gepubliceerd op 20 juli 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
13 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 34, eerste lid, 11°, en 35, § 1, vierde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juni 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 12, 147, 148, 149, 150, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 1997, 151, 152, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 november 1997 en 19 juli 1998, en 153, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 augustus 1997 en 16 juli 1998;
Gelet op het advies, uitgebracht door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering op 29 maart 1999;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid die wordt gemotiveerd door het feit dat ter uitvoering van artikel 2, 2e lid, van het Protocol van 9 juni 1997 betreffende het gezondheidsbeleid dat jegens de bejaarden moet worden gevoerd, dat is gesloten tussen de federale regering en de overheden bedoeld in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet, de federale overheid en de bovenbedoelde overheden een akkoord hebben gesloten dat ertoe strekt om zo snel mogelijk « centra voor dagverzorging » op te richten, en door het feit dat het belangrijk is dat de bepalingen van dit besluit zo snel mogelijk worden genomen en bekendgemaakt om de betrokken personen en inrichtingen de mogelijkheid te bieden om de oprichting van die nieuwe structuren voor het onthaal van de bejaarden in goede omstandigheden voor te bereiden;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 12 mei 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt het opschrift van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling III, B. « Overeenkomsten met de rust- en verzorgingstehuizen en de rustoorden voor bejaarden » vervangen door « Overeenkomsten met de rust- en verzorgingstehuizen, de rustoorden voor bejaarden en de centra voor dagverzorging ».
Art. 2.In artikel 12, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « van de rust- en verzorgingstehuizen en de rustoorden voor bejaarden, bedoeld » vervangen door de woorden « van de rust- en verzorgingstehuizen, van de rustoorden voor bejaarden en van de centra voor dagverzorging, bedoeld ».
Art. 3.In artikel 147, § 1, 5°, van hetzelfde besluit worden na de woorden « in rust- en verzorgingstehuizen » de woorden « en in de centra voor dagverzorging » ingevoegd.
Art. 4.In artikel 148 van hetzelfde besluit worden de woorden « aan de rechthebbende die » vervangen door de woorden « aan de inrichting voor de rechthebbende die ».
Art. 5.Tussen de artikelen 148 en 149 van hetzelfde besluit wordt een artikel 148bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 148bis.Wat de centra voor dagverzorging betreft, wordt de tegemoetkoming bedoeld in artikel 147, § 3, toegekend aan de inrichting voor de rechthebbende die : 1° voor sommige handelingen van het dagelijks leven afhankelijk is van zowel de verzorging als van de bijstand door derden;2° gedurende ten minste zes uur per dag is opgenomen in een inrichting die door de bevoegde overheid is erkend en die een overeenkomst als bedoeld in artikel 47 van de gecoördineerde wet heeft gesloten;3° beantwoordt aan de hierna vermelde afhankelijkheidscriteria : - ofwel is hij fysiek afhankelijk : hij is afhankelijk om zich te wassen en te kleden, én is afhankelijk om zich te verplaatsen en/of naar het toilet te gaan; - ofwel is hij psychisch afhankelijk : hij is gedesoriënteerd in tijd en ruimte, én is afhankelijk om zich te wassen en/of te kleden. ».
Art. 6.In artikel 149 van hetzelfde besluit worden de woorden « aan de rechthebbende die » vervangen door de woorden « aan de inrichting voor de rechthebbende die ».
Art. 7.In artikel 150 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 1997, worden de woorden « aan de rechthebbende die » vervangen door de woorden « aan de inrichting voor de rechthebbende die ».
Art. 8.§ 1. In artikel 151, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « van de artikelen 148 en 150 » vervangen door de woorden « van de artikelen 148, 148bis en 150 ». § 2. In artikel 151, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden « van de in artikelen 148 en 150 » vervangen door de woorden « van de in artikelen 148, 148bis en 150 ».
Art. 9.§ 1. In artikel 152, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « drie werkdagen » vervangen door de woorden « zeven dagen ». § 2. In artikel 152, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1998, worden de woorden « bedoeld in artikelen 148 en 150 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 150 ». § 3. In artikel 152, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit worden na de woorden « afhankelijkheidscategorieënA, B of C » de woorden « bedoeld in de artikelen 148 en 150 » ingevoegd. § 4. In artikel 152, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit worden na de woorden « De diensten of inrichtingen » de woorden « andere dan een centrum voor dagverzorging » ingevoegd.
Art. 10.§ 1. Artikel 153, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De adviserend geneesheer geeft de dienst die de verzorging aan de rechthebbende heeft verleend of de instelling waarin de rechthebbende is opgenomen, uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de aanvraag kennis van zijn beslissing. Hij zendt terzelfdertijd een afschrift van die kennisgeving aan de rechthebbende en aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. ». § 2. In artikel 153, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « drie werkdagen » vervangen door de woorden « zeven dagen ». § 3. In artikel 153, § 2, 3e lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 augustus 1997, worden de woorden « zoals bedoeld in artikel 2, m), van de gecoördineerde wet, die door hem wordt gemandateerd in uitvoering van artikel 153, vierde lid, van dezelfde wet » vervangen door de woorden « die door hem wordt gemandateerd ter uitvoering van artikel 153, vierde lid, van de gecoördineerde wet ». § 4. Artikel 153, § 2, zevende lid, van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : « De adviserend geneesheer stelt de inrichting waarin de rechthebbende is opgenomen uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de aanvraag in kennis van zijn beslissing. Hij zendt terzelfdertijd een afschrift van deze kennisgeving aan de rechthebbende en aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. ». § 5. In artikel 153, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « Indien de dienst of inrichting zoals bedoeld. . ., afwijkend van de bepalingen van het vorige lid » vervangen door de woorden « Indien de dienst of inrichting, andere dan een centrum voor dagverzorging, zoals bedoeld. . ., afwijkend van de bepalingen van de §§ 1 en 2 ».
Art. 11.Tussen de artikelen 153 en 154 van hetzelfde besluit wordt een artikel 153bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 153bis, § 1. Voor de rechthebbende opgenomen in een centrum voor dagverzorging en die beantwoordt aan de afhankelijkheidscriteria, bedoeld in artikel 148bis, wordt binnen zeven dagen volgend op de datum van opneming, door de instelling die instaat voor de verzorging, de aanvraag tot verkrijgen van een tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven, bedoeld in artikel 147, § 3, ingediend bij de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven. De poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag.
De aanvraag dient vergezeld te zijn van een evaluatieschaal die moet worden ingevuld door een verpleegkundige die de mogelijkheid heeft gehad om de rechthebbende te observeren bij het uitoefenen van de handelingen van het dagelijks leven, of door de behandelend geneesheer.
De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend aan de hand van een formulier dat door het Verzekeringscomité wordt opgemaakt op voorstel van de in artikel 12 bedoelde overeenkomstencommissie.
De in het tweede lid bedoelde evaluatieschaal wordt ingediend aan de hand van een formulier dat is opgesteld door het Verzekeringscomité op voorstel van het Nationaal College, bedoeld in artikel 120. § 2. De adviserend geneesheer gaat na of de rechthebbende die is opgenomen in een centrum voor dagverzorging de in artikel 148bis vermelde voorwaarden vervult. Daartoe kan hij de rechthebbende onderwerpen aan een lichamelijk onderzoek en de behandelende geneesheer vragen hem alle medische informatie te verstrekken die hij nodig acht en kan hij het aanwezigheidsregister van de inrichting, zoals bedoeld in § 4, raadplegen, alsook het in § 5 bedoelde individueel verzorgingsdossier van de rechthebbende.
De in § 1 bedoelde aanvraag wordt geacht te zijn goedgekeurd als de adviserend geneesheer uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de aanvraag de instelling waar de rechthebbende is opgenomen geen kennis heeft gegeven van een gemotiveerde beslissing tot weigering of een aanvraag tot verkrijgen van bijkomende inlichtingen. Terzelfdertijd moet een afschrift van die kennisgeving worden gezonden aan de rechthebbende en aan de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven.
Ingeval de adviserend geneesheer de in § 1 bedoelde aanvraag stilzwijgend of uitdrukkelijk goedkeurt, mag de periode waarvoor de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend niet langer dan 1 jaar duren. Die periode gaat ten vroegste in de dag van de opneming als de aanvraag binnen zeven dagen na de dag van de opneming is ingediend of de dag van ontvangst van de aanvraag in het tegenovergestelde geval. In voorkomend geval kan een verlenging van die periode worden aangevraagd door de instelling die instaat voor de verzorging van de rechthebbende, volgens de in § 1 beschreven procedure.
De adviserend geneesheer kan te allen tijde zijn stilzwijgende of uitdrukkelijke goedkeuring van de bovenvermelde aanvraag herroepen.
Die beslissing moet worden gemotiveerd en mag geen terugwerkende kracht hebben. § 3. Het is uitgesloten dat een rechthebbende die is opgenomen in een centrum voor dagverzorging en die een tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven verkrijgt enige andere tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging kan genieten voor de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de gecoördineerde wet.Daarentegen vormt het verkrijgen van die tegemoetkoming geen beletsel voor de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in de kosten van de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 1°, b) en c), en 13° van dezelfde wet, op voorwaarde dat die verstrekkingen plaatshebben buiten de uren tijdens welke de rechthebbende in een centrum voor dagverzorging is opgenomen. § 4. De centra voor dagverzorging moeten een aanwezigheidsregister bijhouden waarin voor elke dag waarop het centrum open is, de naam van de opgenomen rechthebbenden, alsook het uur van hun aankomst en vertrek is vermeld. Dit register moet elke dag om 13 uur worden afgesloten wat het aantal rechthebbenden en hun uur van aankomst betreft, en moet worden vervolledigd aan het eind van de dag met het uur van vertrek.
In die aanwezigheidsregisters mogen geen losse bladen, blanco stukken, doorhalingen of verbeteringen voorkomen. Zij moeten op elk ogenblik kunnen worden geraadpleegd, hetzij door de adviserend geneesheren of door de door hen met toepassing van artikel 153, vierde lid van de gecoördineerde wet, gemandateerde paramedische medewerkers hetzij door de ambtenaren van het RIZIV, en moeten in de inrichting worden bewaard gedurende een periode van vijf jaar na de afsluiting ervan. § 5. De centra voor dagverzorging moeten een verzorgingsdossier per rechthebbende bijhouden.
Dat individueel verzorgingsdossier moet ten minste de volgende gegevens bevatten : a) het plan inzake verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven, dat wordt opgemaakt door de persoon die in de inrichting verantwoordelijk is voor de verzorging, en die de bijdrage van de verschillende categorieën van personeel dat voorzien is in de forfaitaire tegemoetkoming, omschrijft.In geval het gaat om een rechthebbende die wordt verzorgd in het kader van de thuisverpleging, moet dit plan worden opgemaakt na raadpleging van de verpleegkundige die de rechthebbende thuis verzorgt. Dat plan wordt regelmatig geëvalueerd en aangepast op grond van de zorgafhankelijkheid op zijn minst bij elke aanvraag tot verlenging van de periode bedoeld in § 2, derde lid; b) voor de technische handelingen die worden verricht door het verpleegkundig en paramedisch personeel dat voorzien is in de forfaitaire tegemoetkoming : de geneeskundige voorschriften, de aard en de frequentie van de technische handelingen en de identiteit van degene die ze heeft toegediend. § 6. Indien het centrum voor dagverzorging dat instaat voor de verzorging van de rechthebbende, met terugwerkende kracht wordt erkend, kan de adviserend geneesheer, voor zover de bedoelde aanvraag in § 1 werd ingediend binnen dertig dagen na de datum waarop de instelling haar toetreding tot de in artikel 47 van de gecoördineerde wet bedoelde overeenkomst ondertekend heeft, afwijkend van de bepalingen van § 2, de periode waarvoor de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend met terugwerkende kracht laten ingaan op een datum die evenwel niet mag voorafgaan aan de datum waarop de toetreding van de instelling tot de voormelde overeenkomst van kracht wordt. ».
Art. 12.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN