Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 mei 1999
gepubliceerd op 29 mei 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 juni 1994 tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden

bron
ministerie van middenstand en landbouw
numac
1999016150
pub.
29/05/1999
prom.
13/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/13/1999016150/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 juni 1994 tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 12 april 1957 waarbij de Koning wordt gemachtigd maatregelen voor te schrijven ter bescherming van de biologische hulpbronnen van de zee, inzonderheid op artikel 1, eerste en tweede lid, vervangen bij de wet van 18 juli 1973;

Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 1°, vervangen bij de wet van 29 december 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 juni 1994 tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 december 1994, 4 mei 1995, 4 augustus 1996, 2 december 1996, 13 september 1998 en 3 februari 1999;

Gelet op de verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur, gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1181/98 van de Raad van 4 juni 1998;

Gelet op de verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2870/95 van de Raad van 8 december 1995, bij verordening (EG) nr. 2489/96 van de Raad van 20 december 1996, bij verordening (EG) nr. 686/97 van de Raad van 14 april 1997, bij verordening (EG) nr. 2205/97 van de Raad van 30 oktober 1997, bij verordening (EG) nr. 2635/97 van de Raad van 18 december 1997 en bij verordening (EG) nr. 2846/98 van de Raad van 17 december 1998;

Gelet op de verordening (EG) nr. 3690/93 van de Raad van 20 december 1993 tot invoering van een communautair stelsel van regels voor de minimuminformatie die visvergunningen moeten bevatten;

Gelet op de verordening (EG) nr. 2090/98 van de Commissie van 30 september 1998 betreffende het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen;

Gelet op de verordening (EG) nr. 1489/97 van de Commissie van 29 juli 1997 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad wat betreft satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen;

Gelet op de beschikking van de Raad van 26 juni 1997 inzake de doelstelling en bepalingen voor de herstructurering, in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001 van de communautaire visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid ;

Overwegende dat de noodzaak om onverwijld tijdelijke maatregelen te nemen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden voortvloeit uit de verplichting de doelstellingen na te komen inzake de herstructurering van de communautaire visserijsector neergelegd in het meerjarige oriëentatieprogramma alsook uit de verplichting tot behoud van een communautair stelsel van visvergunningen;

Overwegende dat om redenen van gelijke behandeling tussen het grote en kleine vlootsegment en teneinde rekening te houden met de omstandigheden van de markt, het nodig is dat in het grote vlootsegment vissersvaartuigen met visvergunning moeten kunnen worden vervangen door bestaande vissersvaartuigen zonder visvergunning;

Overwegende dat met het oog op een vermindering van de totale brutotonnage van de vloot het nodig is de mogelijkheid tot samenvoeging van visvergunningen en motorvermogens opnieuw in voege te brengen waarbij verandering van segment evenwel niet toegelaten is en dat bijgevolg het maximale motorvermogen van een vissersvaartuig moet kunnen worden verhoogd van 883 kW tot 957 kW;

Overwegende dat de einddoelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma die uiterlijk op 31 december 2001 moeten worden geëerbiedigd, 23.323 BT en 67.857 kW bedragen, dat de huidige capaciteit van de vloot nu 22.421 BT en 62.909 kW bedraagt en rekening houdende met de vissersvaartuigen in aanbouw, het dringend noodzakelijk is, teneinde vooral de BT-doelstelling niet te overschrijden, nu reeds de samenvoeging van motorvermogens mogelijk te maken;

Overwegende dat om de controle op de naleving van de jaarlijks toegelaten vangsthoeveelheden efficiënt te organiseren het nodig is satellietvolgapparatuur te voorzien;

Overwegende dat de administratieve procedures tegen de beslissingen moeten aangepast worden aan de nieuwe bepalingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 juni 1994 tot het instellen van een visvergunning en houdende tijdelijke maatregelen voor de uitvoering van de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 december 1994, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 7.§ 1. Indien de eigenaar van een vissersvaartuig, waarvoor een visvergunning werd afgeleverd, dit vissersvaartuig vervangt door een nieuwgebouwd of door een bestaand vissersvaartuig zonder visvergunning dan bekomt hij van de Dienst voor het vervangende vissersvaartuig een visvergunning op voorwaarde dat de herinvestering gebeurt binnen de drie jaar vanaf de datum van doorhaling in de « Officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen » van het te vervangen vissersvaartuig en voldaan wordt, al naargelang de aard van de vervanging, aan de voorwaarden voorzien in de §§ 4, 5, 6 en 7 van artikel 9.

