Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 juli 2021
gepubliceerd op 25 augustus 2021

Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2021021602
pub.
25/08/2021
prom.
14/07/2021
ELI
eli/besluit/2021/07/14/2021021602/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JULI 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot doel om, na advies van het Technisch Comité, ingesteld bij de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, de samenstelling te wijzigen van de beheersorganen van de verzekeringsmaatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. Het betreft thans 8 verzekeringsmaatschappijen van onderlinge bijstand die door ziekenfondsen die bij eenzelfde landsbond van ziekenfondsen aangesloten zijn, werden opgericht. Deze wijzigingen worden aangebracht in het vooruitzicht van de mutualistische verkiezingen, die een nieuwe samenstelling, voor maximaal 6 jaar, van de algemene vergadering en de raad van bestuur van deze entiteiten tot gevolg zullen hebben.

In het kader van de gesprekken die geleid hebben tot de afsluiting op 28 november 2016 van het Toekomstpact tussen de beleidscel van de vorige minister van Sociale Zaken en de verzekeringsinstellingen, hebben het RIZIV en de voornoemde Controledienst ermee ingestemd om het aantal mandaten in de beheersorganen van de mutualistische entiteiten te verminderen. Die vermindering wordt doorgevoerd aangezien het aantal mandaten in de huidige mutualistische entiteiten te hoog is. Hoewel de betrokkenheid van de leden in de beheersorganen ontegensprekelijk een positieve zaak is, zijn er echter ook nadelen op het vlak van governance. Zo maakt het aantal vertegenwoordigers binnen de raad van bestuur of de algemene vergadering het voor sommige entiteiten net moeilijker om een echt debat te voeren rond het beheer van de entiteit en de bijhorende beleidsoriëntatie. Bovendien vereist de onophoudelijk toenemende complexiteit van de verzekering voor geneeskundige verzorging, of ze nu verplicht, aanvullend of nog van verzekeringsaard is, steeds meer vaardigheden en een technische deskundigheid op hoog niveau, waarbij het moeilijk is deze in grote getale te bereiken in sociale organen van een (heel) grote omvang;.

Dit besluit voorziet in zijn artikel 3 dat de bepaling van het aantal vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand afhangt van het aantal leden op 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de verkiezing van deze algemene vergadering zal plaatsvinden.

Elk aangesloten ziekenfonds is er vertegenwoordigd in verhouding tot het aantal aangesloten gerechtigden van wie de mogelijkheid om een voordeel van de diensten van de aanvullende verzekering te genieten, niet is opgeheven en die eveneens verzekerd zijn door de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand.

Deze algemene vergadering moet, overeenkomstig artikel 4, minstens 25 afgevaardigden en maximum 70 afgevaardigden tellen.

Om te vermijden dat er in voorkomend geval een bijkomende verkiezing moet worden gehouden voor de algemene vergadering van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand, voorziet dit besluit, in artikel 9, dat als het vereiste aantal mandaten niet of niet meer wordt bereikt en er geen plaatsvervangers (meer) zijn, de algemene vergadering desondanks toch wordt beschouwd als zijnde geldig samengesteld tot de volgende mutualistische verkiezingen.

De voorwaarden om in de algemene vergadering te kunnen zetelen zijn onveranderd gebleven.

Met betrekking tot de raad van bestuur van deze verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand voorziet artikel 13 van dit besluit dat die is samengesteld uit minstens tien bestuurders en maximaal een aantal bestuurders dat niet hoger mag zijn dan de helft van het aantal leden van de algemene vergadering van deze entiteit, waarbij de onafhankelijke bestuurders niet in aanmerking worden genomen in dit aantal.

Het laatste lid van artikel 13 voorziet voortaan bovendien uitdrukkelijk dat de raad van bestuur van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand ook bestuurders mag tellen die niet de bij de verzekeringsmaatschappijen van onderlinge bijstand aangesloten ziekenfondsen vertegenwoordigen. Dit aantal bestuurders mag niet hoger zijn dan 25 % van het totale aantal bestuurders.

De voorwaarden om in de algemene vergadering of de raad van bestuur van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand te kunnen zetelen, zijn onveranderd gebleven.

Artikel 15 van dit besluit voorziet voortaan evenwel dat personen die in de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand zetelen en die spontaan hun kandidatuur indienen om in de raad van bestuur van deze entiteit te zetelen, op dezelfde kandidatenlijst moeten staan als diegenen die door de "uittredende" raad van bestuur worden voorgesteld.

Bovendien voorziet dit besluit, in artikel 20, zich baserend op de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, in de mogelijkheid voor de raad van bestuur om bestuurders te coöpteren wanneer er mandaten openvallen voor het einde van hun termijn, voor zover in deze mogelijkheid wordt voorzien door de statuten van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand. Daardoor kan een bestuurder van wie het mandaat stopt voor het einde van zijn termijn snel vervangen worden, namelijk voor het houden van een volgende algemene vergadering, door een persoon met een zelfde profiel.

Bovendien voert dit besluit ook een meer evenwichtige verhouding "mannen-vrouwen" in de raad van bestuur van de verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand in. In artikel 23 wordt immers voorzien dat de statuten het maximumaantal mandaten moet vastleggen dat aan personen van hetzelfde geslacht kan worden toegekend, zonder dat dit meer dan 75 % van de mandaten mag zijn.

Bovendien voorziet dit besluit, in artikelen 8 en 18, in de mogelijkheid om een beroep te doen op een elektronische stemming, ter plaatse of op afstand, voor de verkiezing van respectievelijk de algemene vergadering of de raad van bestuur, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden vastgelegd door de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. Daardoor zouden er makkelijker resultaten verkregen moeten worden en zou de deelname aan de stemming moeten verhogen.

Artikel 28 bepaalt dat de minister bevoegd voor Sociale Zaken belast is met de uitvoering van dit besluit.

Dit ontwerp houdt rekening met alle bemerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies nr. 68.912/1 van 26 maart 2021.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving Advies 68.912/1 van 26 maart 2021 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet ' Op 24 februari 2021 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Sociale Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 18 maart 2021. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Chantal BAMPS en Bert THYS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Githa SCHEPPERS, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 maart 2021. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de samenstelling en de wijze van benoeming van de organen van de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, of 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990 `betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen' te regelen. Daarnaast wordt in het ontwerp bepaald wie lid kan zijn van deze maatschappijen van onderlinge bijstand, alsook welke documenten door deze maatschappijen aan de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen (hierna: de Controledienst) moeten worden bezorgd. Ten slotte wordt in het ontwerp de bevoegdheid geregeld inzake de betwistingen met betrekking tot aangelegenheden die onder de ontworpen regeling vallen. Het is de bedoeling om het ontworpen koninklijk besluit op 1 september 2021 in werking te laten treden, met dien verstande dat ten aanzien van een aantal bepalingen in een afwijkende regeling van inwerkingtreding wordt voorzien (artikel 27 van het ontwerp).

De ontworpen regeling is bestemd om in de plaats te komen van de regeling die is opgenomen in het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 (1), waarvan artikel 26 van het ontwerp de opheffing beoogt. 3.1. Rechtsgrond voor de ontworpen regeling wordt hoofdzakelijk geboden door de artikelen 2, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet van 6 augustus 1990, gelezen in samenhang met artikel 70, § 9, van dezelfde wet (2). Wel moet worden opgemerkt wat hierna volgt. 3.2. In artikel 2, § 2, derde lid, van de wet van 6 augustus 1990, wordt bepaald dat de Koning de wijze vaststelt waarop door de ziekenfondsen wordt aangetoond dat zij aan het vereiste inzake het minimaal aantal leden voldoen. De betrokken wetsbepaling biedt rechtsgrond voor artikel 3 van het ontwerp betreffende de door de maatschappijen van onderlinge bijstand te houden ledenlijst. 3.3. Ook de artikelen 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 strekken de ontworpen regeling tot rechtsgrond.

Het voornoemde artikel 14, § 3, belast de Koning ermee om het minimum en het maximum aantal leden van de algemene vergadering van een ziekenfonds en van een landsbond te bepalen evenals de voorwaarden waaraan zij moeten voldoen. Er wordt de Koning in die bepaling tevens opgedragen om de wijze waarop de leden worden verkozen te bepalen. In artikel 19, derde lid en vierde lid, van de wet wordt de Koning ermee belast om het minimum en het maximum aantal leden van de raad van bestuur van een ziekenfonds en van een landsbond te bepalen en wordt hem tevens opgedragen om de wijze te bepalen waarop de bestuurders worden verkozen en afgezet. De voornoemde wetsbepalingen bieden mee rechtsgrond voor de artikelen 4 tot 23 van het ontwerp. 3.4. Voor artikel 14 van het ontwerp, dat betrekking heeft op de aanstelling van onafhankelijke bestuurders, kan rechtsgrond worden gevonden in artikel 108 van de Grondwet, op grond waarvan de Koning over een algemene bevoegdheid tot het uitvoeren van de wetten beschikt, gelezen in samenhang met artikel 48 van de wet van 13 maart 2016 `op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen'. 3.5. De artikelen 24 en 25 van het ontwerp bevatten regels voor de toepassing van artikel 52, eerste lid, 2° en 10°, van de wet van 6 augustus 1990. Onder voorbehoud van hetgeen in dit advies bij artikel 25 van het ontwerp wordt opgemerkt, kunnen de betrokken bepalingen van het ontwerp geacht worden rechtsgrond te vinden in artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 52, eerste lid, 2° en 10°, van de wet van 6 augustus 1990. 3.6. In artikel 5, 2°, van het ontwerp, wordt, als voorwaarde om te kunnen worden verkozen als afgevaardigde in de algemene vergadering en om dat te kunnen blijven, onder meer vereist dat "op aanvraag een uittreksel uit het strafregister [moet kunnen voorgelegd worden] dat geen vermelding omvat van een strafrechtelijke of een correctionele veroordeling".

Het opvragen en inzien van het uittreksel uit het strafregister houden een verwerking van persoonsgegevens in die een specifieke wetskrachtige bepaling vereist die dergelijke verwerking toelaat. Bij gebrek aan dergelijke machtigingsbepaling (3) dient de desbetreffende verkiesbaarheidsvoorwaarde uit het ontwerp te worden weggelaten.

VORMVEREISTEN 4. Het ontwerp bevat bepalingen die betrekking hebben op het verwerken van persoonsgegevens (zie artikel 3).De ontworpen regeling zou wat die bepalingen betreft alsnog om advies aan de Gegevensbeschermingsautoriteit moeten worden voorgelegd.

ALGEMENE OPMERKING 5. De ontworpen regeling houdt belangrijke wijzigingen in met betrekking tot de samenstelling en de wijze van benoeming van de organen van de betrokken maatschappijen van onderlinge bijstand, waaraan nieuwe beleidskeuzes ten grondslag liggen.Daarom kan worden overwogen om het ontwerp vergezeld te laten gaan van een verslag aan de Koning, dat vervolgens samen met het besluit en het advies van de Raad van State in het Belgisch Staatsblad zou worden bekendgemaakt. In een dergelijk verslag kunnen de stellers van de tekst dan de context van de ontworpen regelgeving en de doelstelling ervan nader toelichten, alsook de inhoud ervan duiden en verantwoorden waar dit aangewezen is.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 6. Uit hetgeen sub 3.1 tot 3.6 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor het ontworpen koninklijk besluit valt af te leiden dat de aanhef van het ontwerp moet aanvangen met een nieuw toe te voegen lid waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet, en dat in het huidige eerste lid - dat het tweede lid dient te worden - ook nog melding moet worden gemaakt van de artikelen 2, § 2, derde lid, 14, § 3, 19, derde en vierde lid, en 52, eerste lid, 2° en 10°, van de wet van 6 augustus 1990. Daarbij zullen in voorkomend geval telkens ook de nog van kracht zijnde teksten moeten worden vermeld die in het verleden wijzigingen hebben aangebracht in de desbetreffende wetsbepalingen. Vervolgens dient in een nieuw in de aanhef in te voegen derde lid te worden verwezen naar artikel 48 van de reeds genoemde wet van 13 maart 2016.

Artikel 1 7. Aangezien een maatschappij van onderlinge bijstand blijkens de wet van 6 augustus 1990 uiteenlopende vormen kan aannemen en de ontworpen regeling specifiek betrekking heeft op de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, of 70, § 7, van die wet, verdient het ter wille van de duidelijkheid aanbeveling om in artikel 1 ook een omschrijving van het begrip "maatschappij van onderlinge bijstand" op te nemen waarbij deze laatste bijvoorbeeld zou kunnen worden omschreven als "een maatschappij van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990".Op die wijze kan dan in de tekst van het ontwerp telkens met de vermelding van de "maatschappij van onderlinge bijstand" worden volstaan zonder dat nog een verwijzing naar de artikelen 43bis, § 5, of 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990 nodig is, zoals bijvoorbeeld nu nog gebeurt in artikel 2, eerste lid, van het ontwerp.

Artikel 2 8. Men late artikel 2, vijfde lid, van het ontwerp, in de Nederlandse tekst aanvangen als volgt: "Het tweede en het derde lid zijn eveneens van toepassing op ...".

Artikel 3 9. Naar analogie van de Nederlandse tekst, schrijve men in de Franse tekst van artikel 3, eerste lid, van het ontwerp "Les sociétés mutualistes disposent d'une liste de leurs membres, le cas échéant par mutualité affiliée, avec mention ...".

Artikel 13 10. De zinsnede "auprès de laquelle la mutualité absorbante est affiliée", aan het einde van de Franse tekst van artikel 13, derde lid, van het ontwerp, wordt niet weergegeven in de overeenstemmende Nederlandse tekst.Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 14 11. De ontworpen regeling heeft betrekking op maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990.Aan het einde van artikel 14, § 2, tweede lid, 3, van het ontwerp, lijken de woorden "of in artikel 70, § 6, van de wet van 6 augustus 1990" dan ook te moeten worden vervangen door de woorden "of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990". 12. In artikel 14, § 2, tweede lid, 4, b), van het ontwerp, wordt melding gemaakt van een "significante zakelijke relatie" (une relation commerciale significative).Indien het de bedoeling is om met deze bepaling aansluiting te vinden bij de criteria voor onafhankelijkheid van bestuurders zoals deze zijn uitgewerkt in de door de Koning aangeduide code voor deugdelijk bestuur met toepassing van artikel 7:87, § 1, (4) van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wordt bij voorkeur nauwer aangesloten bij de in die code gebruikte terminologie. De samenhang met de in deze code voor deugdelijk bestuur gehanteerde criteria dient in voorkomend geval ook te worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning waarvan de opmaak sub 5 is gesuggereerd.

Artikel 17 13. In artikel 17, eerste lid, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van een verkiezing "in deze hoedanigheid".In verband met het gelijkluidende artikel 20, eerste lid, van het ontwerp van koninklijk besluit dat het voorwerp uitmaakt van de adviesaanvraag 68.911/1, (5) deelde de betrokken gemachtigde in verband met de woorden "in deze hoedanigheid" het volgende mee: "Er is een verkiezing van `gewoonlijke bestuurders' en een verkiezing van `onafhankelijke bestuurders'. Zoals voorzien door de wet van 13 maart 2016 waaraan de betrokken VMOB onderworpen is, moeten alle bestuurders, met inbegrip van de `onafhankelijke bestuurders', `fit&proper' zijn in de zin van de betrokken wetgeving en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

Na de oproep tot kandidaten voor zowel de `gewoonlijke bestuurders' als voor de `onafhankelijke bestuurders' moeten de kandidaturen aan de Controledienst overgemaakt worden met het oog op het `fit&proper' onderzoek.

Misschien zou het duidelijker zijn om het eerste lid als volgt aan te passen : `De lijst van alle kandidaten die volgens de voorzitter aan de voorwaarden voldoen om in de hoedanigheid van onafhankelijk bestuurder of bestuurder verkozen te worden moet zo spoedig mogelijk aan de Controledienst overgemaakt worden." In voorkomend geval kan worden overwogen om de redactie van artikel 17, eerste lid, van het ontwerp, eveneens aan te passen op de wijze zoals weergegeven in de aangehaalde toelichting.

Artikel 24 14. Ter wille van de leesbaarheid dient de inleidende zin van artikel 24, eerste lid, van het ontwerp, in de Nederlandse tekst aan te vangen als volgt: "Om de Controledienst de mogelijkheid te bieden de hem bij artikel 52, eerste lid, 2°, van ...".

Artikel 25 15. In artikel 25, eerste lid, van het ontwerp, wordt onder meer bepaald dat, met toepassing van artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990, "alle geschillen voortkomend uit de betwisting van de ontvankelijkheid van de ingediende kandidaturen voorgelegd [kunnen] worden aan de Controledienst".In artikel 52, eerste lid, 10°, van de voornoemde wet wordt de Controledienst evenwel opgedragen om iedere "klacht" in verband met de uitvoering van die wet en de uitvoeringsbesluiten ervan te onderzoeken en er het passende gevolg aan te geven. In artikel 25, eerste lid, van het ontwerp, kan aan de Controledienst bijgevolg enkel de bevoegdheid worden verleend om zich uit te spreken over "klachten" in verband met de ontvankelijkheid van de ingediende kandidaturen. De tweede zin van artikel 25, eerste lid, maakt trouwens niet van "geschillen" melding, maar wel van "klachten". De terminologie die wordt gebruikt zou dus meer uniform en in overeenstemming met artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990 moeten worden gemaakt.

Voorts wordt in artikel 25, derde lid, van het ontwerp, bepaald dat de Controledienst het recht voorbehoudt de betrokken partijen "op te roepen om ze te horen in hun verdedigingsmiddelen". Hieruit lijkt te moeten worden afgeleid dat de stellers van het ontwerp ervan uitgaan dat het de Controledienst is die er vrij over oordeelt of partijen zullen worden gehoord of niet. In dat verband valt evenwel op te merken dat de hoorplicht is uitgegroeid tot een beginsel van behoorlijk bestuur waarop iedere partij zich kan beroepen wanneer het bestuur ten aanzien van die partij een maatregel overweegt die de belangen van de betrokken partij ernstig kan aantasten. Het is dan ook zeer de vraag of het bepaalde in artikel 25, derde lid, van het ontwerp, daaraan kan beantwoorden.

Tot slot wordt in artikel 25, vierde lid, van het ontwerp, bepaald dat, "[v]oor de betwistingen met betrekking tot de andere aangelegenheden bedoeld door dit besluit de rechtbanken van eerste aanleg bevoegd [zijn]". Afgezien van de vaststelling dat de algemene omschrijving van "de andere aangelegenheden bedoeld door dit besluit" onvoldoende duidelijk en te weinig afgebakend is en bovendien de vraag doet rijzen hoe die bevoegdheidstoewijzing aan de rechtbank van eerste aanleg zich precies verhoudt tot de rechtsprekende bevoegdheden zoals die met betrekking tot de betrokken materie reeds voortvloeien uit andere bepalingen, moet erop worden gewezen dat het bepalen van de bevoegdheden van de rechtbanken krachtens artikel 146 van de Grondwet zaak van de wetgever is en dat het niet aan de Koning toekomt om op dat vlak de aan de wetgever voorbehouden bevoegdheid te betreden, zelfs niet om door de wetgever vastgestelde regels te bevestigen, laat staan om een wettelijke bevoegdheidsregeling aan te vullen.

Het staat evenmin aan de Koning om in te werken op mogelijke gevolgen van rechterlijke beslissingen door, zoals in artikel 25, vierde lid, van het ontwerp, te bepalen dat, ongeacht de betrokken betwistingen, de betrokken bestuursorganen van de maatschappij van onderlinge bijstand "verondersteld [worden] rechtsgeldig te zijn samengesteld tijdens de afhandeling ervan".

Uit wat voorafgaat volgt dat artikel 25, vierde lid, uit het ontwerp moet worden weggelaten en dat, indien de overige leden van artikel 25 zouden worden behouden, deze het voorwerp dienen uit te maken van een grondige herziening.

Artikel 27 16. In artikel 27, tweede lid, van het ontwerp, wordt in een complexe afwijkingsregeling voorzien, wat de inwerkingtreding van de erin beoogde artikelen betreft. Zo worden in artikel 27, tweede lid, 2°, een aantal bepalingen opgesomd die, in afwijking van artikel 27, eerste lid, slechts in werking treden "voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappijen van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteiten".

Het lijkt in artikel 27, tweede lid, 2°, te gaan om bepalingen betreffende de verkiezing en de samenstelling van de organen van de maatschappijen van onderlinge bijstand. De vraag rijst evenwel of wel degelijk alle relevante bepalingen in de betrokken opsomming worden opgenomen. Nu wordt de afwijkende regeling overeenkomstig artikel 27, tweede lid, 2°, immers beperkt tot de artikelen 4, 5, 13, 14 en 23 van het ontwerp. Dergelijke selectie van artikelen mag uiteraard niet de goede werkbaarheid van de regeling van inwerkingtreding in de weg staan. Wat dat betreft kan men zich afvragen of de stellers van het ontwerp er niet beter aan zouden doen om alle bepalingen met betrekking tot de verkiezing en samenstelling van de organen die zijn opgenomen in hoofdstuk III van het ontwerp, op het beoogde latere tijdstip in werking te laten treden. Het tijdstip van de inwerkingtreding van de opheffing van het in artikel 26 bedoelde koninklijk besluit van 26 augustus 2010 zou in het licht hiervan dan moeten worden aangepast.

De griffier, Greet VERBERCKMOES De voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) Koninklijk besluit van 26 augustus 2010 `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet'.(2) In artikel 70, § 9, van de wet van 6 augustus 1990 worden de bepalingen van de wet opgesomd - waaronder de artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid - die, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, van toepassing zijn op de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, en 70, § 7, van de wet.(3) In artikel 20 van de wet van 6 augustus 1990 wordt weliswaar melding gemaakt van het vereiste inzake "goed zedelijk gedrag", maar dat vereiste heeft uitsluitend betrekking op het lidmaatschap van de raad van bestuur van een ziekenfonds en van een landsbond, niet van de algemene vergadering, waar het in artikel 5, 2°, van het ontwerp, over gaat. (4) Zie Principe 3.5 van de `Belgische corporate governance code', opgenomen als bijlage bij het koninklijk besluit van 12 mei 2019 `houdende aanduiding van de na te leven code inzake deugdelijk bestuur door genoteerde vennootschappen', Belgisch Staatsblad 17 mei 2019. (5) Adviesaanvraag 68.911/1 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappij van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 70, § 6, van dezelfde wet'.

14 JULI 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, artikelen 2, § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, 14, § 3, 19, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 2° en 10°, en 70, § 9, ingevoegd bij de wet van 26 april 2010 en gewijzigd bij de wet van 17 juli 2015;

Gelet op artikel 48 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 mei 2018;

Gelet op het voorstel van de Raad van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gedaan op 12 december 2019 en op 30 januari, 20 februari, 5 mei, 8 juni, 25 juni, 25 september, 27 november en 18 december 2020;

Gelet op het advies van het Technisch Comité ingesteld bij de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gegeven op 11 juin en 10 december 2020;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 januari 2021;

Gelet op het advies 68.912/1 van de Raad van State, gegeven op 26 maart 2021 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt begrepen onder: 1° "de wet van 6 augustus 1990": de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;2° "de wet van 14 juli 1994": de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° "de wet van 13 maart 2016": de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;4° "het koninklijk besluit van 7 maart 1991": het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;5° "de Controledienst": de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, bedoeld in artikel 49, § 1, van de wet van 6 augustus 1990;6° "gerechtigde": de gerechtigde van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 2, k), van de wet van 14 juli 1994;7° "persoon ten laste": de persoon bedoeld in artikel 2, § 3, tweede streepje, van de wet van 6 augustus 1990;8° ° "maatschappij van onderlinge bijstand": een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990. HOOFDSTUK II. - Leden van de maatschappij van onderlinge bijstand

Art. 2.Onder "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand", moet verstaan worden de persoon die lid is, in de zin van artikel 2, 1° of 2°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat aangesloten is bij deze maatschappij van onderlinge bijstand, of die een persoon ten laste is van een dergelijk lid en die, met inachtneming van de van de toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, verzekerd is door deze maatschappij van onderlinge bijstand.

Een lid, in de zin van artikel 2, 3°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat aangesloten is bij deze maatschappij van onderlinge bijstand kan slechts lid worden of opnieuw worden van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in het vorige lid indien het in regel is met de bijdragen sinds de aanvang van de periode bedoeld in artikel 2quater, derde lid, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 voor de diensten die erin bedoeld worden.

Bij vertraging van 6 maanden in de betaling van deze bijdragen sinds de aanvang van de periode bedoeld in artikel 2quater, derde lid, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 voor de diensten die erin bedoeld worden, verliest deze persoon haar hoedanigheid van lid van de maatschappij van onderlinge bijstand.

Deze periode van 6 maanden wordt opgeschort: 1° gedurende de periode tijdens dewelke het lid, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, door de wet verhinderd is te betalen omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldregeling of van faillissement bevindt;2° gedurende de periode tijdens dewelke het lid, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, de hoedanigheid van gerechtigde heeft verloren en persoon ten laste is van een gerechtigde die niet in regel is met de betaling van de bijdragen voor de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990. Het tweede en het derde lid zijn eveneens van toepassing op de persoon ten laste van een dergelijk lid.

Wanneer de persoon ten laste van een gerechtigde bedoeld in artikel 2, 3°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat een afdeling uitmaakt van deze maatschappij van onderlinge bijstand, zelf voor de eerste maal gerechtigde wordt, wordt deze persoon op het ogenblik van zijn aansluiting als gerechtigde, beschouwd als een lid bedoeld door artikel 2, eerste lid, indien hij, met inachtneming van de van de toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, verzekerd is door de maatschappij van onderlinge bijstand.

Art. 3.Het aantal leden in de zin van artikel 2, op 30 juni van een bepaald jaar, moet uiterlijk op 31 augustus van dit jaar aan de Controledienst overgezonden worden. HOOFDSTUK III. - De bestuursorganen van een maatschappij van onderlinge bijstand Afdeling 1. - Algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge

bijstand Onderafdeling 1. - Het aantal afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen

Art. 4.De algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit personen die zetelen in de algemene vergadering van de aangesloten ziekenfondsen.

Elk aangesloten ziekenfonds is er vertegenwoordigd in verhouding tot het aantal leden, in de zin van artikel 2, 1°, of 2°, van het koninklijk besluit van 7 maart 1991, en hun personen ten laste, die eveneens lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand in de zin van artikel 2 van dit besluit op 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan de verkiezing van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand, naar rata van één afgevaardigde per volle schijf van 7.500 leden in de zin van artikel 2, eerste lid, met een minimum van één afgevaardigde.

Als de algemene vergadering van de maatschappij in toepassing van het vorige lid minder dan 25 afgevaardigden van aangesloten ziekenfondsen zou tellen, wordt de volledige schijf leden bedoeld in het vorige lid verlaagd tot een veelvoud van duizend leden zodat er 25 afgevaardigden van aangesloten ziekenfondsen kunnen zijn.

Indien de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand in toepassing van het tweede lid meer dan 70 afgevaardigden van aangesloten ziekenfondsen zou tellen, wordt het aantal afgevaardigden per aangesloten ziekenfonds proportioneel verminderd opdat in het geheel de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand maximum 70 afgevaardigden zou tellen.

Wanneer een aangesloten ziekenfonds overgenomen zal worden door een ander aangesloten ziekenfonds in het kader van een fusie die in werking treedt op 1 januari van het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering van het overnemende ziekenfonds zal plaatsvinden, worden de personen die aangesloten zijn bij het ziekenfonds dat overgenomen wordt, beschouwd als personen aangesloten bij het overnemende ziekenfonds op 30 juni van het voorafgaande jaar voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers binnen de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand waarbij het overnemende ziekenfonds is aangesloten.

Onderafdeling 2. - De verkiesbaarheidsvoorwaarden

Art. 5.Om verkozen te kunnen worden als afgevaardigde en om afgevaardigde te kunnen blijven in de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand: 1° moet men lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand in de zin van artikel 2;2° moet men meerderjarig of ontvoogd zijn;3° moet men in regel zijn met de premies bij de maatschappij van onderlinge bijstand;4° mag men geen deel uitmaken van het personeel van de maatschappij van onderlinge bijstand of ontslagen zijn als personeelslid van de maatschappij van onderlinge bijstand omwille van ernstige tekortkoming of van een andere reden bedoeld door de statuten;5° moet men voldoen aan de eventuele andere bijkomende voorwaarden die in de statuten opgenomen worden.Deze voorwaarden mogen evenwel niet van aard zijn dat ze qua verkiesbaarheid of onverenigbaarheid op een onwettelijke of buitensporige wijze het recht van een lid beperken om zich kandidaat te stellen of om verkozen te worden of discretionaire macht aan de voorzitter zouden verlenen voor wat betreft de aanvaarding van de kandidaturen.

Onderafdeling 3. - Lijst van de kandidaten en verkiezing van de afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen

Art. 6.Onverminderd het recht van de leden van de algemene vergadering van een ziekenfonds om zich kandidaat te stellen voor een mandaat van afgevaardigde, hetzij spontaan hetzij ingevolge een eventuele oproep tot de kandidaten door het ziekenfonds, kan de raad van bestuur van een ziekenfonds kandidaten voorstellen aan de algemene vergadering.

Alle kandidaten worden op dezelfde verkiezingslijst opgenomen.

De afgevaardigden van de ziekenfondsen worden verkozen door de algemene vergadering van dat ziekenfonds.

Art. 7.De vertegenwoordigers van de leden en van de personen ten laste in de algemene vergadering van de aangesloten ziekenfondsen die verkozen willen worden tot afgevaardigde in de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand moeten zich kandidaat stellen volgens de wijze voorzien door de statuten, uiterlijk vijftien dagen vóór de datum van de algemene vergadering van het ziekenfonds dat de stemming zal uitvoeren.

Onderafdeling 4. - De stemming

Art. 8.Er wordt overgegaan tot een stemming wanneer het aantal kandidaten binnen een aangesloten ziekenfonds groter is dan het aantal toe te kennen effectieve mandaten waarover dat ziekenfonds beschikt in toepassing van artikel 4.

De stemming is geheim.

De stemming kan elektronisch gebeuren ter plaatse of op afstand voor zover tegemoetgekomen wordt aan de door de Controledienst vastgestelde voorwaarden.

De kandidaten worden verkozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen.

Bij gelijkheid van stemmen tussen meerdere kandidaten voor het laatste mandaat, wordt het mandaat toegekend volgens de in de statuten voorziene regeling.

Als het aantal kandidaten die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen binnen een aangesloten ziekenfonds gelijk is aan of kleiner is dan het aantal effectieve mandaten waarover dat ziekenfonds beschikt in toepassing van artikel 4, worden die kandidaten automatisch verkozen.

Art. 9.Indien het aantal mandaten, zoals vereist door artikel 4 niet of niet meer bereikt wordt en er geen plaatsvervangers zijn of geen plaatsvervangers meer zijn, wordt de algemene vergadering toch geacht rechtsgeldig te zijn samengesteld tot de volgende mutualistische verkiezingen.

De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand kunnen evenwel voorzien dat de ziekenfondsen in een dergelijk geval nieuwe afgevaardigden kunnen voordragen.

Onderafdeling 5. - De verkiezing van plaatsvervangers

Art. 10.Er kunnen plaatsvervangende afgevaardigden verkozen worden onder dezelfde voorwaarden als voor de effectieve afgevaardigden.

De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen, in voorkomend geval, de verkiezingsmodaliteiten voor de plaatsvervangende afgevaardigden, alsook onder welke voorwaarden zij effectieve afgevaardigden kunnen vervangen.

Onderafdeling 6. - De andere personen die de algemene vergadering kunnen bijwonen

Art. 11.De algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand kan maximaal tien raadgevers aanduiden. Zij hebben raadgevende stem.

De personen die in een maatschappij van onderlinge bijstand hetzij belast zijn met de globale verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur hetzij een andere leidinggevende functie of een directiefunctie uitoefenen, kunnen de algemene vergadering met raadgevende stem bijwonen.

Art. 12.Bovendien kan de landsbond waarbij de ziekenfondsen zijn aangesloten die zelf aangesloten zijn bij de maatschappij van onderlinge bijstand ook een persoon aanduiden om hem te vertegenwoordigen in de algemene vergadering van die maatschappij van onderlinge bijstand met raadgevende stem. Afdeling 2. - De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge

bijstand Onderafdeling 1. - Het aantal bestuurders

Art. 13.De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit minimum tien bestuurders en maximum een aantal bestuurders dat de helft van het aantal leden van de algemene vergadering van deze maatschappij van onderlinge bijstand niet mag overtreffen.

De bestuurders bedoeld in het artikel 14 worden in het vorige lid niet meegeteld.

Ieder aangesloten ziekenfonds moet in de raad van bestuur vertegenwoordigd zijn door minstens een bestuurder en steeds in verhouding tot het aantal van zijn leden, in de zin van artikel 2, op 30 juni van het jaar voorafgaand aan de verkiezing van de leden van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand, die ook lid waren van deze maatschappij van onderlinge bijstand op deze datum. Wanneer een aangesloten ziekenfonds overgenomen wordt door een ander aangesloten ziekenfonds in het kader van een fusie die in werking treedt op 1 januari van het jaar waarin de verkiezing van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand zal plaatsvinden, worden de personen die aangesloten zijn bij het ziekenfonds dat overgenomen wordt, beschouwd als personen aangesloten bij het overnemende ziekenfonds op 30 juni van het voorafgaande jaar voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van dit ziekenfonds binnen de raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand waarbij het overnemende ziekenfonds aangesloten is.

De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand kan eveneens bestuurders tellen die de aangesloten ziekenfondsen niet vertegenwoordigen. Dit aantal bestuurders mag niet groter zijn dan 25 % van het totale aantal bestuurders.

Onderafdeling 2. - Onafhankelijk bestuurder

Art. 14.§ 1. Indien de maatschappij van onderlinge bijstand niet vrijgesteld is van de verplichting, voorzien in artikel 48 van de wet van 13 maart 2016, om een auditcomité op te richten, moet de raad van bestuur samengesteld zijn uit een aantal onafhankelijke bestuurders in de zin van deze wet dat toelaat dat het auditcomité voor de meerderheid samengesteld is uit onafhankelijke bestuurders. § 2. Zelfs als de maatschappij van onderlinge bijstand is vrijgesteld van de verplichting voorzien in § 1, kan de raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand een of meerdere onafhankelijke bestuurders tellen.

Onder "onafhankelijk bestuurder" in de zin van het eerste lid, moet worden verstaan, een bestuurder die bevoegd is in het domein van de gezondheid en/of op financieel en/of actuarieel vlak en die aan de volgende voorwaarden voldoet: 1. geen personeelslid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand, van een aangesloten ziekenfonds of van de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand aangesloten is;2. geen mandaat uitoefenen als lid van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand, van de algemene vergadering van een aangesloten ziekenfonds of van de landsbond waarbij de maatschappij van onderlinge bijstand aangesloten is;3. geen mandaat uitoefenen als bestuurder in een medisch-sociale instelling bedoeld in artikel 20, § 3, van de wet van 6 augustus 1990 of in een rechtspersoon of natuurlijke persoon waarmee een entiteit bedoeld onder 1° samenwerkt in toepassing van artikel 43 van deze wet en geen mandaat van onafhankelijk bestuurder in de zin van de wet van 13 maart 2016 uitoefenen in een andere verzekeringsmaatschappij van onderlinge bijstand;4. niet in een hieronder vermelde situatie van belangenconflict zijn: a) een belangrijk voordeel van vermogensrechtelijke aard ontvangen hebben van een entiteit, een rechtspersoon of een natuurlijke persoon bedoeld onder 1° tot en met 3° ;b) een significante zakelijke relatie, in de zin van artikel 15, 94°, van de wet van 13 maart 2016, hebben of hebben gehad met een entiteit, een rechtspersoon of een natuurlijke persoon bedoeld onder 1° tot en met 3° ;c) echtgenoot, wettelijk samenwonende partner of bloed- of aanverwant tot de tweede graad zijn van een persoon die zich in een toestand bedoeld onder a) of b) bevindt. § 3. Om onafhankelijk bestuurder in een maatschappij van onderlinge bijstand te kunnen blijven, moet men blijven voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden. § 4. Het mandaat van een onafhankelijk bestuurder kan hernieuwd worden naar aanleiding van de volgende mutualistische verkiezingen.

Onderafdeling 3. - De kandidaturen

Art. 15.Onverminderd het recht van de leden van de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand om zich kandidaat te stellen voor een ander mandaat dan een mandaat van onafhankelijk bestuurder, hetzij spontaan hetzij ingevolge een eventuele oproep tot de kandidaten door de maatschappij van onderlinge bijstand zelf, kan de raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand kandidaten voorstellen aan de algemene vergadering.

Alle kandidaten worden op dezelfde verkiezingslijst opgenomen.

Bovendien kunnen er ook, wat het mandaat van onafhankelijk bestuurder betreft, spontane kandidaturen worden aanvaard, alsook kandidaturen ingediend ingevolge een advertentie door de maatschappij van onderlinge bijstand.

Onderafdeling 4. - De verkiezing

Art. 16.De raad van bestuur van een maatschappij van onderlinge bijstand wordt verkozen door de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand onder de bij artikel 18 van de wet van 6 augustus 1990 voorziene voorwaarden, zoals van toepassing verklaard op deze maatschappijen van onderlinge bijstand door artikel 70, § 9, van de wet van 6 augustus 1990, na kennisname van de motivatie die deze kandidatuur desgevallend vergezelt.

De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand verduidelijken de praktische modaliteiten met betrekking tot het neerleggen van de kandidaturen, de controle van hun ontvankelijkheid en de volgorde van de kandidaten op de stemlijsten.

Er wordt overgegaan tot verkiezing van de onafhankelijke bestuurders op grond van een lijst van al de kandidaten die aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid verkozen te worden, vooraleer over te gaan tot de verkiezing van de andere bestuurders.

Art. 17.De lijst van alle kandidaten die volgens de voorzitter aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid van bestuurder verkozen te worden moet zo spoedig mogelijk aan de Controledienst overgemaakt worden. Hetzelfde geldt voor de lijst van alle kandidaten die volgens de voorzitter aan de voorwaarden voldoen om in deze hoedanigheid van onafhankelijke bestuurder verkozen te worden.

De Controledienst beschikt over een termijn van drie maanden om zich uit te spreken over de vraag of de betrokken kandidaten volgens hem beschikken over de voor de uitoefening van deze functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende deskundigheid bedoeld in de wet van 13 maart 2016. Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat de Controledienst over alle nodige documenten en informatie beschikt die ook voorzien worden voor de bestuurders van de verzekeringsondernemingen die niet onder de controle van de Controledienst vallen.

Art. 18.De stemming is geheim.

De stemming kan elektronisch gebeuren ter plaatse of op afstand voor zover tegemoetgekomen wordt aan de door de Controledienst vastgestelde voorwaarden.

De bestuurders worden verkozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen en rekening houdend met artikel 20, §§ 1 en 2, van de wet van 6 augustus 1990 en met artikel 23 van dit besluit.

Bij gelijkheid van stemmen voor meerdere kandidaten voor het laatste toe te kennen mandaat, wordt het mandaat toegekend volgens de in de statuten voorziene regeling.

Onderafdeling 5. - De verkiezing van plaatsvervangende bestuurders

Art. 19.Er kunnen plaatsvervangende bestuurders verkozen worden onder dezelfde voorwaarden als voor de effectieve bestuurders.

De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen, in voorkomend geval, de verkiezingsmodaliteiten voor de plaatsvervangende bestuurders, alsook onder welke voorwaarden zij effectieve bestuurders kunnen vervangen.

Onderafdeling 6. - De coöptatie van bestuurders

Art. 20.Wanneer de plaats van een bestuurder openvalt vóór het einde van zijn mandaat, kan de raad van bestuur, indien de statuten in deze mogelijkheid voorzien, een nieuwe bestuurder coöpteren, die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden en hetzelfde profiel voldoet en rekening houdend met artikel 20, §§ 1 en 2, van de wet van 6 augustus 1990 en met artikel 23 van dit besluit. De statuten bepalen de modaliteiten van een dergelijke coöptatie.

Onder "profiel" moet worden verstaan: 1° het feit, naargelang het geval, onder artikel 13, derde lid, of artikel 13, vierde lid, of artikel 14, § 1, of artikel 14, § 2, tweede lid, te vallen;2° voor de bestuurders bedoeld in artikel 13, derde lid, het feit hetzelfde ziekenfonds te vertegenwoordigen als de vervangen bestuurder;3° als de statuten die vereiste voorzien, het feit over gelijkaardige competenties te beschikken als die waarover de te vervangen bestuurder beschikte. In een geval bedoeld in het eerste lid, moet de eerstvolgende algemene vergadering overgaan tot de verkiezing van de bestuurder die het mandaat van de vorige bestuurder zal volbrengen.

Indien een andere bestuurder dan de gecoöpteerde bestuurder verkozen wordt, eindigt het mandaat van de gecoöpteerde bestuurder na afloop van de algemene vergadering.

Onderafdeling 7. - De andere personen die de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen

Art. 21.De raad van bestuur kan maximaal vijf raadgevers bij de raad van bestuur aanduiden. Deze hebben raadgevende stem.

De personen die in de maatschappij van onderlinge bijstand, hetzij belast zijn met de globale verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur, hetzij een andere leidinggevende functie of een directiefunctie uitoefenen, kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur met raadgevende stem bijwonen.

Art. 22.Bovendien kan de landsbond waarbij de ziekenfondsen zijn aangesloten die zelf aangesloten zijn bij de maatschappij van onderlinge bijstand ook een persoon aanduiden om hem te vertegenwoordigen in de raad van bestuur van die maatschappij van onderlinge bijstand met raadgevende stem.

Onderafdeling 8. - Het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht

Art. 23.De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen het maximumaantal mandaten dat toegekend kan worden aan personen van hetzelfde geslacht. De statuten mogen evenwel niet voorzien dat meer dan 75% van de mandaten mogen toegekend worden aan personen van eenzelfde geslacht. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Het overmaken van documenten aan de Controledienst

Art. 24.Om de Controledienst de mogelijkheid te bieden de hem bij artikel 52, eerste lid, 2°, van de wet van 6 augustus 1990 toegewezen opdracht te vervullen, zenden de maatschappijen van onderlinge bijstand en, in voorkomend geval, de aangesloten ziekenfondsen, hem tegelijk: 1° de publicaties, adviezen, brieven en omzendbrieven toe die zij aan hun leden toesturen;2° de eventuele advertenties met betrekking tot toe te kennen mandaten;3° de eventuele brochures die zij ter beschikking stellen voor hun leden die vermeldingen bevatten met betrekking tot de betrokken verkiezingen, tot de indiening van de kandidaturen, tot de ontvankelijke kandidaturen, tot de datum van de stemming en tot het resultaat van de stemming. Bovendien verwittigen ze onmiddellijk de Controledienst van elke publicatie op hun website met betrekking tot aangelegenheden bedoeld door dit besluit. Afdeling 2. - De klachten met betrekking tot aangelegenheden bedoeld

door dit besluit

Art. 25.Overeenkomstig artikel 52, eerste lid, 10°, van de wet van 6 augustus 1990, kan iedere klacht in verband met de toepassing van dit besluit worden voorgelegd aan de Controledienst.

De klachten moeten, bij aangetekend schrijven, gericht worden aan de Controledienst binnen de tien werkdagen volgend op de datum van, naargelang het geval, de betwiste beslissing, het betwiste verloop van de verkiezingen of de bekendmaking van het betwiste resultaat van de verkiezingen.

De Controledienst beschikt over dertig kalenderdagen om kennisgeving te doen van zijn beslissing aan de betrokken partijen.

Hij behoudt zich het recht voor deze partijen op te roepen om ze te horen in hun verdedigingsmiddelen.

De betrokken partijen kunnen eveneens vragen om door de Controledienst te worden gehoord. Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 26.Het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet, gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 mei 2018, wordt opgeheven.

Art. 27.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2021.

In afwijking van het eerste lid: 1° treedt artikel 3 in werking op 30 juni 2021;2° treedt Hoofdstuk III slechts in werking voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappijen van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteiten;3° treedt artikel 26: 1° in werking op 30 juni 2021, wat betreft artikel 3, van voornoemd koninklijk besluit van 26 augustus 2010;2° wat betreft artikelen 4 tot en met 14, van voornoemd koninklijk besluit van 26 augustus 2010, slechts in werking voor de verkiezing met betrekking tot de betrokken mandaten met het oog op de hernieuwing, in 2022 en in volgende jaren, van de samenstelling van de algemene vergadering van de maatschappijen van onderlinge bijstand en van de raad van bestuur van deze entiteiten.

Art. 28.De Minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 juli 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

^