Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 maart 2006
gepubliceerd op 31 maart 2006

Koninklijk besluit tot invoeging van de artikelen 36ter, 36quater, 36quinquies en 36sexies in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006200832
pub.
31/03/2006
prom.
13/03/2006
ELI
eli/besluit/2006/03/13/2006200832/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 MAART 2006. - Koninklijk besluit tot invoeging van de artikelen 36ter, 36quater, 36quinquies en 36sexies in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i) vervangen bij de wet van 14 februari 1961;

Gelet op de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, inzonderheid op artikel 19;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 13 december 2005;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 15 december 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 23 november 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 december 2005;

Gelet op advies 39.697/1 van de Raad van State, gegeven op 26 januari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, wordt een artikel 36ter ingevoegd : « Art 36ter. § 1. De werkzoekende die bij de aanvang van de opleiding niet voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden van dit hoofdstuk, of niet gerechtigd is op uitkeringen ingevolge de toepassing van de artikelen 51 tot 53bis, 59bis tot 59decies en 80 tot 88, kan toegelaten worden tot het recht op opleidingsuitkeringen tijdens de duur van de individuele beroepsopleiding in een onderneming, bedoeld bij artikel 27, 6°.

De opleidingsuitkering kan slechts toegekend worden indien de navermelde voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de opleiding is minstens halftijds;2° de werkzoekende is bij de aanvang van de opleiding, ingeschreven als niet-werkende werkzoekende bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;3° de werkzoekende is bij de aanvang van de opleiding niet in het bezit van een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs, behalve indien hij op dit tijdstip de leeftijd van 45 jaar bereikt heeft;4° de werkzoekende voegt maandelijks een getuigschrift van aanwezigheid in de opleiding bij zijn controlekaart;5° de werkzoekende van vreemde nationaliteit voldoet aan artikel 43. De opleidingsuitkering kan niet toegekend worden : 1° voor de periode tijdens dewelke niet voldaan wordt aan de toekenningsvoorwaarden bedoeld in hoofdstuk III;hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met de uitsluiting van het recht op uitkeringen in toepassing van de artikelen 51 tot 53bis, 59bis tot 59decies en 80 tot 88; 2° voor de dagen waarop de werkzoekende volgens het getuigschrift ongewettigd afwezig is. § 2. De opleidingsuitkering wordt voor de toepassing van dit besluit, met uitzondering van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42 en 131, gelijkgesteld met een wachtuitkering. § 3. In geval van voltijdse beroepsopleiding, wordt de opleidingsuitkering toegekend overeenkomstig het uitkeringsstelsel voorzien in artikel 100.

In geval van deeltijdse beroepsopleiding, wordt per week een aantal halve daguitkeringen toegekend dat gelijk is aan het resultaat van de vermenigvuldiging van 12 met de opleidingsbreuk.

Het bekomen resultaat wordt hetzij naar de hogere, hetzij naar de lagere eenheid afgerond, naargelang hij al dan niet 0,50 bereikt.

Het wekelijks uitkeringsstelsel wordt als volgt vastgesteld : te beginnen vanaf de maandag wordt er per dag, behalve voor de zondag, een halve uitkering toegekend; indien het totaal aantal vergoedbare halve dagen meer bedraagt dan zes, worden de overblijvende halve uitkeringen opnieuw toegekend vanaf de maandag van dezelfde week.

In afwijking van de artikelen 44, 45 en 46, 48, 49, 74bis, 109, 130 en 130bis leidt arbeid of inkomen niet tot de vermindering van het aantal uitkeringen of tot de verlaging van het dagbedrag van de uitkering. »

Art. 2.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 36quater ingevoegd : «

Art. 36quater.§ 1. Kan toegelaten worden tot het recht op stage-uitkeringen tijdens de duur van de instapstage in een onderneming : 1° de jonge werknemer die bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven is als niet-werkend werkzoekende in toepassing van artikel 36, § 1, eerste lid, 4° en die bij de aanvang van de instapstage niet voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden van dit hoofdstuk, zelfs indien hij niet voldoet aan de vereisten inzake rechtopenende studies, voorzien in artikel 36, § 1, eerste lid, 2°;2° de volledig werkloze die een beroepsopleiding van minstens 400 uren heeft gevolgd binnen de periode van negen maanden voor de instapstage, op voorwaarde dat de instapstage start binnen de periode van vier maanden na het einde van de beroepsopleiding. De stage-uitkering kan slechts toegekend worden aan de jonge werknemer bedoeld in het eerste lid, 1°, indien de navermelde voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de jonge werknemer heeft ten hoogste een van de volgende diploma's of studiebewijzen : a) algemeen secundair onderwijs van de eerste graad;b) technisch secundair of kunstsecundair onderwijs van de derde graad;c) het eerste jaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs;d) middenstandsopleiding;e) deeltijds technisch- of beroepssecundair onderwijs;f) buitengewoon secundair onderwijs;g) secundair alternerend technisch- of beroepsonderwijs;2° de instapstage neemt een aanvang tijdens de wachttijd als schoolverlater, bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4°. De stage-uitkering kan slechts toegekend worden indien de navermelde voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de instapstage is minstens halftijds en voorziet een duurtijd van 2 maanden;2° de instapstage wordt geregeld door een overeenkomst afgesloten door de jonge werknemer, de onderneming en de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding;deze overeenkomst voorziet een regeling gelijkaardig aan deze voorzien in geval van individuele beroepsopleiding in een onderneming, zoals bedoeld in artikel 27, 6°, en voorziet dat de onderneming verplicht is om de jonge werknemer onmiddellijk na het einde van de instapstage in dienst te nemen met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten wegens een dringende reden, mag de werkgever deze arbeidsovereenkomst slechts beëindigen ten vroegste na verloop van twee maanden; 3° de jonge werknemer voegt maandelijks een getuigschrift van aanwezigheid in de instapstage bij zijn controlekaart;4° de jonge werknemer van vreemde nationaliteit voldoet aan artikel 43. De stage-uitkering kan niet toegekend worden : 1° voor de periode tijdens dewelke niet voldaan wordt aan de toekenningsvoorwaarden bedoeld in hoofdstuk III;hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met de uitsluiting van het recht op uitkeringen in toepassing van de artikelen 51 tot 53bis; 2° voor de dagen waarop de jonge werknemer volgens het getuigschrift ongewettigd afwezig is. § 2. De stage-uitkering wordt voor de toepassing van dit besluit, met uitzondering van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42 en 131, gelijkgesteld met een wachtuitkering. § 3. In geval van voltijdse instapstage, wordt de stage-uitkering toegekend overeenkomstig het uitkeringsstelsel voorzien in artikel 100.