De visvergunning van het te vervangen vissersvaartuig vervalt en dient door de eigenaar bij de Dienst ingeleverd te worden. § 2. Indien een nieuwe motor wordt geplaatst in een vissersvaartuig, waarvoor een visvergunning werd afgeleverd of wanneer het motorvermogen van een bestaande motor wordt gewijzigd, dan mag het motorvermogen van de nieuwe motor of het gewijzigde motorvermogen dat van de door de Dienst afgeleverde visvergunning, desgevallend inbegrepen het bijkomend motorvermogen, niet overschrijden. § 3. Wanneer een verlaging van het motorvermogen wordt opgelegd door de dienst Zeevaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, wordt de opgelegde verlaging, uitgedrukt in kW, vermeld als bijkomend motorvermogen op de visvergunning. § 4. De eigenaar levert zijn visvergunning in en bekomt van de Dienst een aangepaste visvergunning op voorwaarde dat voldaan is aan de bepalingen van de §§ 2 en/of 3. § 5. De brutotonnenmaat van een vissersvaartuig kan gewijzigd worden indien een verplichting tot verhoging van de brutotonnenmaat wordt opgelegd door de dienst Zeevaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur. In dit geval, wordt een visvergunning afgeleverd door de Dienst overeenkomstig de brutotonnenmaat opgelegd door de verplichte verhoging. Het tekort aan brutotonnenmaat wordt toegekend door de Dienst. »

Art. 2.Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 september 1998, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 8.Vissersvaartuigen moeten, volgens door de Minister nader te bepalen criteria een geïnstalleerd en in werking zijnde satellietvolgapparatuur aan boord hebben, die voldoet aan de Europese en de nationale reglementering terzake, zoniet wordt de visvergunning ingetrokken. »

Art. 3.Artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 december 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 en opgeheven bij het koninklijk besluit van 13 september 1998, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Artikel 9.§ 1. De eigenaar van een vissersvaartuig waarvoor een visvergunning is afgeleverd en die dit vissersvaartuig aan de vloot onttrekt, kan een aanvraag richten tot de Dienst om het motorvermogen vermeld op de visvergunning geheel of gedeeltelijk samen te voegen met het motorvermogen van één of meer bestaande vissersvaartuigen waarvoor een visvergunning werd afgeleverd. Ingevolge samenvoeging van motorvermogens kan het bestaande vissersvaartuig waarop wordt samengevoegd niet veranderen van segment.

Er zijn twee segmenten : klein vlootsegment : alle vissersvaartuigen die volgens de « Officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen » een motorvermogen hebben van 221 kW of minder, groot vlootsegment : alle vissersvaartuigen die volgens de « Officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen » een motorvermogen hebben van meer dan 221 kW;

Wanneer het gehele of een gedeelte van het motorvermogen vermeld op de visvergunning niet kan benut worden om technische redenen of zonder belangrijke investeringen aan de motor of aan het vissersvaartuig, kan de eigenaar bedoeld in het eerste lid een aanvraag richten tot de Dienst om dit motorvermogen als bijkomend motorvermogen te behouden.

De aanvraag bedoeld in het eerste en tweede lid moet bij aangetekend schrijven gericht worden aan de Dienst op een formulier dat ter beschikking is bij de Dienst en moet ondertekend zijn door alle partijen die betrokken zijn bij de samenvoeging.

De Dienst beslist over de aanvraag binnen een periode van 30 dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een volledig juist ingevuld formulier. De verhoging van het motorvermogen moet uitgevoerd worden binnen de 60 dagen vanaf de mededeling van de beslissing van de Dienst zoniet komt het samen te voegen motorvermogen ter beschikking van de Dienst.

Onverminderd de bepalingen van de §§ 2 en 3 voegt de Dienst, na voorlegging van de nieuwe zeebrief, het motorvermogen samen met het bestaande motorvermogen op de visvergunning van de betrokken eigenaar en kent het bijkomend motorvermogen, dat om de redenen bedoeld in het tweede lid niet kan benut worden, toe aan de betrokken eigenaar en schrijft dit bijkomend motorvermogen in op de visvergunning naast het motorvermogen als « + aantal kW bijkomend motorvermogen ». § 2. Het motorvermogen vermeerderd met het samengevoegde motorvermogen en met het bijkomend motorvermogen mag niet hoger zijn dan 957 kW voor vissersvaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW. Het gedeelte boven de 957 kW komt ter beschikking van de Dienst.

Het motorvermogen vermeerderd met het samengevoegde motorvermogen en met het bijkomend motorvermogen mag niet hoger zijn dan 221 kW voor vissersvaartuigen met een motorvermogen van 221 kW of minder. Het gedeelte boven de 221 kW komt ter beschikking van de Dienst. § 3. Het gedeelte van het motorvermogen van een vissersvaartuig waarvan de visvergunning komt te vervallen, dat door de Dienst niet kan samengevoegd worden met het motorvermogen van een bestaand vissersvaartuig of dat door de Dienst niet kan toegekend worden als bijkomend motorvermogen komt ter beschikking van de Dienst en vervalt voor de betrokken eigenaar. § 4. Het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig mag niet hoger zijn dan het totaal onttrokken motorvermogen, desgevallend inbegrepen het bijkomend onttrokken motorvermogen, uitgedrukt in kW. Daarenboven mag de brutotonnenmaat van het vervangend vissersvaartuig, dat uitgerust is met de boomkor, niet groter zijn dan 0,44 vermenigvuldigd met het totaal onttrokken motorvermogen, desgevallend inbegrepen het bijkomend onttrokken motorvermogen, uitgedrukt in kW. Het eventueel tekort aan brutotonnenmaat wordt toegekend door de Dienst. § 5. In geen geval mag in het groot vlootsegment het vervangende vissersvaartuig een brutotonnenmaat hebben die hoger is dan 385 BT, een motorvermogen dat hoger is dan 957 kW en een lengte over alles die groter is dan 38 meter. Een vissersvaartuig kan enkel als vervangend vissersvaartuig in aanmerking komen als het in het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen nooit eerder werd opgenomen met een motorvermogen van meer dan 1200 kW. In geen geval mag in het klein vlootsegment het vervangende vissersvaartuig een brutotonnenmaat hebben die hoger is dan 98 BT en een motorvermogen dat hoger is dan 221 kW. De bepalingen in het eerste lid met betrekking tot de brutotonnenmaat en de lengte over alles en de bepaling in het tweede lid met betrekking tot de brutotonnenmaat gelden niet voor een Belgisch vissersvaartuig zonder visvergunning waarvoor in het verleden reeds een visvergunning werd afgeleverd. § 6. Het gedeelte van het motorvermogen en/of de brutotonnenmaat dat niet kan benut worden bij vervanging bedoeld in de §§ 4 en 5 komt ter beschikking van de Dienst. § 7. Het vervangende vissersvaartuig moet behoren tot hetzelfde vlootsegment als het te vervangen vissersvaartuig. »

Art. 4.Artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij de koninklijke besluiten van 15 december 1994 en 3 februari 1999, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 17.Een verzoek tot heroverweging van de beslissingen bedoeld in de artikelen 5, 10, 11, 14, 15, §§ 2, 3 en 4 en een verhaal tegen de beslissing bedoeld in de artikelen 7 en 9, § 1, kunnen bij de Minister worden ingediend bij aangetekend schrijven binnen de dertig dagen vanaf de mededeling van de beslissing. »

Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 6.Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN

^