal gebruik van de spoorweginfrastructuur. Deze doelstelling blijkt duidelijk uit artikel 202, § 1, 2°, van het ontwerp van besluit.
In haar hoedanigheid van autonoom overheidsbedrijf zal Infrabel onderworpen zijn aan artikel 27, § 1, van voornoemde wet van 21 maart 1991. Dit impliceert dat zij een analytische boekhouding zal moeten voeren waarin de activiteiten die verband houden met de taken van openbare dienst, worden onderscheiden van haar andere activiteiten. Het beheerscontract moet bovendien verzekeren dat de beginselen van transparantie worden in acht genomen die zijn vastgesteld in richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lid-Staten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen, zoals laatst gewijzigd door richtlijn 2000/52/EG van 26 juli 2000.
Artikel 203 bepaalt dat de Staatswaarborg facultatief kan worden toegekend aan de leningen van Infrabel in het kader van haar opdrachten van openbare dienst alsook aan de overeenkomsten tot dekking van de wisselkoers- en interestrisico's betreffende deze leningen. In dit geval zal Infrabel onderworpen zijn aan de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 517 van 31 maart 1987 ter invoering van een jaarlijkse premie op de door de Staat gewaarborgde nieuwe verbintenissen van bepaalde instellingen van de openbare sector. Dit besluit bepaalt in artikel 1 dat de maatschappijen en organismen van de openbare sector jaarlijks aan de Schatkist een premie van 0,25 procent betalen, berekend op het op 1 december van het betrokken jaar uitstaande kapitaal van de leningen van welke aard ook, die zij onder Staatswaarborg hebben aangegaan.
Artikel 204 regelt het fiscaal statuut van Infrabel. De fiscale vrijstelling die daarin wordt voorzien, betreft uiteraard niet de gewestelijke belastingen bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
Artikel 205 bepaalt dat de aandelen van Infrabel gehouden door de Staat recht geven op 80 procent van de stemmen plus één stem in de algemene vergadering van Infrabel, ongeacht het deel van het maatschappelijk kapitaal dat zij vertegenwoordigen.
De artikelen 206 tot 213 stellen de beginselen vast van het systeem van corporate governance van Infrabel. Dit bestuurssysteem verschilt licht van het stelsel bepaald door Titel I van voornoemde wet van 21 maart 1991, teneinde de vereisten voor doeltreffendheid van het bestuur van Infrabel en voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid van bestuur ten opzichte van de spoorwegondernemingen die gebruik maken van het Belgisch net, te verzoenen.
Bepaald wordt dat de Koning een aantal bestuurders benoemt in verhouding tot het aantal stemmen verbonden aan de aandelen in het bezit van de Staat. Dit impliceert dat indien de raad van bestuur van Infrabel tien bestuurders telt, acht daarvan rechtstreeks door de Staat zullen worden benoemd. Deze bestuurders moeten verschillend zijn van de bestuurders die de Staat bij de N.M.B.S. heeft benoemd. Artikel 212, § 2, van het ontwerp van besluit bepaalt eveneens dat het mandaat van bestuurder of lid van het directiecomité van Infrabel onverenigbaar is met het mandaat van bestuurder of lid van het directiecomité van een spoorwegonderneming. Bovendien moet de meerderheid van de leden van de raad van bestuur onafhankelijk zijn van elke spoorwegonderneming volgens de criteria bepaald in artikel 524, § 4, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen. Aldus zal de meerderheid van de bestuurders aan de volgende cumulatieve criteria moeten beantwoorden : 1° gedurende een tijdvak van twee jaar voorafgaand aan hun benoeming mogen zij geen leidinggevende functie hebben uitgeoefend binnen enige spoorwegonderneming of een daarmee verbonden vennootschap;2° zij mogen geen echtgenoot, bloedverwant of familielid tot in de tweede graad hebben die binnen de spoorwegonderneming of een daarmee verbonden vennootschap een leidinggevende functie uitoefent;3° zij mogen geen financieel belang van 10 procent of meer bezitten in een spoorwegonderneming, en geen echtgenoot, bloedverwant of familielid tot in de tweede graad hebben die dergelijk belang houdt;4° zij mogen geen andere relatie hebben met een spoorwegonderneming die van aard is hun onafhankelijkheid in het gedrang te brengen. Wat het directiecomité van Infrabel betreft, bepaalt artikel 212, § 2, dat de meerderheid van de leden geen enkel belang van vermogensrechtelijke aard mag hebben in een spoorwegonderneming, noch voor dergelijke onderneming enige functie mag uitoefenen of dienst verlenen, al dan niet bezoldigd. Het leek echter belangrijk om te bepalen dat een deel van de raad van bestuur en van het directiecomité niet aan deze vereisten wordt onderworpen, teneinde personen die tot onlangs werkzaam waren bij spoorwegondernemingen, toe te laten de raad van bestuur voordeel te laten halen uit hun kennis in spoorwegaangelegenheden.
Voor het overige zal Infrabel worden onderworpen aan regels van bestuur gelijkaardig aan die welke momenteel van toepassing zijn op de N.M.B.S.. Zij zal onderworpen zijn aan het toezicht van de Minister bevoegd voor de Overheidsbedrijven en van de Minister bevoegd voor de Regulering van het Spoorvervoer. Dit toezicht zal worden uitgeoefend door tussenkomst van twee regeringscommissarissen die op alle vergaderingen van raad van bestuur en van het directiecomité worden uitgenodigd.
Er is rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State betreffende de voorgestelde artikelen 212 en 213.
Er moet worden opgemerkt dat artikel 16 van voornoemde wet van 21 maart 1991 van toepassing is op Infrabel. Dit impliceert dat zowel de raad van bestuur als het directiecomité evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden moeten tellen, eventueel met uitzondering van de voorzitter van de raad van bestuur respectievelijk de gedelegeerd bestuurder.
Artikel 214 bepaalt dat personeel van de N.M.B.S. ter beschikking zal worden gesteld van Infrabel. Het personeelsstatuut van de N.M.B.S. blijft van toepassing op het ter beschikking gestelde personeel tijdens de volledige periode van de terbeschikkingstelling. Artikel 214 waarborgt aldus de uniciteit van het personeelsstatuut van de N.M.B.S., ongeacht of dit personeel tewerkgesteld blijft bij de N.M.B.S. (of haar toekomstige dochtervennootschap transport) of ter beschikking wordt gesteld van Infrabel. Daarentegen zal laatstgenoemd personeel onder de leiding, het gezag en het toezicht van Infrabel werken. De beslissingen inzake carrière zullen moeten steunen op evaluaties van het directiecomité van Infrabel.
De voorwaarden en nadere bepalingen van de terbeschikkingstelling van het personeel zullen worden geregeld in een overeenkomst die door de Nationale Paritaire Commissie moet worden goedgekeurd met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen.
Artikel 215 beoogt de uniciteit van de sociale dialoog voor het ter beschikking gestelde personeel te vrijwaren door te bepalen, in overeenstemming met artikel 457, § 2, van de programmawet van 22 december 2003, dat de Nationale Paritaire Commissie ingericht bij de N.M.B.S. de bevoegdheden zal uitoefenen die normaliter zouden toekomen aan een eigen paritaire commissie van de onderneming. De samenstelling van de Nationale Paritaire Commissie zal als gevolg hiervan worden aangepast, zoals bepaald in artikel 17 van voorliggend ontwerp van besluit.
Er is rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State betreffende het voorgesteld artikel 215. Aldus wordt de paragraaf met de aanpassing van de samenstelling van de Nationale Paritaire Commissie opgenomen in een nieuw artikel 13bis van de wet van 23 juli 1926 tot oprichting van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, ingevoegd door artikel 17 van voorliggend ontwerp van besluit.
De artikelen 6 tot 13 van het ontwerp van besluit beogen de oprichting van een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid, het Fonds voor Spoorweginfrastructuur, dat zal worden ingedeeld bij de categorie B van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
Dit Fonds zal de eigenaar worden van de bestaande spoorweginfrastructuur, zoals deze wordt gedefinieerd in artikel 3 van voornoemde richtlijn 91/440/EEG, die hem door de N.M.B.S. zal worden overgedragen. Het is echter Infrabel die zal worden belast met het onderhoud en het beheer van de infrastructuur en die, voor rekening van het Fonds, zal instaan voor het ontwerpen en verwezenlijken van nieuwe infrastructuur. Teneinde tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State betreffende artikel 7, § 1, van voorliggend ontwerp, is de formulering van dit artikel afgestemd op deze van artikel 454, § 2, eerste lid, van de programmawet van 22 december 2003.
Bovendien zal het Fonds een deel van de schuld van de N.M.B.S. overnemen, zoals hierna omschreven. Het Fonds moet instaan voor de financiële dienst van deze schuld. Te dien einde geniet het Fonds rentetoelagen ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Staat. Bovendien zal het Fonds leningen kunnen afsluiten met het oog op de herfinanciering van de schulden overgenomen van de N.M.B.S. en, in voorkomend geval, de Staatswaarborg op deze leningen genieten.
Bovendien zal Infrabel aan het Fonds een bij koninklijk besluit te bepalen deel van de door haar ontvangen heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur doorstorten. Dit mechanisme van doorstorting van heffingen is bestemd voor de vergoeding van het Fonds voor de terbeschikkingstelling van de spoorweginfrastructuur aan Infrabel en moet het Fonds toelaten progressief zijn schuldenlast af te lossen.
Artikel 11 regelt het fiscaal statuut van het Fonds. Het spreekt voor zich dat de belastingvrijstelling die daarin wordt voorzien, niet slaat op de gewestelijke belastingen bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
Het Fonds zal een boekhouding van ontvangsten en uitgaven voeren overeenkomstig de regels bepaald door de Koning. Het is niet opportuun om het Fonds te onderwerpen aan de boekhoudkundige regels voor handelsvennootschappen, zoals de Raad van State schijnt te suggereren in zijn opmerking bij artikel 13 van voorliggend ontwerp.
De artikelen 14 en 15 van het ontwerp van besluit regelen de overdracht door de N.M.B.S. van de spoorweginfrastructuur en van een deel van haar schulden aan het Fonds.
Voorafgaand aan deze verrichting neemt de N.M.B.S. de activa en passiva van HST-Fin over. Te dien einde zal de naamloze vennootschap van publiek recht Federale Participatiemaatschappij haar kapitaal verminderen door toekenning van haar deelneming in HST-Fin aan de Staat. Vervolgens zal de N.M.B.S. HST-Fin overnemen in het kader van een fusie die wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen.
Vervolgens draagt de N.M.B.S. de bestaande spoorweginfrastructuur en sommige andere activa, alsook een deel van haar schulden over aan het Fonds. Deze overdracht van schulden kadert in het financieel saneringsbeleid van de N.M.B.S. dat wordt gevoerd in de context van artikel 9 van richtlijn 91/440/EEG. De door het Fonds over te nemen schulden bedragen maximum 7.400 miljoen EUR en de exacte samenstelling van dit passief zal worden vastgesteld na raadpleging met de Europese Commissie. In dit opzicht bepaalt artikel 19 dat de overdracht van schulden aan het Fonds en aan Infrabel gelijktijdig moet gebeuren en, in zijn geheel genomen, moet beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 492 van de programmawet van 24 december 2002.
Met het oog op de rechtszekerheid wordt de lijst van over te dragen activa en passiva, die moet worden vastgesteld bij een koninklijk besluit na overleg in Ministerraad, neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel te Brussel, waar eenieder er kennis van kan nemen. De betrokken overdrachten gebeuren van rechtswege en zijn tegenstelbaar aan derden vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht dat deze overdrachten bevestigt.
Artikel 14, § 1, verleent de Koning de bevoegdheid om, in het koninklijk besluit dat de lijst vaststelt van activa en passiva die aan het Fonds moeten worden overgedragen, de zakelijke of persoonlijke gebruiksrechten vast te stellen die het Fonds ten voordele van Infrabel, de N.M.B.S. of haar dochtervennootschap transport zal vestigen. Ditzelfde koninklijk besluit zal geval per geval bepalen of deze verrichtingen kosteloos of ten bezwarende titel zijn.
Artikel 16 is een bepaling betreffende de continuïteit van de contracten.
Artikel 17 voegt een nieuw artikel 13bis in voornoemde wet van 23 juli 1926 in dat de samenstelling van de Nationale Paritaire Commissie vanaf 1 januari 2005 aanpast om rekening te houden met de reorganisatie van de N.M.B.S. en inzonderheid de oprichting van haar dochtervennootschap transport en Infrabel. Deze aanpassing heeft geen invloed op de toestand van de tien leden van de Nationale Paritaire Commissie aangewezen door de representatieve vakorganisaties binnen de N.M.B.S. Hebben wij de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit en Sociale Economie, B. ANCIAUX _______ Nota (1) Belgisch Staatsblad van 24 juni 2004, blz.51791.