Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 januari 1999
gepubliceerd op 20 maart 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen

bron
ministerie van economische zaken
numac
1999011032
pub.
20/03/1999
prom.
12/01/1999
ELI
eli/besluit/1999/01/12/1999011032/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op de artikelen 2, § 3, 6°, en 16;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen;

Gelet op het advies van de Commissie voor Verzekeringen van 16 oktober 1997;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 25 mei 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de Europese Commissie een procedure overeenkomstig artikel 169 van het EG-Verdrag heeft gestart met betrekking tot sommige bepalingen in de Belgische wetgeving inzake de beleggingsactiviteiten van pensioenfondsen, die onverenigbaar worden geacht met het Gemeenschapsrecht op het gebied van het kapitaalverkeer en met de Verdragsbepalingen die de bevoorrechte toegang van de publiekrechtelijke lichamen van de Lid-Staten tot de financiële instellingen verbieden;

Overwegende dat de noodzaak zich dan ook opdringt dat onverwijld voor de pensioenfondsen nieuwe beleggingsregels worden uitgevaardigd, die met de Europese wetgeving in overeenstemming zijn;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 8.§ 1. De dekkingswaarden van de technische voorzieningen vormen een bijzonder vermogen.

Zij moeten rekening houden met de aard van de door het pensioenfonds uitgevoerde verrichtingen opdat de veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van het pensioenfonds gevrijwaard blijven; het pensioenfonds zal een oordeelkundige diversificatie en spreiding van zijn beleggingen naleven.

De dekkingswaarden moeten gelokaliseerd zijn in de Gemeenschap.

De roerende dekkingswaarden gelokaliseerd buiten de Gemeenschap worden ook aanvaard, indien de Nationale Bank of een kredietinstelling, een beursvennootschap of een buitenlandse beleggingsonderneming, die een vergunning verkregen heeft van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van de daartoe bevoegde overheid van een Lid-Staat van de Gemeenschap, attesteert dat zij via een vestiging in de Gemeenschap deze dekkingswaarden voor rekening van het pensioenfonds aanhoudt bij een buiten de Gemeenschap gevestigde kredietinstelling of beleggingsonderneming die een vergunning verkregen heeft van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met deze van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

Wanneer het pensioenfonds, in toepassing van artikel 16, § 2, vierde lid van de wet, de dekkingswaarden in bewaring geeft op een rekening bij een kredietinstelling of een beleggingsonderneming gevestigd in de Gemeenschap maar buiten België, sluit het pensioenfonds met die kredietinstelling of die beleggingsonderneming een overeenkomst waarbij wordt bepaald dat : - die kredietinstelling of die beleggingsonderneming er zich toe verbindt aan de Controledienst alle inlichtingen mee te delen die deze nodig heeft om een volledig inzicht in de dekkingswaarden van het pensioenfonds te krijgen en te voldoen aan de eventuele eis van de Controledienst om de vrije beschikking over die dekkingswaarden te verbieden; - het pensioenfonds die kredietinstelling of die beleggingsonderneming daartoe machtigt.

Onder lokalisatie van activa wordt verstaan de aanwezigheid van roerende of onroerende activa binnen de grenzen. De activa bestaande uit schuldvorderingen die niet door effecten zijn vertegenwoordigd worden geacht zich te bevinden in het land waar ze realiseerbaar zijn.

De dekkingswaarden moeten uitgedrukt worden in euro of in muntsoorten convertibel in euro.

Voor de muntspreiding van de dekkingswaarden gelden volgende beperkingen : - beleggingen in andere munten dan de euro of een munt van de OESO Lidstaten, waarvoor geen wisselrestricties bestaan, zijn toegelaten op voorwaarde dat per muntsoort de dekkingswaarden 10 % van de technische voorzieningen niet overschrijden. - beleggingen in andere munten dan de euro of een munt van de OESO Lidstaten, waarvoor wisselrestricties bestaan, zijn niet toegelaten.

Wanneer echter de munt waarin de verbintenissen van het pensioenfonds worden uitgedrukt, niet de euro is, dan gelden er geen beperkingen voor de dekkingswaarden uitgedrukt in die munt. § 2. De dekkingswaarden moeten daarenboven tot de volgende beleggingscategorieën behoren : 1° obligaties;2° aandelen en andere niet-vastrentende deelnemingen;3° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beleggen in effecten, in liquide middelen of in vastgoed;4° andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;5° aankoopopties (ook calls genaamd) of verkoopopties (ook puts genaamd) op effecten, termijnovereenkomsten (hierna futures genaamd) alsook andere afgeleide instrumenten zoals termijnwisselovereenkomsten die verhandeld worden op een liquide, open en regelmatig werkende markt.Zowel de aankoopopties als de verkoopopties, futures en andere afgeleide instrumenten moeten het beleggingsrisico helpen beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk maken. Inzake futures moet de onderliggende verbintenis ervan aangehouden worden onder de vorm van liquide en veilige korte termijnbeleggingen; 6° reserves door het pensioenfonds samengesteld bij een verzekeringsonderneming die is toegelaten door een bevoegde autoriteit van de Gemeenschap voor het beheer voor eigen rekening van collectieve pensioenfondsen;7° leningen die voldoende waarborgen bieden;8° onroerende goederen alsmede zakelijke rechten op onroerende goederen en vastgoedcertificaten;9° aandeel der herverzekeraars in de technische voorzieningen, overeenkomstig de voorwaarden aanvaard door de Controledienst;10° nog te innen dotaties waarvan de datum van opeisbaarheid ten hoogste één maand verstreken is;11° niet betwiste belastingsvorderingen;12° zichtrekeningen of termijnrekeningen bij de Nationale Bank of bij een kredietinstelling die een vergunning verkregen heeft van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van de daartoe bevoegde overheid van een Lid-Staat van de Gemeenschap waar haar maatschappelijke zetel is gevestigd;13° gelopen en niet-vervallen rente en lopende huur van toegewezen waarden.Nochtans mag in deze categorie uitsluitend worden opgenomen de gelopen en niet-vervallen rente die niet in de waarde van een actief van een andere categorie is begrepen; 14° de Controledienst mag, in uitzonderlijke omstandigheden en voor de duur ervan, andere beleggingscategorieën aanvaarden die beantwoorden aan de beginselen van veiligheid, rendement, liquiditeit, diversificatie en spreiding vermeld in § 1 evenals afwijkingen toestaan op de regels inzake lokalisatie en convertibiliteit. § 3. De dekkingswaarden mogen, voor het geheel van de waarden vermeld in één rubriek, de volgende verhoudingen uitgedrukt in percenten van het totaal van de technische voorzieningen niet overschrijden : 1° 10 % voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door Staten, hun regionale of lokale overheden en door ondernemingen, die niet behoren tot de zone A zoals bedoeld in de richtlijn (89/647/EEG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en door internationale organisaties waarvan geen enkele Lid-Staat van de Gemeenschap deel uitmaakt;2° 10 % voor beleggingen in aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren en obligaties, die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld. Deze beperking wordt op 20 % gebracht indien het pensioenfonds ook belegt in dergelijke waarden van ondernemingen uit de Gemeenschap, die onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst of van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst; 3° 10 % voor rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet onderworpen zijn aan een wetgeving van een Lid-Staat van de Gemeenschap in overeenstemming met de richtlijn (85/611/EEG) van de raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen van collectieve beleggingen in effecten (ICBE's);4° 5 % voor vastgoedcertificaten van één uitgifte;5° 5 % voor afgeleide producten die niet als dekking bestemd zijn in de zin van de artikelen 27 ter en 36 sexies van het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen;6° 5 % voor leningen die niet gewaarborgd zijn door een zakelijk zekerheid, door een kredietinstelling of door een verzekeringsonderneming en niet meer dan 1 % voor dergelijke leningen die aan eenzelfde kredietnemer zijn toegestaan. Deze beperking is niet van toepassing op dergelijke leningen toegestaan aan kredietinstellingen, aan verzekeringsondernemingen en aan beleggingsondernemingen die in de Gemeenschap zijn gevestigd, noch op dergelijke leningen toegestaan aan Staten, hun regionale of lokale overheden die behoren tot de zone A zoals bedoeld in de richtlijn (89/647/EEG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen evenals aan internationale organisaties waarvan een of meer Lid-Staten van de Gemeenschap deel uitmaakt; 7° 10 % voor beleggingen in één onroerend goed of in verscheidene onroerende goederen die zich voldoende dicht bij elkaar bevinden om de facto als één belegging te worden beschouwd; Daarenboven mogen de dekkingswaarden van een pensioenfonds voor niet meer van 5 % van haar technische voorzieningen belegd zijn in aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten van één emittent of leningen toegestaan aan dezelfde kredietnemer te zamen genomen. Deze beperking is echter noch van toepassing op obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door een centrale, regionale of lokale overheid of door een internationale organisatie, waarvan één of meer Lid-Staten van de Gemeenschap deel uitmaken, noch op leningen toegestaan aan deze overheden of organisaties, noch op rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging. Deze beperking wordt op 10 % gebracht voor de voormelde waarden van ondernemingen van de Gemeenschap die onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst of van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst, mits het pensioenfonds niet meer dan 20 % van zijn technische voorzieningen belegt in voormelde waarden, waarin het meer dan 5 % van zijn technische voorzieningen belegt.

Voor de toepassing van de bepalingen van het vorige lid worden de positie in elke optie, future en ander afgeleid instrument omgerekend in de positie van het onderliggend actief, rekening houdend met de waarschijnlijkheid van effectieve uitoefening ervan.

De Controledienst mag, bij een met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden en voor de duur ervan, op verzoek van het pensioenfonds afwijkingen toestaan op de regels vermeld in deze paragraaf mits het naleven van de beginselen van veiligheid, rendement, liquiditeit, diversificatie en spreiding vermeld in § 1 van dit artikel.

Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel wordt onder gereglementeerde markt verstaan : elke markt bedoeld in artikel 1, § 3, eerste en tweede lid van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, evenals elke andere georganiseerde, erkende en regelmatig werkende markt voorzover deze markt aan vergelijkbare voorwaarden voldoet en voorzover de financiële instrumenten die er worden verhandeld van een vergelijkbare kwaliteit zijn. § 4. De bepalingen van § 1, 7e, 8e en 9e lid en van §§ 2 en 3 zijn niet van toepassing op de dekkingswaarden van de technische voorzieningen bedoeld in artikel 9, 3°, die de samen te stellen solvabiliteitsmarge voor de verrichtingen overlijden en invaliditeit overschrijden.

Nochtans mogen de aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door de werkgever, door zijn moederonderneming evenals door hun dochterondernemingen alsook leningen toegestaan aan deze ondernemingen en vorderingen op deze ondernemingen niet meer belopen dan 15 % van de in artikel 9, 3°, bedoelde voorzieningen die de samen te stellen solvabiliteitsmarge overschrijden. § 5. De effecten, die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, worden alleen als dekkingswaarden aanvaard indien ze op korte termijn kunnen gerealiseerd worden; die voorwaarde is niet van toepassing op deelnemingen in kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en in beleggingsondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is in de Gemeenschap. § 6. De Controledienst kan zich verzetten tegen de beleggingen of het behoud ervan als hij redenen heeft om te veronderstellen dat die beleggingen geen voldoende waarborgen bieden om te beantwoorden aan de eisen van veiligheid, rendement, liquiditeit, diversificatie en spreiding zoals bepaald in § 1. § 7. Voor de vaststelling van de affectatiewaarde van de dekkingswaarden van de technische voorzieningen wordt er rekening gehouden met de volgende bepalingen : a) de dekkingswaarden worden gewaardeerd met aftrek van de voor de verwerving ervan aangegane schulden;b) de dekkingswaarden moeten met de nodige voorzichtigheid worden gewaardeerd, rekening houdend met het risico van niet-realisatie;c) de vorderingen op een derde, aangewend als dekkingswaarden, worden gewaardeerd met aftrek van schulden jegens die derde. Daarenboven worden de dekkingswaarden aanvaard voor een affectatiewaarde die als volgt wordt bepaald : 1° voor de onroerende goederen : de marktwaarde van de toegewezen goederen.Onder marktwaarde wordt verstaan de prijs die, op datum van waardering, zou kunnen bekomen worden bij verkoop van het betrokken onroerend goed in de veronderstelling dat : - het een vrijwillige verkoop betreft; - de koper volledig onafhankelijk van de verkoper kan optreden; - er een normale publiciteit gevoerd wordt; - de marktvoorwaarden een regelmatige transactie toelaten; - de tijd voor het voeren van de verkoopsonderhandelingen van het goed, rekening houdend met de aard ervan, normaal is.

De marktwaarde wordt bepaald door een afzonderlijke waardering van elk terrein en van elk gebouw volgens een methode aanvaard door de Controledienst.

Wanneer sedert de laatste waardebepaling overeenkomstig het voorgaande lid de marktwaarde van een terrein of gebouw verminderd is, wordt de affectatiewaarde ervan in dezelfde zin aangepast. De aldus bekomen lagere affectatiewaarde wordt slechts verhoogd als er een nieuwe marktwaarde overeenkomstig het voorgaande lid wordt bepaald.

Als op het ogenblik van de waardering het voornemen bestaat om de onroerende goederen op korte termijn te verkopen, wordt de marktwaarde ervan verminderd met de geraamde realisatiekosten.

Wanneer de marktwaarde van een onroerend goed niet kan worden bepaald, wordt de op basis van het beginsel van de aanschaffingsprijs zonder aftrek van de uitgevoerde aflossingen of vervaardigingskosten berekende waarde als marktwaarde beschouwd; 2° voor de financiële instrumenten aanvaard op een gereglementeerde markt : de marktwaarde.Onder marktwaarde wordt verstaan de waarde berekend volgens ofwel de officiële koersen op de datum van de waardering of indien die datum geen dag van verhandeling op een gereglementeerde markt is, op de laatste dag van de verhandeling vóór die datum ofwel volgens de indicatieve koersen minstens maandelijks bekendgemaakt door een gereglementeerde markt; de bedoelde officiële of indicatieve koersen van deze effecten zijn deze, bekendgemaakt door de gereglementeerde markten waar deze effecten veelvuldig verhandeld worden.

Wanneer op de datum van de waardering van deze effecten het voornemen bestaat deze op korte termijn te verkopen, wordt de marktwaarde verminderd met de geraamde realisatiekosten; 3° voor de financiële instrumenten die niet aanvaard zijn op een gereglementeerde markt : de marktwaarde.Indien voor deze effecten een markt bestaat wordt onder marktwaarde verstaan de gemiddelde prijs waartegen deze effecten op de datum van waardering of, indien die datum geen datum van verhandeling op de betreffende markt is, op de laatste dag van verhandeling vóór die datum, verhandeld zijn.

Indien voor deze effecten geen markt bestaat wordt onder marktwaarde verstaan de waarde bekomen op basis van de vermoedelijke directe opbrengstwaarde.

Wanneer op de datum van waardering van deze effecten het voornemen bestaat deze op korte termijn te verkopen, wordt de marktwaarde verminderd met de geraamde realisatiekosten; 4° voor de hypothecaire leningen : de som van de verschuldigd blijvende saldi.Elke hypothecaire schuldvordering komt ten hoogste voor 100 % van de waarde der onroerende goederen in aanmerking, desgevallend onder aftrek van de bestaande voorrechten en hypotheken; 5° voor de overige activa : de waarde waarvoor deze activa op de actiefzijde van de balans vermeld zijn. Daarenboven, wordt bij de vaststelling van de affectatiewaarde van de dekkingswaarden rekening gehouden met afgeleide produkten betreffende deze dekkingswaarden voor zover deze afgeleide producten zelf niet als dekkingswaarden worden aangewend. Tevens moeten deze afgeleide producten aangewend worden om het beleggingsrisico te beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk te maken, en verhandeld worden op een liquide markt.

Er is sprake van een liquide markt in de zin van deze paragraaf wanneer er : - hetzij een georganiseerde markt, hetzij een onderhandse markt bestaat die regelmatig werkt door toedoen van derde financiële instellingenmarkthouders die instaan voor een doorlopende notering van kopers- en verkoperskoersen met marges die met de marktgebruiken overeenstemmen; - kan worden vanuit gegaan dat de betrokken effecten of financiële instrumenten qua volume en rekening houdend met de volumes die gewoonlijk op hun markt worden verhandeld, op gelijk welk ogenblik realiseerbaar zijn zonder betekenisvolle invloed op de koersen.

Op grond van de hierboven vermelde waarderingsregels mag de Controledienst de voorgestelde waardebepaling van een dekkingswaarde verwerpen. § 8. Indien door het pensioenfonds reserves bij een verzekeringsonderneming zijn samengesteld in het kader van tak 23 zoals bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, moet het pensioenfonds het bewijs leveren dat de beleggingen van het beleggingsfonds van de verzekeringsonderneming aan de bepalingen van dit artikel beantwoorden. »

Art. 2.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 9.De technische voorzieningen met betrekking tot de activiteiten van het pensioenfonds bestaan uit de : 1° technische voorzieningen voor samengestelde prestaties;2° technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties;3° technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties.»

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.

Art. 4.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO

^