gepubliceerd op 26 januari 2009
Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden
14 JANUARI 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 96 van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 2008 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 2008 houdende benoeming van de regeringsleden;
Op de voordracht van de Eerste Minister, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De Eerste Minister is bevoegd voor wat betreft : 1° de voogdij over de volgende drie federale culturele instellingen : de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België;2° mobiliteit;3° fraudebestrijding, en de uniforme toepassing van de wetgeving in het ganse land;4° begroting;5° de wetgeving inzake mariene milieu en maritieme mobiliteit.
Art. 2.De Minister van Financiën is bevoegd voor wat betreft : 1° het financieel beheer van de terreinen en de gebouwen van de Federale Staat en de Regie der Gebouwen;2° het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen;3° de Nationale Loterij, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten met de Minister van Overheidsbedrijven;4° de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij;5° verzekeringen;6° het verlenen en het verlengen van de uitvoervergunningen, bedoeld in de wet van 11 september 1962 betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen en de daaraan verbonden technologie, met uitzondering van deze die het voorwerp uitmaken van een Europese regelgeving inzake vergunningen en contingenten.
Art. 3.De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid oefent de voogdij uit over de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 15 september 1993 tussen de Federale Staat en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot bepaalde initiatieven bestemd om de internationale rol en de functie van hoofdstad van Brussel te bevorderen.
Art. 4.De Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd voor de Wereldhandelsorganisatie.
Art. 5.De Minister van Overheidsbedrijven is bevoegd voor Belgacom, N.M.B.S. Holding, N.M.B.S., Infrabel en De Post.
Art. 6.De Minister van Werk is bevoegd voor wat betreft : 1° de voogdij over het Fonds voor Arbeidsongevallen en de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie;2° het gezinsbeleid, onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Zelfstandigen inzake kinderbijslagen voor werknemers en voor zelfstandigen.
Art. 7.De Minister van Gelijke Kansen is bevoegd voor wat betreft : 1° het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;2° het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen;3° het Impulsfonds voor migrantenbeleid;4° de interculturele dialoog.
Art. 8.De Minister van Zelfstandigen oefent de voogdij uit over het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Art. 9.De Minister van Landbouw is bevoegd voor wat betreft de veiligheid van de voedselketen, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten met de Minister van Volksgezondheid, en oefent de voogdij uit over : 1° het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie.
Art. 10.De Minister van Wetenschapsbeleid is bevoegd voor de lasten van het verleden van het vroegere « Ministère de l'Education nationale ».
Art. 11.De Minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden is bevoegd voor wat betreft : 1° strijd tegen de armoede;2° sociale economie.
Art. 12.De Minister van Maatschappelijke Integratie oefent de voogdij uit over het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers, in overleg met de Minister van Migratie- en asielbeleid en in naleving van het Samenwerkingsprotocol van 3 augustus 2005 tussen het Agentschap voor de opvang van asielzoekers en de Dienst Vreemdelingenzaken.
Art. 13.De Minister van Pensioenen oefent de voogdij uit over de Rijksdienst voor pensioenen.
Art. 14.De Minister van Landsverdediging is bevoegd voor oorlogsslachtoffers.
Art. 15.De Minister van Klimaat en Energie is bevoegd voor : 1° duurzame ontwikkeling;2° leefmilieu, met inbegrip van het Protocol van Kyoto; 3° consumentenzaken, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten tussen de Minister van K.M.O.'s, voor wat de bevoegdheden betreft bedoeld in die hoedanigheid door de wet, de Minister van Klimaat en Energie en de Minister voor Ondernemen met betrekking tot de bevoegdheid inzake Consumentenzaken. Hij oefent het gezag uit over de Federale Programmatorische Overheidsdienst Consumentenzaken.
Art. 16.De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen is bevoegd voor wat betreft : 1° de administratieve vereenvoudiging;2° de informatisering van de overheidsdiensten;3° economie.
Art. 17.De Minister van Migratie- en asielbeleid is bevoegd voor wat betreft : 1° de voogdij over de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen, en de Raad voor vreemdelingenbetwistingen;2° de economische migratie, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten tussen de Minister van Migratie- en asielbeleid en de Minister van Werk met betrekking tot die elementen van het arbeidsrecht die betrekking hebben op de economische migratie.
Art. 18.De Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd voor de lasten van het verleden van het vroegere Ministerie van Onderwijs.
Art. 19.Zijn bevoegd voor wat betreft : 1° de Nationale Delcrederedienst : de Minister van Financiën, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ondernemen;2° de NV ASTRID : de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken;3° de gezamenlijke voogdij over het Fonds voor Beroepsziekten, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid : de Minster van Sociale Zaken en de Minister van Werk;4° de gezamenlijke voogdij over de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid : de Minister van Sociale Zaken, de Minister van Werk en de Minister van Pensioenen;5° de gezamenlijke voogdij over de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten : de Minister van Sociale Zaken, de Minister van Werk, de Minister van Pensioenen en de Minister van Binnenlandse Zaken;6° de opvolging van de uitvoering van het Schengenakkoord : de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, in functie van de respectievelijke opdrachten van de Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, met dien verstande dat het voorzitterschap beurtelings zal uitgeoefend worden door de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken;7° het sociaal statuut der zelfstandigen, waaronder ook de pensioenen van de zelfstandigen : de Minister van Zelfstandigen, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten tussen de Minister van Zelfstandigen en de Minister van Pensioenen, voor wat betreft de uitvoering van de gemengde pensioenen;8° gezondheidszorgen voor zelfstandigen, voor de bepalingen specifiek voor de zelfstandigen : de Minister van Zelfstandigen en de Minister van Sociale Zaken, op initiatief van de Minister van Zelfstandigen;9° de Nationale Plantentuin van België : de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en de Minister van Wetenschapsbeleid;10° de materies met betrekking tot het gebruik der talen inzake onderwijs die niet door de Grondwet aan de Gemeenschappen zijn toevertrouwd : de Minister van Wetenschapsbeleid en de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art. 20.In geval van wettige verhindering van de Minister van Justitie, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend, wat de Franstalige dossiers betreft, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, en, wat de Nederlandstalige dossiers betreft, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen.
Art. 21.Het koninklijk besluit van 17 april 2008 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden, wordt opgeheven.
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 30 december 2008.
Art. 23.De Eerste Minister en de Ministers en Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 januari 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY