gepubliceerd op 01 juli 2010
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen
13 JUNI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen
ADVIES 48.012/VR/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, op 23 maart 2010 door de Minister van Ambtenarenzaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot vijfenveertig dagen (*) van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommis-sie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen », heeft op 6 april 2010 (derde kamer) en 27 april 2010 (verenigde kamers) het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Artikel 9, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (afgekort « APKB ») bepaalt dat als ambtenaar in beginsel enkel kan worden aangeworven « diegene die houder is van het diploma of studiegetuigschrift dat, ingevolge het betrokken statuut, overeenstemt met het niveau van de betrekking waarin wordt aangeworven ».Artikel 9, § 1, derde lid, van dat besluit voorziet in de mogelijkheid voor de bevoegde overheid om van het diplomavereiste af te wijken « in geval van schaarste op de arbeidsmarkt ».
Het voor advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe het derde lid van artikel 9, § 1, van het APKB te vervangen door een nieuwe bepaling.
Voortaan zal van het diplomavereiste afgeweken kunnen worden, niet enkel in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, maar ook « voor de kandidaten die houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma » (1).
VORMVEREISTEN 3.1. In advies 30.218/1 van 22 juni 2000 over het ontwerp dat geleid heeft tot het APKB van 22 december 2000 heeft de afdeling wetgeving de volgende opmerking gemaakt : « Het ontwerp werd klaarblijkelijk niet behandeld in de onderhandelingscomités van de 'Radio-Télévision belge de la Communauté française' en van het 'Commissariat général aux relations internationales de la Communauté française' [...].
In zijn advies nr. L. 23.593/VR/V van 26 juli 1994 (2), uitgebracht in verenigde kamers over het ontwerp dat het koninklijk besluit van 26 september 1994 geworden is, heeft de Raad van State het volgende opgemerkt : « Wat de onderhandelingen met de vakbonden betreft mag eraan worden herinnerd dat « krachtens artikel 87, § 3 (lees : 4), van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, (...) de algemene principes van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van toepassing (zijn) op alle publiekrechtelijke rechtspersonen die ressorteren onder de Gemeenschappen en de Gewesten en dus onder meer op de « Radio-télévision belge de la Communauté française ». en op het « Commissariat général aux relations internationales de la Communauté française ».
Ofschoon de onderhandeling heeft plaatsgehad in het Onderhandelingscomité voor de nationale, de gemeenschaps- en gewestelijke overheidsdiensten, is dat niet zo voor de « RTBF » en het « Commissariat ».
De gemachtigde van de Minister heeft bevestigd dat de onderhandelingscomités van die instellingen niet geraadpleegd zijn omdat de Franse Gemeenschapsexecutieve van oordeel is dat de algemene principes niet van toepassing zijn op die instellingen ».
Dit standpunt kan niet worden bijgetreden omdat, zoals de Raad van State reeds opmerkte, « [d]e op grond van het nieuwe artikel 87, § 4, te bepalen algemene principes (...) alle publiekrechtelijke rechtspersonen (betreffen) voor zover zij ressorteren onder de Gemeenschappen en de Gewesten [...]. De in aanmerking te nemen maatstaf is derhalve die van de afhankelijkheid, waarvan een van de gevolgen (is) de bevoegdheid van de overheid waaronder de rechtspersoon ressorteert om het statuut van de leden van haar personeel te bepalen. Die maatstaf geldt voorts voor de RTBF en het CGRI. Wat deze laatste twee instellingen betreft is de omstandigheid dat het nationaal vakbondsstatuut, luidens artikel 87, § 5, van de bijzondere wet, er niet op van toepassing is, totaal irrelevant. Ze maken integendeel deel uit van de instellingen bedoeld in de wet van 16 maart 1954 (3) en ressorteren ontegenzeggelijk onder de Franse Gemeenschap ».
Het voorbehoud, dat met betrekking tot de onderhandeling met de vakbonden is gemaakt in het advies van 13 november 1991 (4), moet hier dan ook worden herhaald. » Die opmerking kan mutatis mutandis met betrekking tot het voorliggende ontwerp worden herhaald. » (5) 3.2. De vraag rijst of, zoals in de adviezen 23.593/VR/V en 30.218/1, een opmerking gemaakt moet worden met betrekking tot het voorleggen van het thans voorliggende ontwerp aan de onderhandelingscomités voor de « Radio-Télévision belge de la Communauté française » (RTBF) en het « Commissariat général aux Relations internationales » (CGRI).
Na een hernieuwd onderzoek van deze aangelegenheid meent de Raad van State het standpunt ingenomen in zijn eerdere adviezen te moeten herzien. 3.3. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen is artikel 87, § 4, van die bijzondere wet op de RTBF en het CGRI van toepassing. Het APKB geldt dus mede voor het personeel van de RTBF en het CGRI. Hieruit volgt echter nog niet dat de federale overheid verplicht zou zijn om de betrokken syndicale overleg- of onderhandelingsorganen over het voorliggende ontwerp te raadplegen. Artikel 87, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt immers dat het vaststellen van het syndicaal statuut van het personeel van de gemeenschappen, de gewesten en de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid, uitgezonderd voor wat betreft de RTBF en het CGIR. Voor die twee instellingen kan (alleen) de betrokken regering, zijnde de Franse Gemeenschapsregering, beslissen om de bij wet vastgestelde regeling toe te passen. 3.4. Bij besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 november 1996 « rendant applicables au Commissariat général aux Relations internationales les dispositions légales et réglementaires relatives aux relations entre les autorités publiques et les organisations syndicales des agents relevant de ces autorités ainsi qu'avec les membres de ces organisations syndicales » zijn de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake het syndicaal statuut van het overheidspersoneel van toepassing gemaakt op het CGRI. Het CGRI valt sindsdien binnen het gebied van sectorcomité XVII (bijlage bij het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel).
Voor deze instelling hebben de onderhandelingen in feite plaatsgehad, meer bepaald in het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten (6). Er is geen aanleiding om in dit verband nog een opmerking te maken. 3.5. Voor de RTBF ligt de situatie anders. De juridische situatie van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française » (RTBF) is sinds het genoemde advies 30.218/1 van 22 juni 2000 ongewijzigd gebleven. Wel moet worden vastgesteld dat reeds bij decreet van 14 juli 1997 « portant statut de la Radio-Télévision belge de la Communauté francaise (RTBF) » aan de RTBF het statuut van autonoom overheidsbedrijf van culturele aard is verleend (artikel 1), en de vermelding van de RTBF in de wet van 16 maart 1954 (7) is geschrapt (artikel 35, § 1, van dat decreet).
In verband met het syndicaal statuut van het personeel van de RTBF voorziet artikel 19 van het genoemde decreet van 14 juli 1997 in de oprichting van een paritaire commissie. Het blijkt niet dat de Franse Gemeenschapsregering de federale regels inzake het syndicaal statuut van het overheidspersoneel toepasselijk heeft gemaakt op het personeel van de RTBF. In die omstandigheden gelden de verplichtingen vervat in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet ten aanzien van de RTBF. Noch op grond van die wet, noch op grond van enige andere bepaling, is de federale overheid dus verplicht om het voorliggende ontwerp aan het overleg of de onderhandeling met het personeel van de RTBF te onderwerpen (8). De omstandigheid dat de ontworpen regeling ook voor het personeel van de RTBF zal gelden, doet aan die conclusie geen afbreuk.
Artikel 23 van de Grondwet erkent de economische, sociale en culturele rechten. Daartoe behoort onder meer het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen (derde lid, 1°). Het staat aan de Franse Gemeenschap om dat recht voor het personeel van het RTBF te waarborgen. Opdat het personeel van de RTBF betrokken zou kunnen worden bij de onderhandelingen over een regeling als die welke het voorwerp uitmaakt van het APKB, zou de Franse Gemeenschapsregering, zoals zij voor het CGRI heeft gedaan, de hele federale regeling inzake het syndicaal statuut van toepassing kunnen verklaren op de RTBF. De Franse Gemeenschap zou ook een minder verregaande regeling kunnen uitwerken, en bijvoorbeeld bepalen dat de paritaire commissie van de RTBF betrokken wordt bij het advies dat de Franse Gemeenschapsregering, met toepassing van artikel 87, § 4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, over een ontwerp tot vaststelling of wijziging van de « algemene principes » moet uitbrengen. Het staat niet aan de federale overheid om op dit vlak een regeling te treffen.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 4. Overeenkomstig de regels van de wetgevingstechniek dient de hoogste norm die de rechtsgrond voor een besluit vormt het eerst te worden vermeld in de aanhef.Het tweede en het derde lid van de aanhef dienen dan ook van plaats te worden verwisseld.
Artikel 2 5. Artikel 2 bepaalt dat het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, in werking treedt op 1 maart 2010. Gevraagd naar de reden voor de terugwerkende kracht, heeft de gemachtigde de volgende toelichting verstrekt : « Initieel was het voorzien dat dit KB op hetzelfde moment in werking treedt als de gelijkwaardige wijziging van het KB van 2 oktober 1937.
Maar in de loop van het dossier wordt deze gelijktijdigheid verloren.
Deze bepaling is dus nu zinloos. » Artikel 2 dient in het licht van die uitleg te worden weggelaten.
Artikel 3 6. Staatssecretarissen kunnen niet worden belast met de uitvoering van een koninklijk besluit, zodat daarvan in artikel 3 van het ontwerp geen gewag kan worden gemaakt. Bovendien dient enkel melding te worden gemaakt van de minister die bevoegd is ten aanzien van de te wijzigen of op te heffen bepalingen, in dit geval de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft.
De verenigde kamers waren samengesteld uit : de heren : Y. KREINS, kamervoorzitter, voorzitter, P. LEMMENS, P. LIENARDY, kamervoorzitters, J. SMETS, P. VANDERNOOT, B. SEUTIN, staatsraden, Mevr. A. WEYEMBERGH, de heer L. DENYS, assessoren van de afdeling Wetgeving.
Mevrn : B. VIGNERON, G. VERBERCKMOES, griffiers.
De verslagen werden uitgebracht door Mevrn W. VOGEL, eerste auditeur, en I. VERHEVEN, auditeur.
De Griffier, B. VIGNERON. De Voorzitter, Y. KREINS. De derde kamer was samengesteld uit : de heren : P. LEMMENS, kamervoorzitter, B. SEUTIN, W. VAN VAERENBERGH, staatsraden, Mevr. G. VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. I. VERHEVEN, auditeur.
De Griffier, G. VERBERCKMOES. De Voorzitter, P. LEMMENS. _______ Nota's (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat de termijn van dertig dagen verlengd wordt tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis. (1) Bij het koninklijk besluit van 15 maart 2010 houdende diverse maatregelen betreffende de loopbaan van het Rijkspersoneel is deze bijkomende afwijkingsmogelijkheid reeds ingevoerd voor het rijkspersoneel.De ontworpen bepaling strekt ertoe die mogelijkheid nu ook te beschouwen als een algemeen principe dat van rechtswege van toepassing is op het personeel van de gemeenschappen en de gewesten. (2) Noot 2 van advies 30.218/1 : Belgisch Staatsblad, 1 oktober 1994. (3) Noot 4 van advies 30.218/1 : De RTBF behoort tot categorie B, het CGRI tot categorie A. (4) Bedoeld wordt advies 21.303/2 van 13 november 1991 over het ontwerp dat geleid heeft tot het APKB van 22 november 1991 (Belgisch Staatsblad van 24 december 1991). (5) Belgisch Staatsblad van 20 januari 2001, pp.1576-1577. (6) Zie reeds de uitleg in het verslag aan de Koning voorafgaand aan het APKB van 22 december 2000, Belgisch Staatsblad van 9 januari 2001, pp.420-421. (7) Wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.(8) De gemachtigde heeft verklaard dat het ontwerp niet werd voorgelegd aan die paritaire commissie van de RTBF.Hij ziet ook niet in waarom dit nodig zou zijn.
13 JUNI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, op artikel 87, § 4, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, op artikel 40, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 en op artikel 79, § 3;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, op artikel 54, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990 en de gewone wet van 16 juli 1993;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 december 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting, gegeven op 14 januari 2010;
Gelet op het advies van de Franse Gemeenschapsregering, gegeven op 29 januari 2010;
Gelet op het advies van de Waalse Regering, gegeven op 29 januari 2010;
Gelet op het advies van de Vlaamse Regering, gegeven op 1 maart 2010;
Gelet op het advies van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, gegeven op 14 januari 2010;
Gelet op het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, gegeven op 5 maart 2010;
Gelet op het advies van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, gegeven op 4 maart 2010;
Gelet op het advies van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gegeven op 11 maart 2010;
Gelet op het protocol nr. 643 van 3 februari 2010 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op advies 48.012/VR/3 van de Raad van State, gegeven op 6 april 2010 en 27 april 2010 met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 9, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen wordt vervangen als volgt : « Voorafgaand aan de vergelijkende selectie kan een afwijking van de in het tweede lid bedoelde diplomavereiste worden toegestaan, bij een met redenen omklede beslissing van de in het statuut aangewezen overheid, 1° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift van een lager niveau, in geval van schaarste op de arbeidsmarkt, na advies van de instantie die instaat voor de selectie;2° hetzij voor de kandidaten die houder zijn van een getuigschrift van competenties verworven buiten diploma dat toegang geeft tot het niveau waarin zich de betrekking bevindt waartoe de functie waarvoor de selectie wordt georganiseerd, behoort.Dit getuigschrift wordt uitgereikt of erkend door het orgaan dat het statuut aanduidt en voor de geldigheidsduur dat het statuut bepaalt.
In de oproep tot kandidaten wordt elke afwijking vermeld. ».
Art. 2.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juni 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. I. VERVOTTE