gepubliceerd op 24 april 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 houdende de werking en de procedure voor de Kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik
13 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 houdende de werking en de procedure voor de Kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik
VERSLAG AAN DE KONING Sire, De Europese verordening 2887/2000 van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet bevat slechts een minimale regelgeving en laat een aantal praktische regelingen over aan de lidstaten.
Dit koninklijk besluit legt de nadere regels vast die partijen die onderhandelingen aangevat hebben om tot ontbundelde toegang tot het aansluitnet te komen toelaat om de wettelijk voorgeschreven onderhandelingstermijn van 4 maanden, te laten verlengen.
Overeenkomstig het nieuwe artikel 108bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, kan een verlenging van de onderhandelingstermijn enkel bekomen worden door tussenkomst van de Kamer.
Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 brengt de titel van dit besluit alsook de naam van de Kamer in overeenstemming met de recente wetswijziging inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet.
Artikel 2 voegt de nieuwe artikelen 13bis en 13ter in. De in dit artikel beschreven procedure maakt het mogelijk dat de onderhandelingstermijn inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet wordt verlengd overeenkomstig artikel 108bis van de wet.
De Kamer moet een beslissing nemen binnen de 10 werkdagen. De termijnen waarover de Kamer en de partijen beschikken worden strikt geïnterpreteerd. Vandaar dat de stukken (met uitzondering van het verzoek zelf) per fax worden overgemaakt en dat de termijnberekening van artikel 14 niet wordt toegepast.
Paragraaf 5 bepaalt dat de Kamer een hoorzitting kan organiseren, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een van de partijen.
Een hoorzitting is evenwel niet verplicht.
Tot slot moet opgemerkt worden dat een procedure op basis van artikel 13bis noch een procedure voor de Kamer uitsluit die tot doel heeft een dispuut tussen de partijen te beslechten, noch een verzoeningsprocedure volgens artikel 75, § 8, van de wet van 21 maart 1991.
Wat betreft de rechtvaardiging van artikel 3 van dit ontwerp wordt verwezen naar wat hierboven gezegd werd over de termijnen.
De artikelen 3 en 4 behoeven geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
ADVIES 31.219/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 30 januari 2001 door de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, verzocht hem binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 houdende de werking en de procedure voor de kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik", heeft op 2 februari 2001 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de adviesaanvraag aldus : « (...) en application du règlement européen 2887/2000 du 18 décembre 2000 relatif au dégroupage de l'accès à la boucle locale et de l'arrêté royal du 12 décembre 2000 modifiant l'arrêté royal du 22 juin 1998 relatif aux conditions d'établissement et d'exploitation de réseaux publics de télécommunications, les négociations relatives au dégroupage de l'accès à la boucle locale sont en cours depuis le 1er janvier 2001 et à tout moment les opérateurs concernés peuvent, sans avoir à attendre l'écoulement du délai de négociation de quatre mois visé à l'article 108bis, § 2, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, saisir, conformément à l'article 79ter, § 2, de la loi précitée, la Chambre pour l'interconnexion, les lignes louées, l'accès spécial, l'accès dégroupé à la boucle locale et les utilisations partagées, pour demander une prolongation dudit délai de négociation, (...) ».
In advies 30.770/4 van 22 november 2000 over een ontwerp dat het koninklijk besluit van 12 december 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken (1) is geworden, heeft de afdeling wetgeving onder meer het volgende opgemerkt : (1) Belgisch Staatsblad van 29 december 2000, 2e uitgave. « Opdat er een perfecte samenhang zal zijn tussen de algemene procedureregels, die van toepassing zijn op iedere procedure vóór de Kamer, en de regels die specifiek gelden voor bepaalde geschillen, zou het beter zijn alle bepalingen over de procedure in eenzelfde besluit samen te brengen.
Er behoort op zijn minst gepreciseerd te worden in hoeverre de steller van het ontwerp de bijzondere regels wil laten afwijken van de algemene regels. De bijzondere bepalingen waarin het onderhavige ontwerp voorziet regelen immers niet alle aspecten van de procedure.
Ze regelen bijvoorbeeld niet het onderzoek van de ontvankelijkheid van het verzoek, de termijn waarbinnen de Kamer haar beslissing moet nemen, het horen van getuigen of de aanwijzing van experts, noch de kwestie van de proceskosten.
Ook al kan er zeker van worden uitgegaan dat al wat niet geregeld wordt in het onderhavige ontwerp, geregeld is bij het genoemde koninklijk besluit van 20 april 1999 [lees : 4 oktober 1999], op te merken valt dat sommige regels van het genoemde koninklijk besluit van 4 oktober 1999 kennelijk niet aangepast zijn aan de geschillen die aan bod komen in het voorliggende ontwerp. Dat is bijvoorbeeld het geval met de termijn van zes maanden waarin artikel 5 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 voorziet; deze termijn is kennelijk niet adequaat voor een verzoek tot het verkrijgen van een verlenging van de termijn om te onderhandelen over een akkoord. » Hoewel het ontworpen besluit, aangezien het ertoe strekt het voormelde koninklijk besluit van 4 oktober 1999 te wijzigen, daadwerkelijk voldoet aan het bepaalde in het eerste gedeelte van de voorgaande opmerking, blijft het nog altijd even problematisch de daarin bepaalde bijzondere procedure in de algemene procedureregeling op te nemen.
Afgezien van de regel voor de berekening van de termijnen die vervat is in artikel 14 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999, dat volgens artikel 3 van het ontwerp niet geldt voor de termijnen vermeld in het ontworpen artikel 13bis, rijst nog altijd de vraag in hoeverre de andere bepalingen van de hoofdstukken I, II en III van toepassing zijn op de bijzondere procedure waarin het ontwerp voorziet.
Is artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 bijvoorbeeld, dat bepaalt dat het verzoek aan de Kamer om een zaak aan zich te trekken "per aangetekend schrijven met ontvangstmelding (...) aan de leidinggevende ambtenaar van het Instituut" moet worden gericht, van toepassing op het verzoek waarin het voorliggende ontwerp voorziet, dat alleen bepaalt dat het verzoek bij aangetekende brief dient te geschieden ? Dezelfde vraag in verband met de toepasselijkheid rijst wat betreft het onderzoek van de ontvankelijkheid of van de kennelijke niet-ontvankelijkheid, waarin artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 voorziet, en dat binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek moet geschieden, of nog wat betreft het voorschrift vervat in artikel 4 van hetzelfde besluit, luidens hetwelk de procedure hoe dan ook wordt voortgezet, ook al is één van de partijen afwezig.
Er kunnen nog tal van andere voorbeelden worden aangehaald.
De steller van het ontwerp dient bijgevolg alle bepalingen van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 onder de loep te nemen, na te gaan of hij al dan niet wil dat ze van toepassing zijn op de bijzondere procedure waarin het ontwerp voorziet, en het ontworpen hoofdstuk IIIbis aan te vullen met een bepaling waarin staat welke andere bepalingen van het besluit wel of niet van toepassing zijn op deze bijzondere procedure.
De aandacht van de steller van het ontwerp wordt voorts op de volgende twee zaken gevestigd. 1. In het eerste lid van de aanhef behoort ook artikel 108bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001, te worden vermeld, dat eveneens een rechtsgrond oplevert voor het ontworpen besluit.2. Gezien de wijziging die is aangebracht in artikel 79ter, § 2, eerste lid, van de genoemde wet van 21 maart 1991, ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001, behoort ook artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 te worden gewijzigd, en wel als volgt : « 3° geschil : geschil inzake interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang, ontbundelde toegang tot het aansluitnet en gedeeld gebruik.» Slotopmerking De Nederlandse tekst van het ontwerp is voor verbetering vatbaar. Zo bijvoorbeeld schrijve men in het ontworpen opschrift van hoofdstuk IIIbis "Procedure inzake... ». In het ontworpen artikel 13bis, § 1, eerste lid, schrijve men "Indien de partijen voorzien dat... ». In het tweede lid schrijve men "Een zodanig verzoek is ontvankelijk indien het : 1° geschiedt bij... ». In de punten b) en d) van paragraaf 1, tweede lid, 1°, schrijve men respectievelijk "is" en "zijn" in plaats van "werd" en "werden". In 2° schrijve men "van het verzoek aan de Kamer" in plaats van "van de vraag aan de Kamer".
De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;
P. Lienardy en P. Vandernoot, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr.
A.-F. Bolly, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, De voorzitter, C. Gigot. R. Andersen.
13 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 houdende de werking en de procedure voor de Kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 79ter, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999 en op artikel 108bis, ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 houdende de werking en de procedure voor de Kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik, inzonderheid op de artikelen 1 en 14;
Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 15 januari 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 januari 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 29 januari 2001;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van onze Minister van Telecommunicatie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 4 oktober 1999 houdende de werking en de procedure voor de Kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik worden in de titel en in artikel 1, 2° en 3°, de woorden « interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik » vervangen door de woorden « interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang, ontbundelde toegang tot het aansluitnet en gedeeld gebruik ».
Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een Hoofdstuk IIIbis ingevoegd luidende : « HOOFDSTUK IIIbis. - Procedure inzake de verlenging van de onderhandelingstermijn inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet
Art. 13bis.§ 1. Indien de partijen voorzien dat zij niet binnen een termijn van vier maanden tot een overeenkomst inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet kunnen komen, kan een van hen of kunnen zij gezamenlijk de Kamer vragen om de onderhandelingstermijn te verlengen.
Een zodanig verzoek is ontvankelijk indien het : 1° geschiedt bij een aangetekend schrijven met ontvangstmelding, gericht aan de leidinggevende ambtenaar van het Instituut, dat minstens de volgende gegevens bevat : a) de identiteit van de partijen;b) de datum waarop de onderhandelingen zijn aangevat;c) de beschrijving van de gevraagde ontbundelde toegang;d) de beschrijving van de punten waarover reeds overeenstemming is bereikt en van de punten waarover nog geen overeenstemming werd bereikt;e) de geschatte termijn die bijkomend nodig is om tot een overeenstemming te komen;2° vergezeld gaat van een bewijs waaruit blijkt dat de andere partij bij de onderhandelingen een kopie heeft ontvangen van het verzoek aan de Kamer, indien de partijen niet gezamenlijk om tussenkomst van de Kamer verzoeken;3° vergezeld gaat van de standpunten van de andere partij indien de partijen gezamenlijk om tussenkomst van de Kamer verzoeken. § 2. Na ontvangst van het in vorige paragraaf vermelde verzoek, stelt de leidinggevende ambtenaar de Kamer samen overeenkomstig artikel 7. § 3. De Kamer neemt haar beslissing omtrent de ontvankelijkheid binnen de drie werkdagen na de ontvangst van de vraag vermeld in § 1. Zij brengt de partijen per faxbericht onverwijld op de hoogte van deze beslissing. § 4. Indien de partijen niet gezamenlijk om de tussenkomst van de Kamer verzoeken, beschikt de andere partij over een termijn van drie werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het faxbericht vermeld in § 3, om haar standpunt over de verlenging van de onderhandelingstermijn aan de Kamer en aan de partij die het verzoek bij de Kamer heeft ingediend, per fax te bezorgen. § 5. Indien de vraag ontvankelijk is, legt de Kamer, indien zij of een van de partijen dit wenst, de datum vast voor een hoorzitting en brengt zij de partijen hiervan per faxbericht op de hoogte. § 6. De Kamer neemt haar beslissing binnen een termijn van 15 werkdagen na ontvangst van het in § 1 vermelde verzoekschrift en bezorgt ze, ondertekend door de leden van de Kamer, per faxbericht aan de partijen.
Art. 13ter.De artikelen 2, 3, 5, 6, 9, § 2, 10 en 14, lid 1, zijn niet van toepassing op de procedure beschreven in dit hoofdstuk. »
Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 4.Onze Minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS