Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 juli 2006
gepubliceerd op 25 augustus 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006012260
pub.
25/08/2006
prom.
13/07/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 JULI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 13 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 mei 1997 Nationaal akkoord 1997-1998 (Overeenkomst geregistreerd op 16 juli 1997 onder het nummer 44221/CO/111.01.02) HOOFDSTUK I. - Inleiding 1.1. Toepassingsgebied Deze overeenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren.

Onder "arbeiders" wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders. 1.2. Voorwerp a) Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten ter uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikels 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de bovengenoemde wet van 26 juli 1996 (koninklijk besluit van 10 augustus 1998, Belgisch Staatsblad van 19 september 1998).b) Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van directe werking door de bepalingen inzake de loopbaanonderbreking en het halftijds brugpensioen.Voor bijkomende aanwervingen gerealiseerd in uitvoering van dit tewerkstellingsakkoord wordt geopteerd voor de forfaitaire Rijksdienst voor Sociale Zekerheid vermindering van 37 500 BEF per trimester. c) Ondernemingen die niet kunnen aantonen dat zij de voorwaarden vervullen om een van de onder b) vermelde arbeidsbevorderende maatregelen toe te passen, kunnen, indien zij toch willen genieten van de sociale zekerheidsverminderingen voorzien in bovengenoemde wet en uitvoeringsbesluit, bijkomend toetreden tot het sectoraal tewerkstellingsakkoord, via toetredingsakte ondertekend door de werkgever, tot de instelling van een recht op deeltijdse arbeid voor minstens 10 pct.van de arbeiders of via een ondernemingsovereenkomst inzake deeltijdse arbeid.

De toetredingsakte en/of de ondernemingsovereenkomst worden verstuurd aan de voorzitter van het paritair comité. De voorzitter zal deze toetredingsakten en/of collectieve arbeidsovereenkomsten voor advies voorleggen aan het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, waarna ze voor goedkeuring zullen voorgelegd worden aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid. Het model van toetredingsakte wordt als bijlage bij dit akkoord gevoegd.

Ondernemingen die kiezen voor een toetreding tot een recht op deeltijdse arbeid voor minstens 10 pct. van de arbeiders of die op hun vlak een bijkomende collectieve arbeidsovereenkomst inzake deeltijdse arbeid sluiten, kunnen kiezen tussen een forfaitaire RSZ-vermindering van BEF 37 500 per trimester of de vermindering voorzien in artikel 8 van bovengenoemd koninklijk besluit. De keuze zal uitdrukkelijk op de toetredingsakte of in de collectieve arbeidsovereenkomst vermeld moeten worden. Bij ontstentenis van keuze is de forfaitaire vermindering van BEF 37 500 per trimester van toepassing. d) Ondernemingen van 50 werknemers en meer die wensen te opteren voor de procentuele bijdragevermindering voorzien in artikel 8 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 moeten toetreden tot het sectoraal tewerkstellingsakkoord, via de procedure vermeld onder c.e) Ondernemingen met minder dan 50 werknemers kunnen, volgens de wijze bepaald in artikel 8 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997, echter uitdrukkelijk kiezen voor de vermindering voorzien in dit artikel 8. 1.3. Voorafgaandelijke verklaring inzake versterking industrieel weefsel, concurrentievermogen en werkgelegenheid.

Een groei van de activiteit en een verbetering van de concurrentiepositie van de ondernemingen zijn essentieel voor een toename van het arbeidsvolume in de industrie. Bijkomende lineaire verlagingen van de sociale lasten blijven noodzakelijk.

Formules van arbeidsherverdeling kunnen in bepaalde gevallen een oplossing bieden om het bestaande arbeidsvolume te verdelen over verschillende werknemers mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden inzake kosten, selectiviteit en arbeidsorganisatie. 1.4. Algemeen verbindend verklaring Ondertekenende partijen vragen dat onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard. HOOFDSTUK II. - Werkzekerheid 2.1. Werkzekerheidsclausule § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen arbeiders werd onderzocht. § 2. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure worden nageleefd : 1° wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere arbeiders, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie in; in geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat, licht hij voorafgaandelijk, schriftelijk en tegelijkertijd zowel de betrokken arbeiders individueel in als ook de voorzitter van de bevoegde gewestelijke paritaire sectie. 2° Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeidersvertegenwoordigers dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die ter zake kunnen worden genomen; Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij. 3° In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeiders en aan de voorzitter van de gewestelijke paritaire sectie, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de arbeiders vertegenwoordigen. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken arbeider een vergoeding te betalen.

Deze vergoeding is gelijk aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn. In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het gewestelijk verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich hiervoor laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.

De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het gewestelijk verzoeningscomité niet toepast. § 4. Definitie In dit artikel wordt onder "meervoudig ontslag" verstaan : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat tenminste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van 3 arbeiders voor ondernemingen van minder dan 30 arbeiders. Ook ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 5. Toepassing werkzekerheidsclausule in geval van faling en/of sluiting De bepalingen zoals omschreven in bovenstaande paragrafen inzake het principe, de procedure, de sanctie en de definitie, zijn in ieder geval ook van toepassing in het geval van faling en/of sluiting van onderneming. 2.2. Hertewerkstellingsbegeleiding Aanbevolen wordt voor elke arbeider die, na uitputting van alle middelen voorzien in de werkzekerheidsclausule, toch wordt ontslagen als gevolg van meervoudig ontslag, de mogelijkheid tot hertewerkstellingsbegeleiding te onderzoeken.

De gewestelijke paritaire opleidingsfondsen zullen op hun niveau initiatieven nemen om de verdere modaliteiten van de organisatie van ontslagbegeleiding te bepalen, rekening houdend met de bestaande middelen. 2.3. Opzeggingstermijnen § 1. In toepassing van artikel 61 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978) komen partijen overeen een koninklijk besluit aan te vragen dat ertoe strekt de opzeggingstermijnen, zoals deze bepaald worden in het koninklijk besluit van 25 maart 1993 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren", voor de arbeiders met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst, als volgt te wijzigen : 1° Algemeen regime 1.1. Indien de arbeider tussen 20 jaar en minder dan 25 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 14 dagen verlengd. 1.2. Indien de arbeider 25 jaar of meer ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 28 dagen verlengd. 2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.3° Opzegtermijnen van herstructurering In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 maart 1993 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat ten minste tien procent bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie arbeiders voor ondernemingen van minder dan dertig arbeiders. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 2. Deze nieuwe bepalingen zullen in werking treden op de datum van het verschijnen van een koninklijk besluit ter zake in het Belgisch Staatsblad. § 3. Partijen komen overeen dat de opzegtermijnen voor de arbeiders met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst vanaf 13 mei 1997 tot de datum van verschijning van het nieuw koninklijk besluit waarvan sprake in § 2 als volgt worden vastgesteld : 1° Algemeen regime 1.1. indien de arbeider minder dan 5 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 28 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.2. indien de arbeider tussen 5 jaar en minder dan 10 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 35 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.3. indien de arbeider tussen 10 jaar en minder dan 20 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 70 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.4. indien de arbeider tussen 20 jaar en minder dan 25 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 154 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.5. indien de arbeider meer dan 25 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 196 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen In geval van opzeg met het oog op brugpensioen blijven de opzegtermijnen van het artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 maart 1993 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden.3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 maart 1993 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat ten minste tien procent bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie arbeiders voor ondernemingen van minder dan dertig arbeiders. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. 4° Deze regeling heeft geen invloed op de opzeggingen, betekend vóór 13 mei 1997. 2.4. Fonds voor bestaanszekerheid a) De arbeiders van 50 jaar en ouder, die tijdens de duurtijd van het akkoord worden ontslagen, hebben vanaf de leeftijd van 57 jaar recht op een maandelijkse aanvullende werkloosheidsuitkering ten belope van BEF 3 100, betaald door het fonds voor bestaanszekerheid en volgens de modaliteiten bepaald in de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid.b) De aanvullende vergoeding werkloosheid ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid wordt met ingang van 1 juli 1997 verhoogd van BEF 170 naar BEF 180 per dag.c) De collectieve arbeidsovereenkomst "statuten fonds voor bestaanszekerheid" zullen in die zin aangepast worden. HOOFDSTUK III. - Tewerkstelling 3.1. Vorming en opleiding a) De bijdrage risicogroepen wordt voor de duurtijd van het akkoord bepaald op 0,10 pct.Van deze 0,10 pct. zal nationaal 0,02 pct. worden aangewend voor het industrieel leerlingwezen en 0,08 pct. zal worden aangewend door de regionale opleidingsfondsen.

Verdere toepassings- en inningsmodaliteiten zullen in een aparte nationale collectieve arbeidsovereenkomst geregeld worden. b) De specifieke regionale bijdragen worden onder dezelfde voorwaarden verlengd voor de duurtijd van het akkoord.c) Aan de sociale partners in de provincie Henegouwen wordt aanbevolen om tijdens de duurtijd van het nationaal akkoord de verschillende subregionale bijdragen te onderzoeken.d) De doelstelling om op ondernemingsvlak jaarlijks minstens 0,5 pct. van het geheel van de gepresteerde uren door de totaliteit van de arbeiders, in tijd te besteden aan beroepsopleiding voor arbeiders, wordt onder dezelfde voorwaarden verlengd. 3.2. Loopbaanonderbreking Onverminderd de bepalingen van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 1989, wordt voor de duur van het akkoord, het recht op loopbaanonderbreking zoals bepaald in het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van beroepsloopbaan, uitgebreid tot 2 pct. van de arbeiders.

Het sectorale recht wordt beperkt tot de formule van volledige loopbaanonderbreking.

Deze bepalingen doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om het recht op loopbaanonderbreking in te roepen omwille van bijstand of verzorging van een gezins- of familielid dat leidt aan een zware ziekte, zoals bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997.

Voor de berekening van de 2 pct. worden alle arbeiders in aanmerking genomen die volgens bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten en deze nieuwe bepalingen in volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking zijn, behoudens deze in loopbaanonderbreking omwille van bijstand of verzorging van een gezins- of familielid dat leidt aan een zware ziekte, zoals bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997.

De bestaande sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 1989 zal aangepast worden aan de resultaten van de interprofessionele gesprekken binnen de Nationale Arbeidsraad inzake ouderschapsverlof. 3.3. Deeltijdse arbeid A. Kader Teneinde de bestaande arbeid te herverdelen wordt een sectoraal initiatief voorgesteld met als globaal voluntaristisch doelstelling het verhogen van de deeltijdse arbeid in de sector van 2 pct. naar 4 pct. tijdens de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst.

De verwezenlijking van dit globaal objectief is slechts mogelijk mits het creëren van een gunstig kader waardoor deeltijdse arbeid zowel voor de arbeider als voor de werkgever aantrekkelijker wordt gemaakt.

Dit kader is van toepassing van 1 juli 1997 tot 30 juni 1999.

B. Voorgesteld mechanisme ter ondersteuning van het systeem a) Verbetering sociaal statuut van vrijwillig deeltijdse werknemer Gemeenschappelijke stappen zullen ondernomen worden om tot een verbetering van het sociale zekerheidsstatuut van de vrijwillig deeltijdse werknemer te komen.Deze gemeenschappelijke stappen betreffen onder meer de werkloosheid, het brugpensioen, het pensioen en het educatief verlof. b) Nieuwe aanwervingen Aanbevolen wordt om op ondernemingsvlak de mogelijkheden te onderzoeken nieuwe werknemers aan te werven met deeltijdse arbeidsovereenkomst.c) Financiële aanmoedingspremies voor de arbeiders Iedere arbeider die tussen 1 juli 1997 en 30 juni 1999 vrijwillig van een voltijdse naar een deeltijdse betrekking overgaat krijgt gedurende 36 maanden een aanmoedigingspremie via het fonds voor bestaanszekerheid voor zo ver hij op het moment van de overstap, minstens 6 maanden voltijds in de onderneming tewerkgesteld was.Voor nieuw aangeworven werknemers in een deeltijds statuut geldt de premie niet.

Deze aanmoedigingspremie bedraagt BEF 3 500 bruto/maand voor een 4/5 tewerkstelling en BEF 6 000 bruto/maand voor een 1/2 tewerkstelling.

In het geval van een deeltijdse loopbaanonderbreking bedraagt de aanmoedigingspremie BEF 1 000 bruto/maand voor een 4/5 loopbaanonderbreking en BEF 2 500 bruto/maand voor een 1/2 loopbaanonderbreking.

