Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 februari 1998
gepubliceerd op 22 april 1998

Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1998002030
pub.
22/04/1998
prom.
13/02/1998
ELI
eli/besluit/1998/02/13/1998002030/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 1998. Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp dat de Regering de eer heeft ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft de wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen tot doel. Het toepassingsgebied van het ontwerp is beperkt tot de overheidsdiensten die beoogd worden door de wet van 8 april 1965 en die onder de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, vallen.

De wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen omvat een aantal regelingen waarbij de vakorganisaties worden betrokken bij beslissingen met betrekking tot de arbeidsregeling in de onderneming.

Die wet is ook van toepassing op de openbare instellingen die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen en op die welke geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen (artikel 2, 1°, van de wet van 8 april 1965). Het gaat voornamelijk over de openbare ziekenhuizen en de intercommunales met een handels- of industriële activiteit.

De wet op de arbeidsreglementen is bijgevolg van toepassing op sommige instellingen onderworpen aan de bovengenoemde wet van 19 december 1974, maar kan niet toegepast worden doordat er verschillende stelsels van collectieve arbeidsbetrekkingen bestaan in de privé-sector en in de openbare sector (zo is er in de openbare sector geen ondernemingsraad, geen paritair comité en zijn er onderhandelings- en overlegprocedures die de overheid juridisch niet binden).

Om dat probleem op te lossen werd een artikel 19bis in de wet van 19 december 1974 gevoegd door de wet van 6 juli 1989 om de Koning te machtigen in de wet van 8 april 1965 bepaalde procedures te wijzigen zodat ze kunnen plaatshebben in de onderhandelings- of overlegcomités, ingesteld bij het vakbondsstatuut van de wet van 19 december 1974.

Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State.

BESPREKING VAN DE ARTIKELEN DIE HET NIEUWE HOOFDSTUK IIIbis ZULLEN VORMEN VAN DE WET VAN 8 APRIL 1965

Artikel 15bis.In § 1 wordt het toepassingsgebied bepaald.

Daar het gaat om een aanvulling van de wet van 8 april 1965, wordt in § 2 een definitie gegeven van de reeds vermelde wet van 19 december 1974 en het uitvoeringsbesluit van 28 september 1984, alsmede van de onderhandelings- of overlegcomités opgericht door of krachtens de wet van 19 december 1974.

Artikel 15ter.Artikel 15ter maakt het mogelijk artikel 7 van de wet tot instelling van de arbeidsreglementen toe te passen op de overheidsdiensten.

Volgens artikel 7, eerste lid, van die wet, kan de Koning voor alle werkgevers of voor sommige categorieën van werkgevers, voor afdelingen van een inrichting of voor sommige categorieën van werknemers bepalen dat andere dan de bij artikel 6 voorgeschreven vermeldingen worden opgenomen (artikel 6 somt de vermeldingen op die het arbeidsreglement moet bevatten).

Het tweede en derde lid van artikel 7 luiden als volgt : « Hij wint het advies in van het bevoegde paritair comité of van het betrokken paritair samengesteld orgaan, dat bij of krachtens een wet is ingesteld voor bepaalde categorieën van personen, waarop de verordening van toepassing is.

Dit advies wordt echter gegeven door de Nationale Arbeidsraad, wanneer de verordening behoort tot de bevoegdheid van verschillende paritaire comités of paritair samengestelde organen, of bij ontstentenis van dergelijke organen of comités. » Voorgesteld wordt het advies waarvan sprake in het tweede lid van bovengenoemd artikel 7 te vervangen door het met redenen omkleed advies van het bevoegde overlegcomité.

Het advies van de Nationale Arbeidsraad (artikel 7, derde lid), wordt vervangen door het advies van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten wanneer de regelingen betrekking hebben op personeel dat ressorteert onder twee of meer onderhandelingscomités (sector comités of bijzondere comités).

Artikel 15quater.Volgens § 1 worden de procedures bepaald bij de wet van 8 april 1965 vervangen door de krachtens de wet van 19 december 1974 voorgeschreven onderhandelings- of overlegprocedures.

De overlegprocedure wordt toegepast in geval het gaat over materies die, krachtens het vakbondsstatuut, niet onderworpen zijn aan de onderhandelings- of overlegprocedure. Het gaat ter zake over de procedures wat het opstellen en wijzigen van het arbeidsreglement betreft (onder meer de bevoegdheid van de ondernemingsraad en de regels aangaande de dagtekening en ondertekening van het arbeidsreglement).

Artikel 11, zesde en zevende lid, van de wet van 8 april 1965, worden wel van toepassing gemaakt. Die bepalingen hebben betrekking op de procedure in geval van betwisting in de ondernemingsraad over bepalingen van het reglement. In dat geval brengt de voorzitter van de ondernemingsraad het geschil ter kennis van de sociale inspecteur.

Deze tracht de standpunten te verzoenen. Indien hij daarin niet slaagt, wordt het geschil bij het bevoegde paritair comité aanhangig gemaakt.

In § 2 van het ontwerp wordt eveneens voorzien in het optreden van de sociale inspecteur. In geval hij er niet in slaagt de standpunten te verzoenen wordt het geschil onderhandeld in het bevoegde onderhandelingscomité.

Na die procedure stelt de overheid het arbeidsreglement vast of brengt de wijzigingen aan in het reglement.

Volgens de Raad van State werd geen rekening gehouden met de mogelijkheid van onenigheid in het onderhandelingscomité en zal de steller van het ontwerp zich moeten beraden of in dat geval ook een beroepsprocedure vereist of wenselijk is.

De Regering heeft het niet opportuun geacht om eveneens een beroepsprocedure te bepalen in geval van onenigheid in het onderhandelingscomité. De toepassing van het besluit zal aantonen of dergelijke procedure nodig is.

Artikel 15quinquies.Artikel 15, vijfde lid, tweede zin, van de wet van 8 april 1965 heeft betrekking op de ondernemingen die gewoonlijk gemiddeld minder dan 50 werknemers tewerkstellen en die geen vakbondsafvaardiging hebben opgericht.

De werkgevers van die ondernemingen moeten een afschrift van het arbeidsreglement toezenden aan de voorzitter van het bevoegde paritair comité wanneer toepassing gemaakt wordt van de artikelen 20bis en 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971. Die artikelen maken het mogelijk, door een wijziging van het arbeidsreglement, een stelsel van flexibel uurrooster in te voeren (artikel 20bis) of de referteperiode te verlengen voor het toekennen van inhaalrust voor de overschrijding van de normale grenzen van de arbeidsduur (artikel 26bis).

Artikel 15quinquies bepaalt dat de toezending van een afschrift van de wijziging van het reglement aan de voorzitter van het paritair comité wordt vervangen door de toezending van een afschrift aan de voorzitter van het bevoegde onderhandelingscomité.

De toepassing van artikel 15quinquies zal uiteraard slechts mogelijk worden na de aanpassing van de vakbondsprocedures vastgesteld in de arbeidswet, in uitvoering van artikel 19bis van de wet van 19 december 1974.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 28 april 1997 door de Minister van Ambtenarenzaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van artikel 19bis van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel", heeft op 9 oktober 1997 het volgende advies gegeven : Strekking van het ontwerp Artikel 19bis van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel draagt het de Koning op om, onder meer in de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, de nodige wijzigingen aan te brengen zodat de procedures welke krachtens die wet verlopen in de paritaire comités en in de ondernemingsraden of in samenwerking met de vakbondsafgevaardigden, wat de overheidsdiensten betreft waarop de wet van 19 december 1974 van toepassing is, plaatshebben in de onderhandelings- of overlegcomités welke door de wet van 19 december 1974 zijn ingesteld.

Blijkens haar artikel 2, 1°, is de voornoemde wet van 8 april 1965 van toepassing op de personen tewerkgesteld door de instellingen van openbaar nut die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen of door instellingen die geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen (1).

Het ontworpen besluit voert, wat de voornoemde categorie personen betreft, de in artikel 19bis van de wet van 19 december 1974 beoogde substitutie uit.

Algemene opmerkingen 1. Luidens artikel 3bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten de ontwerpen van koninklijke besluiten die de van kracht zijnde wettelijke bepalingen kunnen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen, worden voorgelegd aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving, wordt dat advies samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, gepubliceerd en worden de besluiten, het advies, het verslag aan de Koning en de tekst van de ontwerpen van besluiten die zijn voorgelegd aan de afdeling wetgeving, voor hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, medegedeeld aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.2. De door het ontwerp gevolgde werkwijze bestaat erin op het einde van de wet van 8 april 1965, na hoofdstuk VI, dat de strafbepalingen bevat, een hoofdstuk VIbis bestaande uit de artikelen 30bis tot 30 quinquies toe te voegen, bevattende de "bijzondere regeling voor de instellingen waarop de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en deze wet van toepassing zijn". Vooreerst heeft het vanzelfsprekend geen zin om, wanneer na het laatste artikel van een wet- of verordeningstekst bepalingen daaraan worden toegevoegd, deze met bis, ter, enz. te nummeren. Het ontworpen hoofdstuk zou dan als hoofdstuk VII kunnen worden betiteld en de toegevoegde artikelen als 31 tot 34 worden genummerd.

Evenwel lijkt het nieuwe hoofdstuk beter op zijn plaats te zijn vóór de straffen, de toezichtsbepalingen en de strafbepalingen. Het kan dan worden betiteld als hoofdstuk IIIbis en de artikelen welke er deel van uitmaken zullen dan de artikelen 15bis tot 15quinquies zijn.

Onderzoek van de tekst Opschrift Daar het de regel is dat wet- en verordeningsteksten houdende wijziging van andere soortgelijke teksten, ook als zij dat doen ter uitvoering van een door de wetgever gegeven opdracht, in hun opschrift refereren aan de te wijzigen tekst, dient het opschrift als volgt te worden gesteld: « Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen".

Aanhef 1. Artikel 2, 1°, van de wet van 8 april 1965 geeft het toepassingsgebied aan van die wet en vormt geen rechtsgrond voor het ontworpen besluit.De eerste aanhefbepaling moet echter niet vervallen, aangezien het een verwijzing is naar de wet die wordt gewijzigd. De verwijzing dient echter de volledige wet te omvatten. De woorden vanaf "inzonderheid" moeten derhalve wegvallen en vervangen worden door een opsomming van de wijzigende wetten. 2. Een koninklijk besluit kan geen rechtsgrond vinden in een ander koninklijk besluit, zodat de derde en vierde aanhefverwijzing overbodig zijn. Ontworpen artikel 30bis (dat artikel 15bis wordt) In de ontworpen tweede paragraaf worden de comités in de punten 3° tot 5° omschreven onder verwijzing naar het koninklijk besluit van 28 september 1984.Die comités ontlenen hun bestaan aan de wet van 19 december 1974, zodat beter naar die hogere norm zelf wordt verwezen.

Men schrijve derhalve: « 3° "het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten" : het comité bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974; 4° "het bevoegde onderhandelingscomité" : een van de onderhandelingscomités bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 19 december 1974;5° "het bevoegde overlegcomité" : een van de overlegcomités opgericht krachtens artikel 10 van de wet van 19 december 1974;».

Ontworpen artikel 30quater (dat artikel 15quater wordt) 1. Ofschoon artikel 19bis van de wet van 19 december 1974, letterlijk gelezen, enkel toestaat dat de procedures van de wet van 8 april 1965 verlopen in de comités waarin de wet van 19 december 1974 voorziet, kan worden aanvaard dat ook de procedure anders zal verlopen.Dat is de methode gevolgd in het ontworpen artikel 30quater. Een volledige afdeling van de wet van 8 april 1965 wordt immers buiten werking gesteld en vervangen door een eigen regeling die de procedures van de wet van 19 december 1974 mede van toepassing verklaart.

Zoals de gemachtigde van de regering terecht opmerkt is er een fundamenteel verschil tussen de privé-sector en de openbare sector, waar de werknemers ambtenaren zijn en hun rechtspositie eenzijdig door de overheid wordt vastgesteld. Omdat ook het arbeidsreglement unilateraal moet worden vastgesteld door de overheid, kan niet worden volstaan met de procedure van de wet van 8 april 1965 : volgens die bepalingen wordt het arbeidsreglement immers opgesteld door de ondernemingsraad. Welnu, het is ondenkbaar dat voor de overheidsinstellingen waarop de wet van 8 april 1965 van toepassing is, de vakorganisaties in een overlegcomité of een onderhandelingscomité mee beslissingsbevoegdheid zouden krijgen over het arbeidsreglement. Artikel 19bis van de wet van 19 december 1974 moet derhalve, aldus de gemachtigde, zo worden opgevat dat de substitutie van organen ook een substitutie van procedure betreft waar dit nodig is. Dat standpunt kan worden bijgevallen.

Het ontworpen artikel 30quater moet dan ook worden begrepen als volgt.

De woorden « vervangen de procedures » in paragraaf 2 betekenen eigenlijk dat zij die procedures overbodig maken. Bedoeling is dat, naargelang een materie door of krachtens de wet van 19 december 1974 moet worden onderhandeld of overlegd, die onderhandelings- en overlegprocedures ook gelden als de procedures die krachtens de wet van 8 april 1965 moeten worden gevolgd. Het zal derhalve aan de overheid toekomen om bij het dossier gelijktijdig een ontwerp van (of tot aanvulling van) het arbeidsreglement te voegen waarover de vakorganisaties zich kunnen uitspreken. Paragraaf 2, tweede lid, bepaalt dan dat de onderdelen van het arbeidsreglement die noch onderhandelings- noch overlegmaterie zijn in de zin van de wet van 19 december 1974, voor de toepassing van de wet van 8 april 1965 toch beschouwd moeten worden als overlegmaterie. 2.1. Gelet op die informatie redigere men de paragrafen 1 en 2, eerste lid, samen als volgt: « Voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling III, gelden de onderhandelings- en overlegprocedures bedoeld in de wet van 19 december 1974 en haar uitvoeringsbesluiten als de procedures welke verlopen in de paritaire comités en in de ondernemingsraden of in samenwerking met de vakbondsafgevaardigden. ».

Het tweede lid van paragraaf 2 mag dan behouden blijven. 2.2. Paragraaf 3 hoeft vervolgens niet als een afwijkende regeling te worden geconcipieerd, maar kan op autonome wijze bepalen dat er een soort beroepsprocedure is in geval van onenigheid. De woorden "in afwijking van artikel 11, zesde en zevende lid en" kunnen dan vervallen. 2.3. De gemachtigde van de regering is het ermee eens dat paragraaf 3 onvolledig is, door geen rekening te houden met de mogelijkheid van onenigheid in het onderhandelingscomité. De steller van het ontwerp zal zich moeten beraden of in dat geval ook een beroepsprocedure vereist of wenselijk is.

De Kamer was samengesteld uit : De heren : J. De Brabandere, kamervoorzitter;

M. Van Damme en D. Albrecht, staatsraden;

G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. De Brabandere.

Het verslag werd uitgebracht door de heer G. Van Haegendoren, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.

De Griffier, A. Beckers.

De Voorzitter, J. De Brabandere.

(1) De Koning kan, luidens artikel 3, eerste lid, 1°, van dezelfde wet, haar bepalingen onder bepaalde voorwaarden algemeen verbindend verklaren voor het personeel van andere overheidsdiensten, doch van die mogelijkheid zou tot nog toe geen gebruik zijn gemaakt. 13 FEBRUARI 1998 Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, gewijzigd bij de wetten van 10 oktober 1967, 5 december 1968, 15 juli 1970, het koninklijk besluit nr. 15 van 23 oktober 1978, de wetten van 23 juni 1981, 22 januari 1985, 22 december 1989, 29 december 1990, 26 juni 1992, 23 maart 1994, 21 december 1994, 21 maart 1995, 26 juli 1996 en het koninklijk besluit van 1 maart 1971;

Gelet op de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, inzonderheid op artikel 19bis, ingevoegd bij de wet van 6 juli 1989;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 mei 1996;

Gelet op het protocol nr. 89/6 van 10 januari 1997 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen wordt een Hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidend als volgt: « Hoofdstuk IIIbis. Bijzondere regeling voor de instellingen waarop de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en deze wet van toepassing zijn.

Art. 15bis.§ 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personen tewerkgesteld in de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 en waarop deze wet van toepassing is krachtens artikel 2, 1°. § 2. In dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder: 1° "de wet van 19 december 1974" : de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel";2° "het koninklijk besluit van 28 september 1984" : het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel";3° "het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten" : het comité bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974;4° " het bevoegde onderhandelingscomité" : een van de onderhandelingscomités bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 19 december 1974;5° "het bevoegde overlegcomité" : een van de overlegcomités opgericht krachtens artikel 10 van de wet van 19 december 1974;6° "de instellingen" : de overheidsdiensten bedoeld in § 1.

Art. 15ter.§ 1. Om de bevoegdheid uit te oefenen bedoeld in artikel 7, eerste lid, wint de Koning, in afwijking van artikel 7, tweede lid, het met redenen omkleed advies in van het bevoegde overlegcomité. § 2. In afwijking van artikel 7, derde lid, wordt dit advies echter gegeven door het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten wanneer de regelingen uitsluitend betrekking hebben op personeel ressorterende onder ten minste twee sectorcomités, ten minste twee bijzondere comités of één of meer sectorcomités en één of meer bijzondere comités.

Art. 15quater.§ 1. Voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling III, gelden de onderhandelings- en overlegprocedures bedoeld in de wet van 19 december 1974 en haar uitvoeringsbesluiten als de procedures welke verlopen in de paritaire comités en in de ondernemingsraden of in samenwerking met de vakbondsafvaardigingen.

De aangelegenheden die niet onderworpen zijn aan de in het eerste lid vermelde onderhandelings- of overlegprocedures en die in het arbeidsreglement moeten worden opgenomen, worden onderworpen aan de overlegprocedure. Die procedure verloopt in het bevoegde overlegcomité. § 2. Bij gebrek aan een eenparig gemotiveerd advies in het bevoegde overlegcomité over de bepalingen van het reglement, wordt het geschil uiterlijk vijftien dagen na de dag waarop de notulen definitief geworden zijn, door de voorzitter ter kennis gebracht van de ambtenaar door de Koning aangewezen krachtens artikel 21. Deze tracht binnen een termijn van dertig dagen de uiteenlopende standpunten te verzoenen.

Indien hij daarin niet slaagt, wordt het geschil binnen vijftien dagen na het proces-verbaal van niet- verzoening onderworpen aan de onderhandelingsprocedure. Die procedure verloopt, naar gelang het geval, in een van de onderafdelingen bedoeld in artikel 17, § 2bis en § 2ter, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 of in het bevoegde sectorcomité. Nadat het protocol van die onderhandeling definitief is geworden, stelt de overheid het arbeidsreglement vast of brengt de wijzigingen in het arbeidsreglement aan.

Art. 15quinquies.In de gevallen bedoeld in artikel 15, vijfde lid, tweede zin, wordt de toezending van een afschrift aan de voorzitter van het paritair comité vervangen door de toezending van een afschrift aan de voorzitter van het bevoegde onderhandelingscomité.

Art. 2.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 februari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^