In geval van deeltijdse instapstage, wordt per week een aantal halve daguitkeringen toegekend dat gelijk is aan het resultaat van de vermenigvuldiging van 12 met de opleidingsbreuk.

Het bekomen resultaat wordt hetzij naar de hogere, hetzij naar de lagere eenheid afgerond, naargelang hij al dan niet 0,50 bereikt.

Het wekelijks uitkeringsstelsel wordt als volgt vastgesteld : te beginnen vanaf de maandag wordt er per dag, behalve voor de zondag, een halve uitkering toegekend; indien het totaal aantal vergoedbare halve dagen meer bedraagt dan zes, worden de overblijvende halve uitkeringen opnieuw toegekend vanaf de maandag van dezelfde week.

In afwijking van de artikelen 44, 45 en 46, 48, 49, 74bis, 109, 130 en 130bis leidt arbeid of inkomen niet tot de vermindering van het aantal uitkeringen of tot de verlaging van het dagbedrag van de uitkering. » § 4. In afwijking van de § 2 blijft de volledig werkloze bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, indien hij bij de aanvang van de instapstage, gerechtigd is op werkloosheids- of wachtuitkeringen overeen komstig artikel 100, evenwel verder gerechtigd op werkloosheids- of wachtuitkeringen. De bepalingen van § " zijn in dat geval niet toepasselijk. » Art 3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 36quinquies ingevoegd : « Art 36quinquies. Het voordeel voorzien bij artikel 36ter en het voordeel voorzien bij artikel 36quater kunnen niet gelijktijdig worden toegekend.

Noch het voordeel voorzien bij artikel 36ter, noch de vrijstelling voorzien bij artikel 91 kunnen worden toegekend voor een individuele opleiding in de onderneming waar de jongere voordien reeds een instapstage bedoeld in artikel 36quater heeft doorlopen.

Het voordeel voorzien bij artikel 36quater kan niet worden toegekend voor een stage bij de onderneming waar de jongere voordien reeds een individuele beroepsopleiding voorzien bij artikel 36ter, of bij artikel 91 heeft doorlopen.

Bij de toepassing van het tweede en het derde lid wordt evenwel geen rekening gehouden met gebeurtenissen die reeds ten minste 24 maanden beëindigd zijn. »

Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 36sexies ingevoegd : «

Art. 36sexies.§ 1. De werkzoekende die bij de aanvang van de voorbereidingsperiode niet voldoet aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden van dit hoofdstuk, of niet gerechtigd is op uitkeringen ingevolge de toepassing van de artikelen 51 tot 53bis, 59bis tot 59decies en 80 tot 88, kan toegelaten worden tot het recht op vestigingsuitkeringen tijdens de duur van de periode waarin hij zich voorbereidt op de vestiging als zelfstandige, voorzover hij het bewijs levert dat hij begeleid wordt door het Participatiefonds.

De vestigingsuitkering kan slechts toegekend worden indien de navermelde voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de werkzoekende is bij de aanvang van de voorbereidingsperiode jonger dan 30 jaar;2° de werkzoekende is bij de aanvang van de voorbereidingsperiode ingeschreven als niet-werkende werkzoekende bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;3° de werkzoekende van vreemde nationaliteit voldoet aan artikel 43. De vestigingsuitkering kan slechts toegekend worden voor een periode van ten hoogste 6 maanden, te rekenen van datum tot datum, vanaf de aanvang van de voorbereiding.

De vestigingsuitkering kan niet toegekend worden voor de periode tijdens dewelke niet voldaan wordt aan de toekenningsvoorwaarden bedoeld in hoofdstuk III; hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met de uitsluiting van het recht op uitkeringen in toepassing van de artikelen 51 tot 53bis, 59bis tot 59decies en 80 tot 88. § 2. De vestigingsuitkering wordt voor de toepassing van dit besluit, met uitzondering van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42 en 131, gelijkgesteld met een wachtuitkering. »

Art. 5.Artikel 46, § 3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een 4°, luidend als volgt : « 4° het voordeel dat wordt toegekend door het Participatiefonds aan de werkloze die geniet van het voordeel bedoeld in artikel 36sexies of in artikel 45, vijfde lid. »

Art. 6.Artikel 18 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact treedt in werking op 1 april 2006.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2006.

Art. 8.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 maart 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951;

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.

^