De arbeiders die van een voltijdse betrekking overstappen naar een 4/5 tewerkstelling en vervolgens naar een 1/2 tewerkstelling, alsook deze aangeworven op 4/5 basis en die overgaan naar 1/2 tewerkstelling hebben eveneens recht op een aanmoedigingspremie op voorwaarde dat de overstap gebeurt in de periode 1 juli 1997 tot 30 juni 1999.

Eigen ondernemingsformules die voorzien in de overstap naar een deeltijds regime tussen 4/5 en 1/2 tewerkstelling geven onder dezelfde voorwaarden recht op een aanmoedigingspremie onder de modaliteiten bepaald door het college van voorzitters van het fonds voor bestaanszekerheid.

Bovenstaande premies kunnen niet gecumuleerd worden met de compensatie voor loonverlies naar aanleiding van arbeidsherverdelende bijdragevermindering en halftijds brugpensioen. De toekenning van de sectorale aanmoedigingspremie en soortgelijke premies op een ander niveau bepaald mag geen aanleiding geven tot overschrijding van het netto loon dat betrokkene zou ontvangen moest hij voltijds tewerkgesteld zijn in dezelfde functie.

De aanmoedigingspremie wordt per onderneming beperkt tot 20 pct. van het aantal arbeiders in dienst van de onderneming op 30 juni 1997.

Waar reeds een belangrijk percentage deeltijds werk bestaat, kan bij paritaire overeenkomst en mits toestemming van het fonds voor bestaanszekerheid hiervan afgeweken worden.

Alle verdere modaliteiten en voorwaarden zullen bepaald worden door het college van voorzitters van het fonds voor bestaanszekerheid.

Onderzocht zal worden in welke mate ter zake afspraken kunnen gemaakt worden met de regeringen van de gewesten en hoe een vrijstelling van RSZ op deze premies kan worden bekomen. d) Aanmoediging van de werkgevers Iedere werkgever die tussen 1 juli 1997 en 30 juni 1999 een nieuwe deeltijdse arbeidsplaats van minstens de helft en maximaal 4/5 van een voltijdse creëert, ontvangt van het fonds voor bestaanszekerheid een aanmoedigingspremie. Deze aanmoedigingspremie wordt toegekend voor elke arbeider die nieuw aangeworven werd in een deeltijdse arbeidsplaats ter vervanging of opvulling van bestaande of nieuwe voltijdse arbeidsplaatsen in de onderneming.

Bovendien wordt deze aanmoedigingspremie ook toegekend voor elke arbeider die in de beschouwde periode overstapt naar een deeltijdse arbeidsplaats, voor zover de onderneming een recht instelt op deeltijdse arbeid voor minstens 10 pct. van de arbeiders via de procedure voorzien in hoofdstuk I, 1.2., c, van deze overeenkomst.

Indien de onderneming een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst inzake deeltijdse arbeid sluit op ondernemingsvlak via de procedure voorzien in hoofdstuk I, 1.2., c) van deze overeenkomst, wordt deze aanmoedigingspremie eveneens toegekend.

Om in aanmerking te komen voor deze aanmoedigingspremie dient de onderneming een dossier over te maken aan het fonds voor bestaanszekerheid, dat hiervoor de nodige modaliteiten en bepalingen zal vaststellen.

De aanmoedigingspremie bedraagt BEF 80 000 en wordt betaald via het fonds bestaanszekerheid in twee schijven. Een eerste schijf van BEF 40 000 wordt uitbetaald bij de aanwerving of de overstap namens een deeltijdse arbeidsplaats, de tweede schijf van BEF 40 000 wordt uitbetaald 24 maanden na de aanwerving of de overstap, voor zover de werkgever het bewijs levert dat deze deeltijdse arbeidsplaats nog bestaat.

Deze aanmoedigingspremie kan niet gecumuleerd worden met andere tussenkomsten toegekend in het kader van arbeidsherverdelende maatregelen, behalve met de tussenkomsten in het kader van de tewerkstellingsakkoorden toegekend door toepassing van deze overeenkomst.

De aanmoedigingspremie wordt per onderneming beperkt tot 20 pct. van het aantal arbeiders in dienst van de onderneming op 30 juni 1997.

Alle verdere modaliteiten van deze aanmoedigingspremie zullen bepaald worden door het College van voorzitters van het fonds voor bestaanszekerheid. e) Bijkomende uren Arbeiders tewerkgesteld in een 4/5 regime kunnen op vrijwillige basis en zonder recuperatie of overurentoeslag, bijkomende uren presteren tot maximaal het voltijds arbeidsregime in de onderneming en dit gedurende maximum een week op vier. 3.4. Arbeidsorganisatie a) Partijen vragen het koninklijk besluit "Kleine flexibiliteit" van 19 oktober 1995 te verlengen tot 31 december 1998.b) Het artikel 6, § 3, van het nationaal akkoord 1995-96 van 19 juni 1995, dat voorziet in de mogelijkheid de inhaalrust ten belope van maximaal het wettelijk bepaald aantal overuren niet toe te kennen, onder voorwaarde dat er op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten, wordt verlengd tot 31 december 1998.c) Voor de duur van het akkoord kan in de ondernemingen met of zonder syndicale delegatie de reële arbeidsduur, vastgelegd door het arbeidsreglement, verlengd of verkort worden en vervangen door speciale uurroosters overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis van de Arbeidswet op basis van onderstaand model. Onderstaand model kan evenwel niet worden toegepast in ondernemingen waar reeds afspraken gemaakt werden inzake jaartijd.

De invoering van het sectoraal model volgens onderstaande procedure beperkt zich tot de arbeiders in dag- en tweeploegenstelsels. Voor de invoering van nieuwe ploegenstelsels, weekend werk alsook flexibele uurroosters die verder gaan dan onderstaand model is een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingvlak vereist.

Het model kan eveneens niet worden ingevoerd voor arbeiders tewerkgesteld op werven of op zaterdag en/of zondag; hiervoor is een specifieke onderhandeling noodzakelijk. 1. Sectoraal model De wekelijkse arbeidsduur kan maximum 5 uren boven of beneden de reële arbeidsduur in de onderneming liggen, zonder dat dit aanleiding geeft tot de betaling van een toeslag. De dagelijkse arbeidsduur kan maximum 1 uur boven of onder de reële arbeidsduur in de onderneming liggen, zonder dat dit aanleiding geeft tot betaling van een toeslag.

De onderneming moet op jaarbasis de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur zoals bepaald in de in de onderneming geldende collectieve arbeidsovereenkomsten respecteren.

De overschrijdingen worden bij voorkeur gecompenseerd door hele of halve dagen. 2. Procedure op ondernemingsvlak Indien de onderneming bovenstaand sectoraal model van jaartijd wenst toe te passen wordt het arbeidsreglement aangepast conform de bepalingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen (Belgisch Staatsblad van 5 mei 1965).Deze aanpassing geldt tot uiterlijk 31 december 1998. Als dit sectoraal model niet verlengd wordt op sector- of op ondernemingsvlak, dan worden vanaf 1 januari 1999 automatisch de aangepaste bepalingen inzake jaartijd uit het arbeidsreglement geschrapt.

De aangepaste bepalingen inzake jaartijd worden eveneens uit het arbeidsreglement geschrapt, bij herstructurering of wanneer de onderneming overgaat tot meervoudig ontslag, zoals bepaald in hoofdstuk II, 2.1., § 4 van deze overeenkomst, tenzij anders wordt overeengekomen.

De onderneming die wenst gebruik te maken van dit sectoraal model dient voorafgaandelijk de syndicale delegatie, of bij ontstentenis de arbeiders, de nodige informatie en motivatie te geven.

Zonder dat het principe van de invoering van het sectoraal model in vraag wordt gesteld worden voorafgaandelijk aan de invoering concrete omkaderingsmaatregelen uitgewerkt. Deze betreffen onder meer de concrete uurroosters, de referteperiode voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd, de verwittigingstijd,... Tot de concrete omkaderingsmaatregelen behoren eveneens het aantal interimarissen en het aantal arbeiders met contracten van bepaalde duur. 3. Bijkomende voorwaarden Het koninklijk besluit "Kleine flexibiliteit", zoals vermeld onder punt 3.4., a) van onderhavige overeenkomst, is niet van toepassing op de arbeiders waarvoor het sectoraal model "jaartijd" ingevoerd werd.

De ondernemingen die het sectoraal model "jaartijd" invoeren moeten, indien zij beroep doen op uitzendkrachten omwille van buitengewone vermeerdering van werk, deze contracten beperken tot maximaal drie maanden. Indien beroep gedaan wordt op arbeiders met contracten van bepaalde duur dienen deze een minimum duurtijd te hebben van 6 maanden.

De onderneming moet, via de in hoofdstuk I punt 1.2., c) vermelde toetredingsakte, een recht op 4/5-werk voor minstens 10 pct. van de tewerkgestelde arbeiders instellen. 4. Evaluatie Op het einde van het jaar 1997 en het jaar 1998 wordt op nationaal vlak het verloop van de besprekingen ter uitvoering van de bepalingen van dit punt geëvalueerd. 3.5. Brugpensioen a) Alle collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen, gesloten op provinciaal, gewestelijk en op ondernemingsvlak, en die geregistreerd en neergelegd zijn ter griffie van de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 1999, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die betrekking hebben op tijdelijke herstructureringsoperaties.b) Het brugpensioen voor vrouwen vanaf 55 jaar, voorzien in artikel 19sexies van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 1999.c) Aanvullend op bovenstaande bepalingen wordt vanaf 13 mei 1997 tot en met 30 juni 1999 voor de arbeiders uit de sector de brugpensioenleeftijd bepaald op 58 jaar, op voorwaarde dat zij een beroepsloopbaan van 25 jaar hebben. Deze brugpensioenregeling wordt gesloten in overeenstemming met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad.

Ze geldt voor de arbeiders van 58 jaar en ouder die door de werkgever worden ontslagen, behalve wegens dringende redenen, in de zin van de wet op de arbeidsovereenkomsten. Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering. d) Voor de periode van 13 mei 1997 tot 31 december 1998 wordt de leeftijd van het brugpensioen zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr.17 verlaagd tot 55 jaar voor 1997 en tot 56 jaar voor 1998, voor zover de arbeider in toepassing van de brugpensioenreglementering 33 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling zoals bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46. e) De tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid van BEF 3 100 per maand in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar voor de mannen en 55 jaar voor de vrouwen wordt behouden voor alle brugpensioenen die ingaan tussen 1 juli 1997 en 30 juni 1999.f) De bijkomende hoofdelijke bijdragen voor de bruggepensioneerden, die in het kader van de bestaande en verlengde overeenkomsten tussen 1 juli 1997 en 30 juni 1999 in brugpensioen worden gesteld, worden vanaf 57 jaar voor de mannen en 55 jaar voor de vrouwen eveneens ten laste genomen door het fonds voor bestaanszekerheid. 3.6. Halftijds brugpensioen Voor de periode van 13 mei 1997 tot 31 december 1998 wordt de leeftijd van het halftijds brugpensioen zoals voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 op 55 jaar gebracht op voorwaarde dat de arbeider erom verzoekt en dat de werkgever zijn instemming betuigt. 3.7. Observatoria voor de werkgelegenheid Binnen elke gewestelijke paritaire sectie zal een observatorium voor de werkgelegenheid worden opgericht.

Deze observatoria hebben als algemene opdracht de evolutie van de tewerkstelling op te volgen en te analyseren.

Een specifieke aandacht dient besteed te worden aan de evolutie van de deeltijdse arbeid en de opvolging van het sectoreigen systeem ter zake, de tewerkstelling van oudere arbeiders en jongeren, de opvolging van het sectoraal model "jaartijd" en de hertewerkstellingsbegeleiding.

De observatoria zijn samengesteld uit de woordvoerders, of hun vertegenwoordigers, van de in de gewestelijke paritaire sectie vertegenwoordigde organisaties. Ze zullen minstens één maal per semester bijeenkomen en één maal per jaar rapporteren aan het nationaal paritair comité. HOOFDSTUK IV. - Loonvoorwaarden 4.1. Koopkracht a) Index De collectieve arbeidsovereenkomst "indexkoppeling" van 15 januari 1974, gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1989 zal met ingang van 1 mei 1997 worden aangepast voor onbepaalde duur. In uitvoering van deze aanpassing : Op 1 mei 1997 alle effectieve en baremieke lonen worden aangepast aan de index op basis van de formule "sociale index" (= 4-maandelijks gemiddelde) april 1997/huidige spilindex 119,35. Dit betekent dat de lonen op 1 mei 1997 aangepast worden met 1,93 pct.

Op 1 juli 1998 alle effectieve en baremieke lonen worden aangepast aan de index op basis van de formule "sociale index" (= 4-maandelijks gemiddelde) juni 1998 / april 1997. b) Loonsverhoging Op 1 juli 1997 worden alle effectieve uurlonen verhoogd met 5 BEF (regime 38 uur/week).c) Uitzonderingen De in deze collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen bepalingen inzake loonsverhoging zijn niet van toepassing op ondernemingen die reeds gedekt zijn door een sociaal programma-akkoord voor de jaren 1997 en 1998.De gewestelijke paritaire secties zijn bevoegd om de eventuele toepassingsmoeilijkheden te regelen.

Deze bepalingen zijn evenmin van toepassing op de ondernemingen die zich in de onmogelijkheid bevinden deze voordelen toe te kennen. De gewestelijke paritaire secties zijn belast met de bepaling van de ondernemingen die zich volledig of gedeeltelijk in deze toestand bevinden. Zij dienen daarbij rekening te houden met duidelijk aanwijsbare feiten en de toestand van de onderneming.

Ondernemingen in herstructurering kunnen de enveloppe anders aanwenden via onderhandelingen. d) Minimumuurlonen De nationale en regionale minimumuurlonen worden met ingang van 1 mei 1997 gekoppeld aan het indexsysteem beschreven onder a) hierboven. 4.2. Classificatie Een paritaire werkgroep inzake actualisering van de classificatiemethode en de procedure wordt opgericht. 4.3. Transportkosten Voor de werknemers die geen gebruik maken van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel, wordt de bijdrage van de werkgever in de transportkosten gebaseerd op de huidige tabellen die de wekelijkse werkgeverstussenkomst bepalen in de prijs van de N.M.B.S.-treinkaart.

Deze tabel zal voortaan worden gekoppeld aan het sociaal indexcijfer (= 4-maandelijks gemiddelde) en zal worden aangepast telkens de tabellen inzake wettelijke wekelijkse werkgeverstussenkomst worden aangepast.

Hoofdstuk 5 van de bestaande collectieve arbeidsovereenkomst "vervoerskosten" van 19 februari 1973, gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1991 zal in die zin worden gewijzigd. HOOFDSTUK V. - Diversen 5.1. Verlenging bestaande bepalingen van bepaalde duur Naast de in deze overeenkomst reeds genoemde verlengingen, worden eveneens volgende bestaande bepalingen van bepaalde duur verlengd tot 31 december 1998 : a) Volgende bepalingen van het fonds voor bestaanszekerheid Artikel 14, § 2, 4de alinea : bijdrage van 0,30 pct.ter financiering van de vervroegde tussenkomst in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar.

Artikel 14, § 2, 7de alinea : bijdrage van 0,13 pct. ter financiering van de tussenkomst in de door de werkgevers verschuldigde capitatieve bijdragen.

Artikel 14, § 3, 1ste alinea : bijdrage van 0,60 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag.

Artikel 19bis, 2de alinea, 2de streepje : het in aanmerking nemen van de stageovereenkomst van minstens 3 maanden voor de toekenning van de volledige werkloosheid.

Artikel 19bis, § 5 : de verhoogde vergoeding van BEF 3 100/maand voor werklieden vanaf 57 jaar, die zonder op brugpensioen gesteld te worden volledig werkloos worden.

Artikel 22quater, § 1 en § 2 : de verhoogde vergoeding voor oudere zieken in voltijdse en deeltijdse betrekking. b) Al de bepalingen van bepaalde duur opgenomen in onderstaande collectieve arbeidsovereenkomsten Artikel 8, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (provincie Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 30491/CO/111.01.02.

Artikel 7, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (provincie Limburg) met registratienummer 30490/CO/111.01.02.

Artikel 9, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (Land van Waas) met registratienummer 30489/CO/111.01.02.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 15 maart 1993 inzake de carensdag (West Vlaanderen) met registratienummer 32756/CO/111.01.02.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 1994 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (Land van Waas) met registratienummer 36886/CO/111.01.02.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1995 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 37507/CO/111.01.02.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 maart 1995 ter uitbreiding van de notie risicogroepen (Limburg) met registratienummer 37887/CO/111.01.02.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 1995 inzake de risicogroepen West Vlaanderen, geregistreerd onder nr. 39066/CO/111.

Al de bepalingen van bepaalde duur van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten op ondernemingsvlak en bekrachtigd door de gewestelijke paritaire secties. 5.2. Syndicale premie De syndicale premie wordt voor de actieven in 1997 en 1998 bepaald in onderling akkoord tussen de drie ondertekenende vakbonden en omgezet in een collectieve arbeidsovereenkomst, rekening houdend met bijzondere toepassingsmodaliteiten van het fonds voor bestaanszekerheid.

De bijkomende kost van de premie 1997 wordt gefinancierd vanuit de bestaande middelen syndicale waarborgen.

Voor 1998 wordt de bijkomende kost gefinancierd door een bijkomende patronale bijdrage aan het fonds voor bestaanszekerheid van 0,1 pct. voor het jaar 1998, onder voorwaarde van een globaal positieve evaluatie inzake de toepassing van de "jaartijd" bedoeld in hoofdstuk III 3.4. 5.3. Bevoegdheidsgebied paritair comité Het bevoegdheidsgebied van het paritair comité 111 wordt geactualiseerd, met speciale aandacht naar metaalondernemingen die momenteel geklasseerd zijn in het paritair comité 151. 5.4. Sociale vrede De sociale vrede zal verzekerd zijn in de sector tijdens de duurtijd van deze overeenkomst.

Bijgevolg zal op provinciaal, gewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn de verbintenissen van de ondernemingen voorzien in deze overeenkomst uit te breiden.

Deze overeenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen. Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen.

Partijen herbevestigen de conventionele bepalingen geldig in de sector wat de procedures betreft en meer bepaald artikel 2 van de verzoeningsprocedure zoals vastgelegd in het paritair comité op 13 januari 1965.

Partijen herbevestigen eveneens voor de duur van onderhavig akkoord de bijkomende spoedprocedure die door het nationaal akkoord 1989-1990 ingevoerd werd.

De op sectoraal vlak bestaande verzoeningsprocedure zal gecoördineerd worden in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst. 5.5. Duur Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur, gaande van 1 januari 1997 tot 31 december 1998, behoudens waar anders vermeld.

Paritaire verklaring inzake tewerkstellingsmaatregelen op ondernemingsvlak In de ondernemingen in herstructurering, in moeilijkheden of in ondernemingen die naar flexibiliteit inzake arbeidsduur vragen, is het mogelijk om via een collectieve arbeidsovereenkomst wettelijke en conventionele maatregelen en de omzetting van de koopkracht te gebruiken om de tewerkstelling te bevorderen, onder andere door arbeidsduurvermindering.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage Paritair Comité voor de arbeiders van de metaal-, machine- en elektrische bouw Toetredingsakte tot het nationaal akkoord van 13 mei 1997 in het kader van de wet van 26 juli 1996 en van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 1. Identificatiegegevens van de werkgever Naam : Adres : Inschrijvingsnummer RSZ : Bevoegd paritair comité : Paritair Comité voor de arbeiders van de metaal-, machine- en elektrische bouw Aantal werknemers op datum van ondertekening van de toetredingsakte : Aantal arbeiders op datum van ondertekening van de toetredingsakte : 2.Verklaring Ondergetekende verklaart : - vanaf de datum van de ondertekening van deze toetredingsakte in de onderneming het recht in te stellen op deeltijdse arbeid voor minstens 10 pct. van de tewerkgestelde arbeiders en dit volgens de hierna aangekruiste formule of formules : - 80 pct. van de voltijdse tewerkstelling (4/5) - 50 pct. van de voltijdse tewerkstelling - vanaf ............ (datum bepaald in de ondernemingscollectieve arbeidsovereenkomst) een recht op deeltijdse arbeid in te stellen volgens de modaliteiten bepaald in bijgevoegde ondernemingscollectieve arbeidsovereenkomst (collectieve arbeidsovereenkomst bij te voegen) 3. Keuze financieel voordeel Ondergetekende verklaart te kiezen voor volgende RSZ-vermindering (keuze uit één van de twee) : - Forfaitair voordeel (artikel 30 wet 26 juli 1996 : BEF 37 500 per netto-aanwerving per kwartaal); - Progressief voordeel (artikel 8 koninklijk besluit 24 februari 1997 : 20 pct. van het gemiddeld loon per netto aanwerving).

Datum : Naam werkgever : Handtekening werkgever : Advies van het paritair comité (vak voorbehouden aan het paritair comité) Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2006.

De Minister van Werkgelegenheid, P. VANVELTHOVEN

^